Skip to main content

nr2 • 2012 • Kroniek

november 2012 (jaargang 27 nr. 2)

A.L.Th. de Bruijne

Kroniek

Christelijke partijvorming in een post-christelijk tijdperk

Heeft christelijke politiek in Nederland nog toekomst? De sterke teruggang van het CDA tijdens de parlementsverkiezingen kan daaraan doen twijfelen. Dat is temeer het geval omdat de andere christelijke partijen daarvan niet profiteerden. Terwijl de christendemocratische partijen halverwege de twintigste eeuw nog tekenden voor bijna de helft van de kamerzetels, resteert nu nog amper een tiende.

Na de Tweede Wereldoorlog en vooral na de jaren ’60 ging het versneld bergafwaarts. Deze achteruitgang kan grotendeels begrepen worden vanuit de ontkerstening. Tijdelijke positieve oprispingen daargelaten, ging deze de afgelopen decennia onstuitbaar verder. Alleen nieuw missionair succes, met als gevolg een stijgend aantal christenen, kan deze beweging omkeren. Het is daarom niet verwonderlijk dat binnen het CDA stemmen opgaan om de ‘C’ niet langer op te vatten als ‘christelijk’ maar als ‘conservatief’. Daaruit spreekt twijfel over de vraag of christelijke politiek in deze veranderde context nog wel zinvol is.

Een andere factor versterkt die twijfel. Ook van de resterende christenen stemmen er steeds meer op niet christelijke partijen. De ontzuiling maakte een eind aan de vanzelfsprekendheid van het traditionele stemgedrag. Evenals andere kiezers gaan ook christenen vaker af op personen - en hun beeldvorming in de media - of op politieke items. Een niet te onderschatten rol spelen bovendien de verschillende stemwijzers. Met name binnen de jongere generaties missen velen de overtuiging dat christelijke politiek goed of zelfs geboden zou zijn. Deze opvatting krijgen zij ook minder dan vroeger aangereikt door oudere generaties. Ook daarbinnen wordt het stemgedrag minder principieel.

Drie posities

Voor een zuivere bezinning is het nodig te onderscheiden tussen christelijke politiek en christelijke politieke partijvorming. Christelijke politiek houdt in dat men zich bij politieke activiteiten in houding en / of inhoud laat leiden door christelijke uitgangspunten. Christelijke politieke partijvorming betekent dat men in het licht van deze uitgangspunten bovendien een apart georganiseerde politieke stroming vormt. Vanuit dit onderscheid kunnen onder christenen drie groepen worden aangewezen. De eerste kant zich tegen christelijke politiek als zodanig. De tweede staat achter christelijke politiek, maar maakt bezwaar tegen christelijke politieke partijvorming. De derde groep ondersteunt zowel christelijke politiek als christelijke partijvorming.

Positie 1: geen christelijke politiek

Christelijke tegenstand tegen christelijke politiek kan meerdere achtergronden hebben. Vanouds telt de kerk een doperse stroming die zich afzijdig houdt van het terrein van de politiek en het geloof daarmee dus niet verbindt. Daarnaast menen christenen, die opereren vanuit de idealen van de Verlichting, dat geloof als privé-werkelijkheid buiten het publieke domein moet worden gehouden. Behalve deze meer principieel bepaalde benaderingen bestaat er ook een visie die op contextuele gronden afstand neemt van christelijke politiek. In een postchristelijke context zou deze niet meer effectief zijn en het evangelie schaden doordat politieke conclusies verweven raken met het evangelie zelf en bijbelse principes worden doorgezet met machtsmiddelen. Ten slotte signaleerde ik al eerder in deze bijdrage een pragmatische achtergrond voor christelijke afstand tot christelijke politiek.

