Skip to main content

nr6 • 2013 • Kroniek

27e jaargang nr. 6 (juli 2013)

C. van den Berg

Kroniek

Nieuw Liedboek

Talloos de liederen, talloos/ al die nog niet geschrevene:/ ook de nu nog niet levenden/ zetten de dankzegging voort. (Willem Barnard) Het zal weinigen ontgaan zijn, want het haalde zelfs het NOS Journaal: op 25 mei 2013 werd in Monnickendam het nieuwe Liedboek (eigenlijke titel: Liedboek, zingen en bidden in huis en kerk) officieel gepresenteerd. Naast de officiële presentatie waren er vele workshops, waar natuurlijk ook heel veel gezongen werd.

Dat Liedboek is niet uit de lucht komen vallen. Ik herinner me dat eind jaren ’90 een collega uit de Ring (zo heette dat toen nog) al vertelde over zijn bijdrage aan een commissie die nadacht over een nieuw Liedboek. Vijf jaar geleden kreeg de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied (ISK) de opdracht namens verschillende protestantse kerkgenootschappen (waaronder de PKN) om een nieuw liedboek samen te stellen. Deze zangbundel zou het ‘oude’ Liedboek (1973) moeten gaan vervangen. De snelle rekenaar heeft al geconcludeerd dat er veertig jaar tussen het oude en het nieuwe Liedboek zit. De voorzitter van de ISK, drs. Ilona Fritz, verwees bij de presentatie in Monnickendam naar de bijbelse betekenis van veertig jaren / dagen als ‘een tijd van bezinning, voorbereiding en reiniging. Na veertig dagen komt er iets nieuws. Vandaag een nieuw Liedboek, om nieuw en opnieuw uit te zingen.’ Volgens Fritz wordt er in de bundel vernieuwend voortgeborduurd op wat er al was: ‘Vandaag zijn wij verbonden met het verleden, en staande in het heden gaan we de toekomst tegemoet.’ Wie weet naar 2053, met wéér een nieuw liedboek, denk je dan onwillekeurig…

Vroege’ kritiek

Voordat het nieuwe Liedboek officieel gepresenteerd werd, was er al veel over te doen. Ondanks het embargo – er kwamen heel weinig nieuwe liederen naar buiten – werden bij voorbaat al de nodige meningen geventileerd. Niet aan de borreltafel, maar in de media.

Eén van de eersten was Dirk Zwart, een kerkmusicus die ook meewerkte aan de bundel. Hij gebruikte daarvoor de weinig subtiele metafoor van ‘een mes in de rug’. Volgens Zwart had de ISK dit met name gebruikt met betrekking tot de kerkmusicus. Zwarts grootste grief waren de ‘liederen uit de evangelische liedcultuur’ die een plek gekregen hadden. Zwart stelde dat de redactie van het nieuwe Liedboek beducht was om te elitair over te komen en daarom ook een aantal populaire (volgens Zwart zelf ‘banale’) evangelische liederen op te nemen. Bovendien waren er juist liederen van Zwart zelf geschrapt. Om zijn punt te verduidelijken, gaf Zwart een interview dat verscheen op zijn website. Interviewer Arie Gortel stelde hem daar vragen als ’Je bent één van de meest productieve hedendaagse componisten van protestantse kerkmuziek, dan is het toch raar als er maar één lied van je in het nieuwe liedboek komt?’ en ’Het is zo’n majesteitelijke, stromende melodie, die de tekst ongelooflijk goed tot uitdrukking brengt! Hoe competent is zo’n redactie?’

Maar toen kwam de aap uit de mouw: de dialoog bleek een intern ‘een-tweetje’ te zijn! Arie Gortel bleek namelijk helemaal niet te bestaan; het was Zwart die vragen aan zichzélf stelde! Als de ISK een dolk zou hebben gebruikt, wat is dit dan voor (geheim) wapen?!

