Skip to main content

nr6 • 2013 • Laatst geboekt

27e jaargang nr. 6 (juli 2013)

Laatst geboekt

A.F. de Fijter

Universiteit als eigen wereld

Als studentenpastor werk ik in een miniuniversum. De wereld van universiteit en hogeschool lijkt los te staan van de samenleving. Als congresbezoeker vorig jaar op Yale University viel me dit sterk op. De ‘university bubble’ was een fysiek duidelijk afgebakend gebied in New Haven. Dit was te zien aan de herkenbare, veelal 19e eeuwse, architectuur van de meeste universiteitsgebouwen die sterk afstaken tegen de omliggende stadsbebouwing.

Maar je merkte het ook aan welke mensen je in welk deel van de stad tegenkwam. In gesprek met een Nederlandse student bleek dat het buiten die bubble behoorlijk onveilig kon zijn in New Haven. Hij liet zich ’s avonds per universiteitstaxi vervoeren van adres naar adres.

Nederland

In Maastricht lopen stad, universiteit en hogeschool wat meer door elkaar heen. Maar ook daar tekent het eigene van het wereldje van het hoger onderwijs zich duidelijk af. Het gemiddelde studentenleven kent zijn eigen ritme en mores, die afwijken van het burgerbestaan. Binnen de universiteit ben ik in een wereld waar Frans, Duits, Engels en Nederlands zich voortdurend afwisselen, waar soms studenten uit tien culturen aan een tafel zitten, waar de leeftijd laag is, iedereen verzorgd gekleed is, en zich met hippe koffie verdiept in nog hippere gadgets. Tegelijk is natuurlijk ook waar dat zich in de levens van studenten, docenten of onderzoekers dezelfde dingen aandienen als in elk ander leven. Iedereen loopt uiteindelijk met vergelijkbare vragen rond.

Vanuit mijn huidige werkervaringen was het uiterst boeiend om de levenservaringen te lezen van pater Jan van Kilsdonk, die lange tijd studentenpastor was in Amsterdam, in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw. Alex Verburg heeft de memoires van Van Kilsdonk (1917-2008) opgetekend. Op milde en lichtvoetige toon voert hij je mee en laat hij zien hoe hij vanuit de veilige, afgebakende wereld van zijn traditionele katholieke jeugd in Brabant afreist naar een veel meer turbulente tijd in Amsterdam. Daar liep hij kroegen en studentenkamers af en raakte met heel veel studenten in gesprek. Aan wat hij vertelt over die gesprekken merk je duidelijk dat zich toen een culturele en religieuze omwenteling voltrok. Zoals voor iedereen geldt die gaat studeren: je laat de wereld van je ouders letterlijk en figuurlijk achter. Maar ik heb de indruk dat dit in de jaren ’60 en ’70 met veel meer horten en stoten gepaard ging dan nu. Nog steeds is de studietijd een tijd van identiteitsvorming en bezinning op idealen. Maar veel is al in de tijd die Van Kilsdonk meemaakte uitgevochten.

Nabijheid

Er spreekt eenvoud en wijsheid uit wat Van Kilsdonk zegt, ook als je het niet met hem eens bent. Op de conferentie in Yale sprak een rabbi die de daar aanwezige studentenpastores voorhield dat voor elke geestelijk begeleider geldt: 1. Wees een verspreider van de Torah, van het Woord Gods 2. Wees een chaver, een vriend voor wie met jou in gesprek wil, en 3. wees in die gesprekken wijs. Die drieslag herken ik bij Van Kilsdonk. Het raakt mij als hij heel kernachtig vertelt hoe hij gaandeweg zijn roeping heeft ontdekt: ‘Ik heb de behoefte, een stille hartstocht nabij te zijn aan mensen in nood.’ ‘De diepste werkelijkheid in mijn leven is het pastoraat.’ Of: ‘Ik heb een innerlijk vermogen om van mensen te houden. Ik ben ontzettend ontroerbaar door het geluk van hen, of het ongeluk.’ Mooi vind ik ook hoe hij het pastorale gesprek omschrijft als een vorm van in- en uitademen: ‘…daar adem ik in wat mij wordt verteld, en adem ik dat ook weer uit. Zo help ik wonden dichten.’ (p. 152)

