Skip to main content

nr6 • 2013 • Hier beneden is het ....

27e jaargang nr. 6 (juli 2013)

R. de Reuver

Hier beneden is het…

Charles Taylor citeert in zijn meesterwerk Een seculiere tijd een gedicht van Matthew Arnold. Het roept een gevoel van verlies op. Een oude, kostbare wereld van geloof lijkt voorbij. Wie goed luistert hoort een ‘langgerekt wijkend ruisen’. Laagtij in de zee van geloof typeert de huidige tijd.

Ook de zee van geloof
was ooit op hoogtij, en omgordde de kust van de aarde
als een lichtende band.
Maar nu hoor ik slechts
haar trieste, langgerekte, wijkende ruisen,
dat zich terugtrekt op de adem van de nachtwind,
weg van de sombere rotsen
en kale stranden van de wereld.’

Ooit, in de vloedtijd van kerk en geloof, omspoelde een zee van geloof de aardse kust. Maar nu is het eb. Lange stranden zijn drooggevallen en rotsen die eertijds de kust markeerden staan nu hoog op het droge. Een straffe nachtwind heeft het water ver teruggeblazen.

Hoopvol

Het beeld van de getijden is een hoopvol signaal in het gedicht. Ik ontwaar er twee. Het eerste zit in het dynamische van de getijden. Zodra een tij zijn hoogte- of dieptepunt heeft bereikt, wordt het anders. Na hoogtij volgt laagtij, na eb volgt vloed. Elke getijde is tijdelijk. Dus ook, zo lijkt het gedicht te suggereren, het huidige laagtij van de zee van geloof.

Het tweede hoopvolle teken vind ik het gegeven dat het nooit tegelijkertijd overal eb of vloed is. Is het aan deze zijde van de zee eb, dan is het aan gene zijde vloed. Bij eb verdampt er niet een grote hoeveelheid water, maar is het naar elders gestroomd waar het voor hoogtij zorgt. Getijden duiden op beweging van het water. Deze hoopvolle details maken dit gedicht bijzonder. Het typeert scherp het huidige verlies van geloof in onze cultuur, maar relativeert deze constatering met het beeld van getijden die altijd tijdelijk en nooit wereldomvattend zijn.

De Hollandse zee

Dat het in de Hollands wateren laagtij is voor geloof en kerk is overduidelijk. Kerkelijke instituten brokkelen af, gemeenten slinken, kerkgebouwen worden afgestoten en predikantsplaatsen opgeheven. Geloven wordt beschouwd als een mogelijke privéhobby, overbodig en zelfs ongepast voor het publieke domein en niet adequaat voor wetenschap en techniek. Bovendien geloven velen niet (langer) in een andere dan de waarneembare wereld. Deze werkelijkheid lijkt de enige te zijn die telt. In een interview vertelt misdaadverslaggever Peter R. de Vries wat het leven hem heeft geleerd: ‘Als je leven voorbij is, moet je leuk geleefd hebben. Je moet niet denken: wat heb ik mezelf beperkingen opgelegd en dingen nagelaten, maar je kans grijpen.’ Hij voegt hier geruststellend aan toe: ‘Dit wil overigens niet zeggen dat je een heel losbandig leven moet leiden’. Geloof speelt voor hem hierbij geen enkele rol. Toen hij achttien werd nam hij er resoluut afscheid van. Vanaf dat moment werd hij baas van zijn eigen leven.

Nu zetten niet alleen niet-gelovigen hun kaarten volledig op het leven hier en nu. Er zijn ook christenen - inclusief predikanten - voor wie ‘het leven vóór de dood’ alles is. In een interview met de krant die ook Peter R. de Vries interviewde, vertelt ds. Carel ter Linden dat hij niet meer gelooft in een Schepper die het leven leidt en voor je zorgt. Zo’n God bestaat volgens hem niet. God is een ander woord voor het ‘essentiële’, dat wat het leven humaan en waardevol maakt. Volgens Ter Linden is dan ook niet beslissend of men in God gelooft, maar of iemand een goed mens is.