Ach, zoveel hoofden, zoveel zinnen… Vanuit de hoek van het Evangelisch Werkverband (EW) kwam er juist de kritiek dat er te weínig liederen uit de evangelische liedcultuur in het nieuwe Liedboek terechtgekomen zijn. Deze kritiek werd geuit in maart 2013 middels een officieel schrijven van het bestuur van het EW. Daarin wordt gesteld dat de ontwikkelingen in het proces van totstandkoming van het Liedboek als moeizaam zijn ervaren. Men had sterk het gevoel geen grip te krijgen op het te verwachten eindresultaat en tussentijdse proeven stemden ook niet hoopvol. In datzelfde schrijven werd ook een vernieuwing aangekondigd van de eigen Evangelische Liedbundel (1999). Het leek er op dat deze als een soort vervanger van het nieuwe Liedboek werd beschouwd, maar later verduidelijkte men dat dit niet het geval is. Het gaat om een aanvulling op het Liedboek, zoals dat nu ook al het geval is.
In ieder geval kwam deze stellingname van het EW zacht gezegd wel rijkelijk laat – vlak voor het verschijnen van het Liedboek – terwijl datzelfde EW al die jaren ervoor actief deelgenomen had aan het project, middels bestuursleden in de ISK en theologen en musici in de verschillende werkgroepen. Je zou er bijna weer de metafoor van de dolk voor uit de schede trekken…

Beroering

Intussen blijkt maar weer dat de invoering van een nieuw Liedboek tot beroering kan leiden. Dat was in 1973 trouwens ook al zo. De commotie in de kerken was toen zeker groot. Vanuit de hoek van de Gereformeerde Bond was er bijvoorbeeld veel verzet tegen de nieuwe psalmberijming en veel van de bijgevoegde gezangen. Het duurde jaren voordat ook in orthodoxe gemeenten het Liedboek (1973) werd omarmd. Deze omarming is trouwens heden ten dage zeker niet unaniem.
Waarom brengt een nieuwe liedbundel zoveel commotie teweeg? Heeft dat te maken met de intrinsieke waarde die het lied an sich heeft? Zoals P.J. Vergunst in
De Waarheidsvriend Calvijn citeert, die al in 1542 schreef dat ‘de actieradius (Calvijn zal een ander woord gebruikt hebben, CvdB) van het gezóngen woord groter is dan van het gespróken woord.’ Dat zal zeker waar zijn. In de liturgie én in het pastoraat merk ik dat de intrinsieke waarde van het lied groot is in de geloofsbeleving van mensen. Tegelijk heeft het ook te maken met een gevoel van veiligheid en vastigheid. Daarom kunnen mensen ook zo ondersteboven zijn als er in hun vertrouwde liturgie veranderingen aangebracht worden - of dat nu de wijze van zingen is, het type liederen of een paaskaars bij wijze van spreken. Merkwaardig genoeg is de commotie vaak een stuk minder als er in een bepaalde preek (mits in een bepaald taalveld gehouden) niet al te orthodoxe of moralistische tonen worden aangeheven. Veranderingen in de liturgie hebben daarom tijd nodig. Dat geldt ook voor de beproeving van een nieuw Liedboek. Daarom is het wijs dat de synode van de Protestante Kerk in Nederland in de april-vergadering het nieuwe Liedboek vrijgaf tot beproeving voor vijf jaar. Het is dezelfde periode die ook werd genomen voor de Nieuwe Bijbelvertaling (2004).

Vergelijking

Natuurlijk wordt de vergelijking gemaakt met het Liedboek van 1973. Aan de ene kant is er in het nieuwe Liedboek bewust aansluiting gezocht bij deze bundel. Zo werden alle 150 psalmen uit het Liedboek van 1973 integraal opgenomen. En meer dan de helft van de gezangen uit het oude Liedboek kwam in het nieuwe terecht. Daarin zit continuïteit. Drs. Fritz zei het al: Het Liedboek borduurt voort op wat er al is. Tegelijk sprak zij over een vernieuwd voortborduren. Er zijn ook gezangen uit de bundel van 1973 niet meegegaan naar het nieuwe Liedboek en vele nieuwe liederen kwamen er ook in: alternatieve psalmbewerkingen, bijbelliederen, kinderliederen, liederen uit de Basisbeweging, de feministische beweging, de evangelische beweging, Taizé, Iona en de wereldkerk. Inclusief de psalmen – men nummert door na de 150 – staan er maar liefst 1016 liederen in; voorwaar een lijvig Liedboek, dat alleen door het wel erg dunne papier niet tot een vuistdik formaat is geworden. Hier in huis wordt de bijnaam ‘lijvig liesje’ al gebruikt…