Vaak heeft Van Kilsdonk deze nabijheid geprobeerd een vervolg te geven door zijn gesprekspartners na het gesprek een uitvoerige brief te sturen, waarin hij terugblikt, ordent en iets teruggeeft waar mensen mee verder kunnen. Regelmatig heeft hij teruggehoord dat die brieven veel hebben betekend. Brieven zijn zeldzaam nu en ik communiceer met studenten via Facbook en e-mail. Zou de nazorg zo niet op een nieuwe manier betekenis kunnen krijgen?

Tollenaars en zondaars

Voordat Van Kilsdonk naar Amsterdam werd geroepen was hij vlak na de Tweede Wereldoorlog geestelijk raadsman onder gedetineerde NSB-ers, in Kamp Vught. Hij beschrijft hoe hij ondanks de afstand die hij ook voelde toch probeerde vergaand solidair met hen te zijn. Gedetineerden die ’s nachts om twee uur aankwamen in het kamp uit hun werk wachtte hij op: ‘[…] Elke nacht. ‘ Dag Piet, hoe is het gegaan vandaag?’ Daarna ging Piet naar bed en pas dan ging ik ook naar bed. Kwam Piet je de volgende ochtend tegen, dan ontstond er vanzelfsprekend contact. Je hoorde erbij. En dat moet een pastor. Een pastor die er niet bij hoort, is niets, is een vertoning, en dan is het evangelie een abstractie.’ (p. 64)

De keerzijde van veel energie steken in ‘erbij horen’ is dat je als pastor soms ook niet meer bent dan een ‘meubel’, zoals Van Kilsdonk dat omschrijft: ‘Niemand vraagt meer: Wie is dat eigenlijk, wat komt u doen? Nou ik kom niets doen.’ (p. 95) Zulke zinnen zetten je aan het denken over de betekenis van pastoraat als een vorm van presentie. De kwetsbaarheid daarvan heb ik zelf al regelmatig ervaren. In het mentoraat heb ik geleerd om de vreemdheid van iemand die niets komt doen, maar er op eigen wijze wel nadrukkelijk bij is, te verdragen, en lichtvoetig op te nemen. Want soms kun je als pastor al te snel relevant, nuttig en effectief willen zijn en ontdek je pas achteraf of je aanwezigheid en woorden betekenisvol waren.

Van Kilsdonk was een pastor voor mensen die buiten de boot vielen. Dat werd hem vooral in de kerk vaak niet in dank afgenomen. Meer dan eens moest hij zich verantwoorden in Rome. Hij sprak zich uit over - zeker in die tijd - omstreden thema’s: homoseksualiteit, celibaat, anticonceptie. Maar meer nog dan dat heeft hij zich uitgesloofd om er voor mensen te zijn, die tussen hamer en aanbeeld van de hevige polemieken over deze thema’s terecht kwamen. ‘Het kan iemand duur komen te staan als hij omgaat met tollenaars en zondaars alsof dat de gewoonste zaak van de wereld is.’ (165)

Stoner

De ‘herontdekte’ roman Stoner van John Williams speelt zich bijna geheel af in de wereld van de universiteit. Oorspronkelijk uitgegeven in 1965 in de VS, beleeft het boek nu in vertaling in allerlei landen veel succes. Hoofdpersoon William Stoner, of kortweg Stoner, ontwikkelt zich van schuchter student afkomstig uit een boerenfamilie, tot professor Engelse literatuur aan de Universiteit van Missouri. Maar eigenlijk gaat het boek helemaal niet over hoe mensen zich ‘ontwikkelen’. Eerder komt het leven over het voetlicht als een rauwe werkelijkheid die over je heen komt. Je handelt er als mens wel in, maar toch heeft jouw handelen niet de macht in zich om je eigen geluk of levenskoers werkelijk te bepalen. Het leven gebeurt aan je. Dat is de grauwsluier die vanaf de eerste bladzijde over het leven van Stoner heen hangt. Eigenlijk is ‘ verdoving’ een beter woord. Ook al zijn er momenten in zijn leven die je het gevoel geven van een ontwaken, de verdoving overheerst. De dingen die in het leven van Stoner gebeuren, overkomen hem, terwijl hij er toch zelf actief bij betrokken is. Op de momenten dat je zou willen dat hij het roer van zijn eigen leven in handen neemt, gebeurt dat meestal niet. En op de momenten dat het wel gebeurt, komt er een storm los die hem van de regen in de drup helpt. Een kernmoment is als Stoner zich verzet tegen het slagen van een student met een handicap, omdat deze student duidelijk ondermaats presteert. Allerlei mensen binnen zijn vakgroep keren zich tegen hem, terwijl dit een van de weinige momenten in het boek is dat Stoner zijn rug recht houdt.