Evaluatie 1: geestelijke strijd

Om deze eerste positie te evalueren, moeten wij niet vergeten dat de sfeer die wij ‘politiek’ noemen volgens de bijbel niet neutraal is. Juist daar woedt een geestelijke strijd over de vraag wie het gezag heeft over de samenlevingen van de bestaande wereld. Sinds de hemelvaart is dat gezag aan Koning Christus. Alle machten moeten Hem erkennen en dienen in zijn gang naar de komende wereld. In plaats daarvan verzetten zij zich of ze negeren Hem. Terecht is hier gesproken van een ‘godenstrijd’. Achter aardse politiek tekent de bijbel onzichtbare geestelijke machten. Wie stemt of politiek actief is, begeeft zich in dit krachtenveld. Nu wil deze geestelijke strijd niet met politieke middelen beslecht worden. Het is de roeping van de kerk om het gezag van de Heer te proclameren. Haar enige offensieve wapen daarbij vormt het zwaard van de Geest, het evangelie. Pas bij Jezus’ parousie vindt dit conflict ook een politieke ontknoping. Iedere bestaande macht die zich niet aan Hem gewonnen gaf, wordt dan alsnog met geweld opzij geschoven ten gunste van zijn regering. Zolang die toekomst uitstaat, ontvangen aardse politieke instanties onder Jezus’ regering een voorlopige functie. Op een provisorische manier dienen zij Gods gerechtigheid door het kwaad te beteugelen en leefruimte te waarborgen. Hoewel doperse subtradities afwijzen dat ook christenen die taak vervullen, heeft de hoofdstroom van de traditie daarin juist een mogelijke invulling gezien van de christelijke opdracht tot naastenliefde. Christenen moeten zich verantwoordelijk weten voor het welzijn en de stabiliteit van de aardse samenlevingen waartoe zij behoren (de ‘vrede van de stad’ naar Jeremia 29). Zij mogen een politieke positie echter niet misbruiken als route om Gods koninkrijk te vestigen, parallel aan de hoofdroute van het evangelie. Daarom mag niet met politieke middelen (wetgeving en macht) gehoorzaamheid aan Christus worden afgedwongen en gepoogd worden de aardse samenleving te hervormen tot voorgestalte van Gods koninkrijk. Politieke doelen van christenen moeten juist bescheiden blijven.

Tegelijk is het onmogelijk om als christen dergelijke politieke verantwoordelijkheid incognito te dragen. Aangezien de politieke sfeer religieus geladen is, kan een christen zijn belijdenis dat Jezus Heer is, daar niet verstoppen. Dat zou hem onbedoeld in een andere geestelijke invloedsfeer brengen. Bovendien zien wij pas in het licht van het Woord hoe God mensheid en aarde heeft bedoeld en wat dus goed is voor een samenleving. Ook helpt het Woord ons te onderscheiden tussen de volle verwerkelijking van dat goede in de eschatologische toekomst en de beperkte wijze waarop het nu kan doorwerken. Een christen ziet concrete politieke items dus altijd in het licht van dit Woord. Ook zonder te preken of te getuigen, zullen zijn politieke bezinning en praktijk daardoor gekleurd worden. Daarmee is al sprake van christelijke politiek in de zin die ik hierboven aanduidde. Daar komt bij dat christenen volgens de bijbel mensen uit één stuk moeten zijn. Zij moeten proberen iets van Jezus’ karakter uit te stralen. Tegenover imagebuilding, machtsspelletjes en halve waarheden die als onmisbaar gelden voor politieke effectiviteit, zullen christenen hardnekkig opvallen door bescheidenheid, kwetsbaarheid en eerlijkheid. Mijn conclusie is dat een christen zowel objectief als subjectief niet ontkomt aan de noodzaak van christelijke politiek.

Met deze principiële argumentatie staat de neiging om in het stemgedrag op persoonlijkheden of geïsoleerde politieke items te koersen onder kritiek. Bovendien weerspiegelt die neiging de schaduwzijden van onze post- of laat-moderne democratie. Kenmerkend daarvoor is namelijk de gedachte dat je door te stemmen je wil uit en laat gelden. Daarmee dwing je concrete beslissingen af. In de voorkeur voor referenda en de populariteit van peilingen herken je die benadering. Zij vormt echter een illusie. Items in de politieke aandacht wisselen voortdurend, soms al kort na verkiezingen. Wie tijdens de voorlaatste verkiezingen op Wilders stemde in verband met de multiculturele samenleving moest in de afgelopen periode teleurgesteld constateren dat de PVV dit thema vrijwel liet liggen. Ook verkiezingsbeloften dienen vooral retorische doelen en de noodzaak tot coalitievorming doet ze spoedig verwateren. Wie stemt om daarmee iets concreets af te dwingen, kan beter thuis blijven.