Niet alleen de dikte is een verschil met het vorig liedboek. Jaco van der Knijff kwam al in het Reformatorisch Dagblad van 27 mei met een goede analyse. Het Liedboek van 1973 noemt hij daarin een bundel in één stijl. Dit geldt voor de teksten, de theologie en de kerkmuzikale stijl. Het begeleidingsinstrument daarbij is het orgel. In het nieuwe Liedboek is het concept van de ene stijl duidelijk verlaten. Muzikaal, literair en theologisch is het een amalgaam van (theologische) stromingen, genres, muziekstijlen en vormen. Het orgel wordt niet als het enig geschikte begeleidingsinstrument beschouwd, ook andere instrumenten kunnen geschikt zijn om bepaalde liederen te begeleiden. Deze diversiteit in stijl op allerlei gebied is ook logisch met acht kerken als opdrachtgevers, die bijna de volle breedte van christelijk Nederland vertegenwoordigen.

Van der Knijff vraagt zich dan ook af ‘of dat elkaar allemaal niet bijt. Tot welke stroming een gebruiker zich ook rekent, niemand wil en kan alle liederen tegelijk voor zijn rekening nemen. Een remonstrant zal moeite hebben met Revius’ ‘Zolang als ik op aarde leven zal’ (lied 866); iemand die gereformeerd denkt, zal een lied waarin de Heilige Geest wordt neergezet als een vrouwelijke vogel, broedend op het water (lied 701), niet voor z’n rekening kunnen nemen. Nu denk ik zelf zeker gereformeerd en vind ik dat laatste lied juist een diepe verwoording geven van het beeld uit Genesis 1:2, waar de Geest als een vogel boven de oervloed zweeft, speurend en broedend. Bovendien werd in de Oude Kerk de Heilige Geest al als vrouwelijk benoemd. Maar hoe dan ook: het punt van Jaco van der Knijff is helder.

Orthodoxe weging

Eén van de workshops op de Liedboekdag werd geleid door ds. Andries Zoutendijk. Hij mocht reflecteren op de vraag of het nieuwe Liedboek kans maakt in orthodoxe kringen. Hij had de nieuwe liedbundel doorgenomen en gaf een eerste indruk. Dat alle psalmen uit het vorige Liedboek (die van de zgn. ‘nieuwe berijming’ (1967)) er weer in staan, vond Zoutendijk een statement. ‘Kennelijk zijn die zo klassiek en hebben ze zo’n niveau, dat de redactie er nog prima mee uit de voeten kon. Dat is verheugend.’ Van de nieuwe liederen vond hij er ruim 30 geschikt om in de eigen dienst te gebruiken. Dat is niet zo’n grote oogst. Voorbeelden van zulke liederen waren het Tien Gebodenlied van André Troost, liederen over het lijden van Jaap Zijlstra en de kinderliederen van Hanna Lam.

Het was Zoutendijk opgevallen dat de taal van veel nieuwe liederen nogal eens impliciet zijn. Veel dichters zijn blijkbaar huiverig voor al te stellige, grote woorden. Thema’s als licht, vrede en dromen komen vaak voor. ‘Er wordt heel wat afgedroomd’, aldus de wakkere Zoutendijk. Typerend vond hij ook dat in het lied ‘Heer, Uw licht en Uw liefde schijnen’ de passage ‘Door het bloed mag ik U toebehoren’ was vervangen door ‘Door Uw Zoon mag ik staan in Uw luister’. Waarom mag dat bloed niet blijven staan?! Sowieso heb ik zelf er ook moeite mee dat in met name een aantal Opwekkingsliederen de teksten zijn veranderd. Ik vind dat niet getuigen van respect voor de oorspronkelijke dichters. En grote woorden zijn juist ook bedoeld om je in te zingen, heeft iemand als Willem Barnard ons al geleerd…

De slotsom van Zoutendijk was: ‘Ik zeg niet dat je dit Liedboek niet moet gebruiken. Binnen onze kerk zijn we verschillend; we moeten elkaar verdragen. Ik vind het ook een pluspunt als overal hetzelfde Liedboek wordt gebruikt. Dat werkt verenigend. Maar ikzelf sta niet te trappelen. Ik hecht aan het oude Liedboek; voor zover ik nu kan zien, voegt het nieuwe niet veel toe.’