In het tweede hoofdstuk van het boek ontspint zich tussen Stoner en twee van zijn collega’s aan de universiteit een gesprek over de betekenis van de universiteit als een afgezonderde wereld in de wereld. In dat gesprek wordt de toon voor het boek nog eens nadrukkelijk gezet. Een van de vrienden van Stoner zet de universiteit neer als een wereld waarin je kunt ontsnappen aan ‘de buitenwereld’. Maar eigenlijk zijn zij, als docenten en onderzoekers, te zwak om in de ‘echte’ wereld te leven. En daarom worden ze ‘opgesloten’ in de wereld van universiteit. Maar ze moeten niet de illusie hebben dat ze daarom niet zullen mislukken. Want voor mislukking zijn ze in de wieg gelegd.

Gevangen

Het leven van Stoner voltrekt zich in een aantal kleinere en grotere drama’s, met daartussen een aantal perioden waarin hij zich relatief gelukkig voelt. Voor Stoner is de wereld van de universiteit, van zijn onderwijs en onderzoek, een ontsnapping aan de gevangenis die zijn huwelijk is. De tragiek van zijn huwelijk dat al mislukt was voor hij eraan begon, tekent het boek. Stoner is een boek dat je de pijn laat voelen van een leven dat steeds weer vastloopt. Het boek is als een vuur dat soms even opflakkert, maar dan weer uitdooft tot smeulende resten. Heel scherp komt naar voren hoe je als mens gevangen kunt raken in een optelsom van keuzes en dingen die gebeuren waar je bij staat.

We komen Stoner ook tegen op momenten dat hij verlangt naar pijn, om uit de verdoving van zijn bestaan bevrijd te raken: ‘Hij merkte dat hij zich afvroeg of zijn leven wel de moeite waard was. […] Hij schepte een macaber en ironisch genoegen in de mogelijkheid dat hij met het beetje inzicht dat hij had weten te verwerven tot de volgende vaststelling was gekomen: dat op lange termijn alle dingen, zelfs het inzicht dat hem dit deed inzien, vergeefs en onbetekenend waren, en uiteindelijk oplosten in een leegte waaraan ze niets veranderden.’ (202)

Stoner is een man van vrijheid en gebondenheid tegelijk. Iemand die soepel dingen accepteert waar hij het eigenlijk zou willen uitschreeuwen. Iemand die liefde vindt, en liefde misloopt, iemand die zijn dochter Grace vol genade en liefde opvoedt, maar haar toch verliest, iemand die vriendschap vindt, maar ook botte haat ontmoet. Iemand die houdt van zijn vak, maar het toch vaak anders uitoefent dan hij zou willen. De auteur zegt in een interview: Stoner is een echte held. Het is maar wat je onder een held verstaat, maar zelf dacht ik bij Stoner niet aan een held. Ik ontmoet in Stoner een mens met begrensde kracht, die net als zijn ouders in hun zwoegen op het boerenland weet dat er krachten in het leven zijn waar je als mens niet tegenop kunt.

Naar aanleiding van:

Alex Verburg, Pater van Kilsdonk. Raadsman in delicate zaken. Memoires, Atlas Contact 2013.

John Williams, Stoner, New York Times Review of Books, 1965, Nederlandse vertaling: Lebowski Publishers 2012.

Ds. Arie de Fijter is studentenpredikant (PKN) te Maastricht. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.