Oorspronkelijk hield het fenomeen ‘stemmen’ in dat bepaalde personen een mandaat ontvingen om mee te spreken en te beslissen over wat zich voordoet in het publieke domein. Belangrijker dan de vraag of zij op dit moment precies al jouw standpunten delen, is of je hen vertrouwt en die verantwoordelijkheid gunt. Daarvoor is beslissend of zij capabel zijn en of zij de politieke werkelijkheid vanuit dezelfde invalshoek benaderen als jij. Voor een christen betekent dit dat hij zijn vertrouwen bij voorkeur geeft aan politici met een herkenbaar christelijke houding en een politieke benadering in het licht van het Woord. Je let niet zozeer op bekende items die op dit moment bovendrijven, maar speelt ook in op de stroom van onvoorziene politieke actualiteiten.

Positie 2: wel christelijke politiek, geen christelijke partijen

De tweede categorie christenen die ik onderscheidde, is voor christelijke politiek maar tegen christelijke partijvorming. Ze stemmen op christenen in niet-christelijke partijen, of zijn zelf binnen zulke partijen actief. Deze benadering treffen we al aan bij Karl Barth en bij de Doorbraak. Zij neemt afstand van aparte christelijke organisatievorming naast de kerk. Zeker in een post-christelijke cultuur beschouwt men de kerk als plaats van christelijk samenleven en christelijk handelen in de wereld. Christelijke organisaties streven daarentegen naar de stut van een christelijke cultuur en van aardse macht. Dat strijdt, zegt men, met de eschatologische crisis waarin de cultuur zich bevindt en met de verscherpende tegenstelling tussen kerk en wereld. Bovendien pakt het uiteindelijk seculariserend uit voor christenen zelf. Ook brengt de rechtstreekse verbinding van het evangelie met politieke standpunten en macht het evangelie in diskrediet. Men gelooft dat God zelf in vrijheid in de gang van een samenleving steeds weer wegen zal wijzen. Dan openen zich de actuele politieke fronten en accenten waarin christenen Gods roeping kunnen herkennen en waarbij zij posities kunnen innemen.

Evaluatie 2: noodzakelijke gemeenschapsvorming en nuchterheid

Het is belangrijk om kritiek op christelijke partijvorming niet automatisch te benaderen als afwijzing van christelijke politiek. Bijvoorbeeld de anglicaanse theoloog Oliver O’Donovan, voorvechter van christelijke politiek in Groot Brittannië, is tegen christelijke partijvorming. Zijn argumentatie is voor Nederlandse begrippen onverwacht. Hij is niet gewend aan een situatie waarin politieke partijen georganiseerd zijn langs levensbeschouwelijke scheidslijnen, en staat gereserveerd tegenover partijvorming als zodanig. Dat illustreert dat argumenten pro christelijke partijvorming minder principieel van karakter zijn dan argumenten voor christelijke politiek als zodanig. Ook mijn argumenten ervoor zijn vooral praktisch getoonzet.

In de Nederlandse context waarin christelijke partijvorming bestaat en nog altijd mogelijk is, zou het onverstandig zijn daarop juist nu terug te komen. Het is vandaag immers moeilijker dan ooit om als individuele christen in een niet christelijk kader toch christelijke politiek te bedrijven. Zo kan een christelijke parlementariër in bijvoorbeeld de PVDA rond zijn eigen portefeuille misschien een christelijk politieke benadering waarmaken, maar als eenling onmogelijk tegelijk alle andere politieke deelterreinen en thema’s bestrijken. Ook van de denktank van de partij hoeft hij dergelijke christelijke bezinning niet te verwachten. Bovendien houdt een eenling in een postchristelijke setting ook moeilijker een christelijke stijl en houding vol. Beide waarnemingen illustreren dat christelijke politiek veel moeilijker wordt zonder inbedding in een bredere christelijke politieke gemeenschap.

In principe kan de kerk deze vormen. Een bezwaar daarvan is echter dat de kerk zo rechtstreeks aan politieke bezinning gaat doen. Dat vergroot het risico dat bepaalde politieke conclusies worden vereenzelvigd met het evangelie zelf. Bovendien heeft de kerk meer te doen, wat de kwaliteit van de politieke bezinning kan schaden. Belangrijk is ook dat de kerk in Nederland hopeloos verdeeld is en daarom geen vanzelfsprekende context voor christelijke politieke actie kan vormen. Een alternatief biedt de creatie van christelijke politieke denktanks en vormende politieke verbanden waarin christelijke politici wortelen. Daarmee zijn wij echter in feite al aangekomen bij de belangrijkste functie die een christelijke politieke partij momenteel vervult.

