Skip to main content

nr5 • 2013 • Doop en keuzekerk

27e jaargang nr. 5 (mei 2013)

Dopen in een seculiere tijd

Doop en keuzekerk

J.H.F. Schaeffer

De doop is het teken dat je deel uit mag maken van het Lichaam van Christus. Dit is niet alleen een toetredingsrite - lid worden van de gemeenschap van gedoopten - maar ook een overgangsrite: overgaan van het oude leven naar het nieuwe leven, van donker naar licht.’ Deze woorden uit Over dopen in de Protestantse Kerk. Handreiking voor kerkenraden (2012) maken duidelijk dat doop en kerk alles met elkaar te maken hebben. Maar wat precies?

Ook Calvijn (Inst. IV.15.1) en belijdenisgeschriften uit de reformatietijd, zoals de Heidelbergse Catechismus (v/a 74) en de Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 34), leggen deze verbinding. Inlijving in het lichaam van Christus is dus een belangrijk aspect van de gereformeerde leer over de doop.

Veranderde kerkbeleving

We zijn een paar eeuwen verder. In de Nederlandse context is er met betrekking tot dit lichaam van Christus wel het een en ander veranderd. Ik noem zes punten die voor de relatie kerk - doop van belang zijn. Allereerst: de ontkerkelijking is in Nederland ongekend snel verlopen vergeleken bij andere westerse landen. Dat heeft geleid tot een radicaal andere positie van de kerk en gelovigen in de samenleving. Wie nu lid is van de kerk is veel kerkelijker, bewuster, en explicieter gelovig dan doorsnee christenen een eeuw geleden. Tegelijkertijd is voor veel kerkleden een sterke binding aan de gemeenschap met haar geïnstitutionaliseerde vormen, riten en structuren steeds minder vanzelfsprekend. Henk de Roest heeft het in zijn boek Een huis voor de ziel (2010) over netwerken van kerkplekken. Dat is een veel vloeibaarder vorm van kerk zijn dan tot nog toe gebruikelijk binnen de gevestigde kerken. Dat wordt nog versterkt doordat, ten derde, de kerk versplinterd is in een waaier van kerkgenootschappen. Gelovigen van allerlei snit werken regelmatig met elkaar samen en vinden de onderlinge verschillen steeds minder relevant.

In de vierde plaats is er binnen de orthodox-protestantse kerken een sterke invloed van de evangelicale beweging. Zo heeft het Evangelisch Werkverband binnen de PKN een gevestigde positie, en zijn evangelicale congressen, literatuur, sprekers en liederen bij velen populair. In de vijfde plaats zijn er spraakmakende gemeentestichting-initiatieven. Hun publiek is gestempeld door de seculiere post-christendom setting, en bestaat gedeeltelijk ook uit ex-christenen die zich weer door het evangelie geraakt weten. Hier worden opnieuw vragen rond de doop en toetreding gesteld. Recent onderzoek vanuit de TU Kampen over enkele van deze initiatieven leert, dat de aansluiting bij de gereformeerde traditie op kernthema’s als gezag van de Bijbel, Gods soevereiniteit en dergelijke, sterk is. Toch kan de praktische invulling van bijvoorbeeld de dooppraktijk verschillen van wat in de meeste kerken gebruikelijk is.

In de zesde en laatste plaats wordt de kerk als oefenplaats voor het christelijk geloof gezien. Er is sprake van een soort revival op het gebied van de kerkelijke ethiek: wie zich profileert als gelovige en kerklid, zal in onze cultuur ook werk moeten (willen) maken van een expliciet christelijke levensstijl. De gelovigen staan voor de uitdaging te ontdekken op welke punten deze levensstijl aansluit maar ook verschilt van de cultuur om ons heen. Niet voor niets noemt de eerder genoemde Handreiking de doop ook een breuk in levensstijl.