Omslag

Nu staan De Vries en Ter Linden niet alleen in hun overtuiging. Zij vertolken een dominant levensgevoel. We leven in een seculiere tijd (Charles Taylor). Het verschil met een tijd en cultuur die ver achter ons lijkt te liggen is slechts één woord. Herkenden velen eeuwenlang de troost van de zin ‘hier beneden is het niet’, nu zweert menigeen bij de overtuiging ´hier beneden is het´. Het wegvallen van het woord ‘niet’ illustreert de overgang van hoogtij naar laagtij in de zee van geloof. Het verwoordt de wending van de gerichtheid op God en het hiernamaals naar het leven hier en nu.

Charles Taylor heeft deze culturele omslag uitvoerig beschreven in Een seculiere tijd (2007). Hij maakt inzichtelijk hoe in Europa de cultuur steeds geslotener is geworden. De wereld is onttoverd. Na de kerstening van Europa legt de Reformatie de volle nadruk op de persoonlijke verantwoordelijkheid van de gelovige. Vervolgens zet de Verlichting al haar kaarten op de rede. De Romantiek verbreedt de horizon door alle ruimte te geven aan de persoonlijkheid van het individu. Authenticiteit en uniciteit worden steeds belangrijker. De moderniteit pakt de draad van de Verlichting weer op. De objectieve rede wordt hét instrument voor het verwerven van kennis. Dat wat bewezen kan worden telt. Geloof en subjectiviteit staan hierbij aan de kant. Onder dit gesternte heeft het water van de zee van geloof zich teruggetrokken. De wereld is seculier geworden.

Toch leidt dit alles niet noodzakelijker wijze tot een seculiere wereld en een absoluut atheïsme. Taylor constateert dat de moderne wereld niet per definitie a-religieus is geworden. Een modern land als Amerika verstaat zich als een natie onder God. Bovendien speelt op wereldniveau, ook in Europa, de islam een steeds grotere rol. Pluraliteit is hét kenmerk van de huidige wereld. Taylor bestrijdt dan ook de these dat moderniteit automatisch leidt tot secularisatie en atheïsme. Godsdienst speelt een blijvende en belangrijke rol. Secularisme is, net als het christelijk geloof, niet meer en niet minder dan één van de opties. Taylor typeert de huidige cultuur als nova, een veelheid van naast elkaar staande levensovertuigingen. Voor vreedzaam samenleven is het noodzakelijk te beseffen dat in deze seculiere tijd velen openstaan voor een andere dimensie die het leven hier en nu waarde en richting geeft. Religies en levensovertuigingen zijn onmisbaar om het leven betekenis te verlenen. Taylor daagt zijn seculiere tijdgenoten uit om zich niet op te sluiten in seculiere rationaliteit en zich niet af te sluiten voor religie.

Ongeneeslijk religieus

In navolging van Taylor houdt Gerben Heitink een vergelijkbaar pleidooi. In Golfslag van de tijd. Europa’s niet te stillen verlangen naar God (2011) gaat hij in gesprek met seculiere collega’s. Heitink onderscheidt vijf fasen in de Europese cultuurgeschiedenis. De Kerstening richtte de mens op God. De Hervorming onttoverde de wereld door nadruk te leggen op de heiliging van het leven. De Verlichting concentreerde zich op het maken en beheersen van de wereld via de ratio. De Revolutie die volgde gebruikte de rede als instrument om veranderingen tot stand te brengen. In deze fase werd het ongeloof volwassen. De laatste fase is die van de Ontplooiing. In deze periode ligt alle nadruk op de mens die niet de wereld, maar zichzelf (waar) moet maken. Naast autonomie en authenticiteit neemt echter ook de twijfel toe. Wie ben ik en waarom ben ik er? Ondanks alle vrijheid blijkt de mens er niet gelukkiger op te worden. Hij lijkt ontworteld en verweesd. Het materialisme en consumentisme verzadigen het hart niet. Elke mens is nu eenmaal ongeneeslijk religieus. Europa kent, volgens Heitink, een niet te stillen verlangen naar God. Op basis van de wortels van de Europese cultuur moet het gesprek gevoerd worden over het diepste verlangen van de mens. Hoop op een goede toekomst, verzet, vergeving en zin zijn fundamenteel om dit verlangen te stillen. In een door de ratio gedomineerde wereld zonder transcendentie verweest de mens en verliest het hier en nu elke betekenis.