Dit lijkt me nog geen eindconclusie. Ik kan me voorstellen dat gemeenten met hun voorgangers, cantors, liturgen én zangers hier meer tijd voor nodig hebben. Maar Zoutendijk raakt in zijn eerste weging wel goede punten aan. De praktijk
Tegelijk heeft zo’n nieuw Liedboek ook iets gedateerds. Ik bedoel: in veel gemeenten wordt tegenwoordig een beamer gebruikt. Hierbij hebben de gemeenteleden geen liedboek meer in handen. Via die beamer kunnen ook liederen uit verschillende bundels geprojecteerd en dus gebruikt worden. In plaats van een hele stapel liedboeken in de bank, leest men nu de liedteksten van de muur of een scherm.
Hierdoor bestaat er in veel gemeenten eigenlijk al geen monopoliepositie meer voor één enkele liedbundel. Dat past ook bij deze tijd, die ook wel een tijd van ‘bricolage’ wordt genoemd. Dat wil zeggen dat een cultuur en ook een levensfilosofie geconstrueerd worden uit verschillende bouwstenen. Dat zie je ook in de liturgie gebeuren. Ook in de morgendienst in onze gemeente is er een soort
blended liturgy. De hoofdmoot van de te zingen liederen komt uit het Liedboek van 1973, begeleid door het orgel, en daarnaast is er ook een blok van twee evangelische liederen die door een combo begeleid worden. Hier passen natuurlijk ook goede liederen uit het nieuwe Liedboek bij, maar dit zal eerder als aanvulling beschouwd worden dan als vervanging. Ik ben daarom benieuwd hoeveel gemeenten uiteindelijk overgaan tot een aanschaf van tientallen, zo niet honderden, nieuwe liedboeken…

Huiselijk gebruik

Van de colleges Dogmatiek van dr. Antoon Vos kan ik me – behalve het veelvoudig gebruik van de term ‘contingentie’ – nog herinneren hoe hij aan het begin van zo’n college meermalen met stralende ogen een liedtekst uit het Liedboek van 1973 voordroeg. Zo’n tekst had alles te maken met de inhoud van het college, maar drukte vooral een diepe geloofsmatige spiritualiteit uit.
Het heeft mijn ogen geopend voor de meditatieve kant van goede liedteksten. Regelmatig lees ik in mijn stille tijd een lied en mediteer daar biddend over. Ook kunnen de liederen in de huisgodsdienst gezongen worden. Het bijzondere is dat het nieuwe Liedboek in de ondertitel ‘zingen en bidden in huis en kerk’ heeft staan. Let op de volgorde: huis staat vooraan. Ze zijn dus ook geschikt voor de ‘binnenkamer’ in dat huis.

Tegelijk valt er zeker ook te denken aan de huisgodsdienst. Dat deed mij denken aan één van de doopvragen waarin ook de cirkel steeds wijder getrokken wordt: van het gezin naar de kerk en naar alles dat kan meehelpen om de doopbelofte te vervullen. Het gezin vormt de binnenste cirkel in de geloofsopvoeding. Je kunt het als ouders niet uitbesteden aan de kerk en de christelijke school. Zingen als geijkte manier om het geloof te uiten én te innen, kan in die geloofsopvoeding een belangrijke vormende rol spelen. Het blijft een uitdaging om hiervoor creatieve vormen te vinden.

Het is te hopen dat het nieuwe Liedboek ook in die binnenste cirkel, van persoonlijke omgang met God en van de huisgodsdienst, zo’n rol mag spelen. Want ‘zingen is gunst-matige ademhaling’ (W. Barnard).

Ds. Kees van den Berg is predikant (PKN) te Nieuw-Vennep. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.