Doopbeleving

Deze veranderde kerkbeleving heeft ook gevolgen voor de doopbeleving. Ik concentreer me nu vooral op de kleinere protestantse kerkgenootschappen. De context van de PKN zal andere vragen stellen, maar binnen GKV, CGK en NGK lijken me onderstaande punten nuttig voor het voeren van het gesprek over de kinderdoop.

Geloven en kerk zijn worden binnen de kleine protestantse kerken toenemend als een persoonlijke keuze beschouwd. Wie in onze samenleving gelovig is en zich nadrukkelijk als onderdeel van Christus’ lichaam wil profileren, inclusief een samen oefenen in christelijk levensstijl, zal ‘inlijving in het lichaam van Christus’ minder snel associëren met de bekende gereformeerde verbondsleer. Ik zie dat ook terug in de praktijk van het kerk zijn. In heel wat plaatselijke GKV kerken speelt dat gelovige ouders hun kinderen niet meer willen laten dopen, en dat wie als kind gedoopt is zich op een bepaald moment opnieuw wil laten dopen. Mijn indruk is dat dit gebeurt, omdat de doop als overtuigde persoonlijk keus wordt gezien. Kerkenraden reageren hier verschillend op. In sommige gemeenten mogen ze niet meer deelnemen aan het heilig Avondmaal (tucht), in andere wordt hun praktijk gedoogd, in nog weer andere worden riten gebruikt van opdragen en doopvernieuwing. Mijn stelling is dat de bezinning op verschillende opvattingen over de doop evenzeer te maken heeft met veranderde en veranderende opvattingen over de kerk. Tegelijk gaat het gesprek vaak alleen over de dogmatische kant van de doop, en te weinig over de kerkvisie die hieraan verbonden is. Niet voor niets eindigt dr. S. Janse zijn artikel met de verbinding te leggen tussen doop- en kerkvisie.

Kerkvisie

Wat is de relatie tussen doop- en kerkvisie dan? De gereformeerde kerkleer wordt wel omschreven als ‘de kerk van het verbond’. Vrije kerken zijn meer ‘kerk als gemeenschap van gelovigen’ of believer’s church: gelovigen kiezen bewust voor God en sluiten zich vervolgens door de doop aan bij een gemeente. In veel orthodox-protestantse gemeenten uit de kleinere kerkgenootschappen ontstaat nu een soort mix van deze twee opvattingen. Kerkleden zijn zelf vaak als kind gedoopt, maar worden door de context steeds meer in de rol van believer’s church gedrukt. Deze positief-getuigende rol lijkt velen wel te liggen, getuige de populariteit van evangelicale geloofsuitingen.

Deze veranderde beleving en visie op de kerk is belangrijk in het gesprek over de (kinder)doop. Zij bevordert de dooppraktijk waar verscheidene gemeentestichting-initiatieven al voor gekozen hebben. Kinderdoop is dan gangbaar, maar het belang van het persoonlijk geloof van de ouders zal toenemen. Het opdragen van kleine kinderen zal geaccepteerd raken, mits ouders dit op goede gronden willen. Deze kinderen zullen op latere leeftijd gedoopt worden als zij deze overgangsrite wensen. Kortom, als kerkvisie en kerkbeleving opschuift naar een believers’s church zal de kinderdoop ter discussie gesteld worden. Een echte believer’s church lijkt op het baptisme, dat zichzelf vooral ziet als een gemeentebeweging. In hun visie staat de nadruk op de geloofsdoop in het kader van de kerkvraag: de geloofsdoop formeert een gemeente van gelovigen.

Deze ecclesiologische invalshoek is belangrijk in het gesprek over de doop. Ze kan de vaak doodlopende wegen wellicht openbreken. Het gesprek kan dan namelijk binnen de kleinere orthodoxe kerkgenootschappen ook gaan over de vraag: willen wij echt opschuiven in de richting van een believer’s church? En wat zijn daarvan dan voor- en nadelen? En wat zegt het Woord van God hierover? Dat zijn vragen waarover in ander verband nog eens doorgesproken kan worden.

Dr. Hans Schaeffer is post doc onderzoeker aan de TU Kampen en redacteur van Kontekstueel.

Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.