Zin

Ook de emeritus hoogleraar systematische-theologie H.W. (Hans) de Knijff draagt met zijn publicatie Tegenwoordigheid van Geest als Europese uitdaging. Over secularisatie, wetenschap en christelijk geloof (2012) fors bij aan dit gesprek. Hij voert vooral het gesprek met de natuurwetenschap. Hij laat zien dat in de loop der eeuwen de natuurwetenschap de werkelijkheid steeds verder heeft geobjectiveerd. De Knijff typeert dit als fysicalisme: wetenschap die gedomineerd wordt door de fysica. Deze wetenschap verklaart het leven niet, maar beschrijft processen van oorzaak en gevolg. Hierbij doen subjectiviteit en geesteswetenschap er principieel niet langer meer toe. Voor een individu kunnen zij van belang zijn en gevolgen hebben voor de wijze van leven. Sociologisch is dit interessant, maar voor het verwerven van kennis van de werkelijkheid zijn zij niet relevant. Door de absolute claim van de natuurwetenschap is de relatie tussen object en subject radicaal gewijzigd. Zij beïnvloeden elkaar niet langer, maar zijn twee aparte werelden geworden. Antagonistisch staan zij tegenover elkaar.

Dit gaat De Knijff zeer ter harte. Hij doet een poging om de werelden van het object en het subject weer op elkaar te betrekken. Het subject van de menselijke geest moet weer meedoen in de wetenschap. Dit is van wezenlijk belang voor de bezinning op en het gesprek over de zin van de dingen. Deze zin gaat boven de materie uit. De rede weet niet alles. Ze heeft haar begrenzing nodig omwille van ‘het wezen der dingen’. Deze begrenzing van de rede stelt de omgang met de feitelijkheid in wezenlijk perspectief. Juist in een door natuurwetenschappelijke kennis gedomineerde cultuur komt het aan op ‘tegenwoordigheid van Geest’. Vanuit ‘het wezen der dingen’ krijgen de schaakstukken van het leven hun juiste plek en waarde.

Daarnaast legt de filosoof Ger Groot de vinger bij de zere plek van de absolute rationaliteit. Hij constateert dat het modernisme leidt tot werkelijkheidsverlies. De rationaliteit zelf wordt beschouwd als eeuwig, absoluut en onlichamelijk. Ze meent los te staan van het subject. Hierdoor heeft ze de plaats van God ingenomen. Door de objectivering van de kennis is de rede losgezongen van de mens en zijn beleving van de werkelijkheid. De Groot typeert dit als technologisch idealisme. Volgens hem is het christendom de aarde meer trouw gebleven dan dit idealisme. Ook hij vraagt aandacht voor het sacramentele van het bestaan, voor het wezen der dingen dat zin verleent aan het leven hier en nu.

Ten slotte

Het is evident: het is laagtij in de Hollandse (Europese) zee van geloof. De wateren van deze zee bevinden zich momenteel elders op de aardbol. Dit laagtij noopt tot bezinning op het wezen der dingen. Al is het maar om Peter R. de Vries te helpen ontkomen aan losbandigheid en met Carel ter Linden vast te kunnen houden aan het essentiële. De beste zekering om het hier beneden goed te hebben en te houden is geloof dat weet ‘hier beneden is het niet’. Wie gelooft in de Schepper van ‘de aarde met haar wel en wee’ kan het goede aardse leven bezingen omdat zij weet dat ‘de hemel mij begroet’ (Jan Wit, gezang 479, LvdK).

Dr. René de Reuver is predikant (PKN) te Den Haag. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.