Daarmee zeg ik tegelijk dat de pretentie van christelijke politieke partijen bescheidener moet worden dan vroeger het geval was. Dat zou ook een belangrijke aanleiding wegnemen voor de eerder genoemde kritiek in de lijn van Barth en zijn volgelingen. Christelijke politieke partijen moeten bijvoorbeeld geen nadruk leggen op het machtsaspect dat onvermijdelijk aan christelijke partijvorming verbonden is. Weliswaar gaat het bij politiek ook om macht, maar de indruk moet vermeden worden dat christenen die macht zoeken om los van geloof en bekering christelijke normen op te leggen aan een samenleving en christelijke groepsbelangen te dienen. Een christelijke politieke partij moet vanuit het eigen perspectief juist alle stromingen dienen en in de gegeven omstandigheden zoeken naar politieke besluiten die voor het hele land het best haalbare brengen.

Ook rond concrete politieke standpunten past bescheidenheid. Zelfs in het licht van het evangelie worden concrete voorstellen en antwoorden niet automatisch goed. Daarom mogen ze niet zomaar als eenduidig christelijk worden gepresenteerd.

Bovendien moeten christelijke politieke partijen beseffen dat zij slechts tijdelijke en contextueel bepaalde instrumenten zijn. Zij mogen niet in de plaats van de kerk schuiven. Onafhankelijk van eventuele christelijke partijen houden ook de kerken zelf een publieke roeping. Hun publieke, missionaire en diaconale taak vormt de christelijke route naar het koninkrijk. Christelijke partijen vervullen hoogstens een ondersteunende neventaak doordat zij de tijdelijke (‘seculiere’) orde van deze wereld helpen bevorderen. Daarom heb ik bijvoorbeeld moeite met het feit dat christelijke partijen zich soms presenteren als onderdeel van één omvattende missionaire christelijke beweging. Dan vergeten zij hun ‘seculiere’ karakter en zij maken zichzelf te belangrijk.

Positie 3: christelijke politiek via een christelijke partij maar anders

Het voorgaande maakt duidelijk dat ik voorstander ben van de derde positie, die zowel christelijke politiek als christelijke partijvorming onderschrijft. Toch verheel ik niet dat mijn pleidooi op beide punten aanzienlijk verschilt van denklijnen die in mijn eigen traditie lang gebruikelijk waren. Met name Abraham Kuyper, de voorvader van de Nederlandse christelijke politiek, benaderde christelijke partijvorming principiëler. Toen na de Verlichting de invloed van de kerk als instituut uit het publieke domein geweerd werd, benutte hij het onderscheid tussen instituut en organisme. Daarmee gaf hij aan de moderniteit toe dat de kerk als instituut in het publieke leven minder prominent aanwezig zou zijn. Tegelijk versloeg hij diezelfde moderniteit alsnog door via de kerk als organisme het verloren terrein te heroveren. Volgens Kuyper zijn christenen geroepen om op alle terreinen van het leven de antithese te laten gelden. Dat doen zij door vanuit christelijke beginselen op die terreinen christelijke gemeenschappen te vormen en van daaruit te werken aan de cultuuropdracht. Deze fragmentjes ‘christelijk samenleven’ vormen de kerk als organisme. Zij proclameren het gezag van Christus op het betreffende levensterrein. Ook een christelijke politieke partij maakt deel uit van deze kerk als organisme. In een democratische context geldt de vorming van zo’n partij daarom als consequentie van de roeping om overal eer voor God en onderwerping aan Christus na te streven.

Aanvankelijk was deze benadering succesvol, maar sinds de tweede helft van de twintigste eeuw verkeerde zij in haar tegendeel. Juist de toenemende machtspositie van christelijke partijen en andere organisaties en het daaruit voortvloeiende ressentiment bij anderen, stimuleerden velen tot een extra radicale maatschappelijke afrekening met het christelijke verleden. Niet toevallig liep de Nederlandse ontzuiling uit op een snellere en pijnlijkere teloorgang van de christendemocratie dan in andere landen.

Van deze geladen kuyperiaanse benadering neem ik met het bovenstaande afstand. Daarmee vervalt echter nog niet de basis voor christelijke politiek en christelijke politieke partijen. Voor het eerste gaf ik andere principiële redenen, terwijl ik het tweede in de huidige omstandigheden op praktische gronden geboden acht.

Prof.dr. Ad de Bruijne is hoogleraar ethiek en spiritualiteit aan de Theologische Universiteit Kampen. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.