Skip to main content

nr1 • 2012 • Hermeneutiek van de zwijgteksten

september 2012 (27e jaargang nr. 1)

Hermeneutiek van de zwijgteksten

Dr. B. Loonstra

Wie nadenkt over de plaats van de vrouw in de gemeente vandaag kan om de hermeneutiek niet heen. Hermeneutiek probeert regels te formuleren voor de interpretatie van de bijbel. Een gereformeerde hermeneutiek probeert de bijbel het hoogste gezag te geven. Wat voegt deze hermeneutiek aan de bijbel toe? Als het goed is niets. Laat de bijbel op zijn eigen wijze het laatste woord hebben! Wat die ‘eigen wijze’ is, daarover moet het in de hermeneutiek gaan.

De brochure Mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen door P.F. Bouter, namens het bestuur van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland, signaleert dat de aandacht voor hermeneutiek van de laatste decennia niet altijd aan het gevaar ontsnapt aan de eigen boodschap van de bijbel tekort te doen. Zij staat namelijk in verband met de roep om gelijkheid, met het gewicht dat wordt toegekend aan de hedendaagse cultuur bij de uitleg, en met het risico dat de bijbel tandeloos wordt gemaakt en dat de inhoud van het Woord van zijn gezag wordt beroofd. Dat maakt het riskant een artikel over hermeneutiek te schrijven in verband met de positie van de vrouw in de kerk. Ik zou me daarmee aan krachten kunnen blootstellen die mij van het Schriftgezag afleiden. Om dat te voorkomen moeten we wat langer stilstaan bij de functie van hermeneutiek.

Hermeneutiek in twee betekenissen

Op twee manieren spreken wij over hermeneutiek. De eerste is de klassieke, theologische benadering, die erop neerkomt dat wordt onderzocht hoe de bijbel zelf de bijbel uitlegt. Dan gaat het bijvoorbeeld over de verhouding van het Oude en het Nieuwe Testament, over belofte en vervulling. Zoals de vraag of de landbelofte aan Israël toegepast kan worden op de huidige staat, en over de manier waarop de oudtestamentische wet functioneert in het Nieuwe Testament. De andere betekenis van hermeneutiek heeft meer te maken met ons die de bijbel lezen, en met de vooronderstellingen waarmee wij dat doen. Dat is de filosofische hermeneutiek. We kunnen wel zeggen dat de Schrift de Schrift verklaart, maar wie zegt dat wij de Schrift goed verstaan? Bij ons verstaan en onze interpretatie nemen we ons eigen referentiekader mee. Dit wordt gevormd door onze ervaringswereld, wat wij belangrijk vinden, wat ons motiveert en bezighoudt, ons wereldbeeld. Onze horizon valt niet samen met die van de oude teksten. In de ontmoeting met de tekst gaat het erom dat wij ons openstellen voor wat de tekst vanuit zijn eigen horizon ons te zeggen heeft, zodat beide horizons kunnen samensmelten (Gadamer). Dit noemen we de filosofische hermeneutiek.

Laat ik proberen dit toe te lichten aan het vaak gehoorde pleidooi de bijbel ‘letterlijk’ te nemen. Niet alleen in de zin dat we ons moeten houden aan wat de tekst wil zeggen, maar ook dat de bijbeltekst altijd in letterlijke zin waar is, tenzij hij zelf anders aangeeft, zoals bij gelijkenissen. Ik bespeur daarin een begrijpelijke afkeer van moeilijke redeneringen om onder de eenvoudige waarheid van de bijbel uit te komen. Neem het nu maar zoals het er staat. Het staat er toch? Maar zo eenvoudig is het niet. Want ook in het pleidooi de bijbel letterlijk te nemen komen vooronderstellingen mee. Bijvoorbeeld dat ware taaluitingen denkbeelden verwoorden die precies overeenkomen met een objectieve stand van zaken. Dit is echter ook maar een aanvechtbare vooronderstelling. Toegepast op God is nog wel te verdedigen dat zijn denkbeelden precies overeenkomen met de dingen zoals ze (zullen) zijn. Toegepast op de bijbel wordt dat echter moeilijker, zeker als we er met Kuyper en Bavinck van uitgaan dat de inspiratie van de bijbel organisch van aard is. Dat wil zeggen dat de tekst door de bijbelschrijvers is heengegaan: hun verstand, hun gevoel, hun moreel besef, hun sociale positie, hun voorstellingsvermogen en hun cultureel bepaalde gezichtsveld kleuren hun verstaan en vertolken van de boodschap. Ook de bijbelschrijvers worden gekenmerkt door een karakterologisch, cultureel en maatschappelijk bepaald voorverstaan in hun zicht op de werkelijkheid. God past zich in zijn openbaring aan dit beperkte menselijke bevattings- en inlevingsvermogen aan om zo duidelijk te maken waar Hij heen wil (vergelijk Calvijns accommodatieleer). Als wij zogenaamd de bijbel ‘letterlijk nemen’, brengen wij ook onze eigen vooronderstellingen in.

Nut van de filosofische hermeneutiek

Hoe kan de filosofische hermeneutiek ons helpen teksten te verstaan, zonder dat wij in de fout vervallen onze eigen vooronderstellingen maatgevend te maken bij de interpretatie van de tekst? Haar eerste belangrijke taak is, dat zij ons bewust maakt van die vooronderstellingen. Als we ons namelijk niet bewust zijn van onze vooronderstellingen, gaan die ongecontroleerd onze interpretatie van de tekst beïnvloeden. We beroepen ons op het gezag van de Schrift, maar intussen zijn onze vooronderstellingen doorslaggevend, omdat die de uitleg bepalen. Het gevolg is zinloze discussies met beroep op bijbelteksten over en weer zonder elkaar te overtuigen.

De tweede taak die de filosofische hermeneutiek vervult is dat wij oog krijgen voor de karakterologisch, cultureel en maatschappelijk bepaalde vooronderstellingen die van invloed zijn geweest op de totstandkoming van de teksten. Zo kunnen we verschil maken tussen wat tot de stilzwijgende, niet-normatieve achtergrond behoort, en dat wat de tekst ons tegen die achtergrond wil zeggen. Bij die achtergrond kunnen we in het Oude Testament bijvoorbeeld denken aan de vanzelfsprekende acceptatie van collectieve schuld en vergelding, van slavernij en polygamie.

Hoe voorkomen we dat het eigen denken de doorslag gaat geven? Door antwoord te zoeken op twee vragen. De eerste is: Wat wil de tekst in zijn oorspronkelijke historische context duidelijk maken en bereiken (focus)? Met daarop volgend deze vraag: Wat betekent dat voor de strekking en toepassing in onze context? De hermeneutiek kan helpen die vragen scherp te krijgen en de richting van de antwoorden te wijzen, maar de hermeneutiek kan geen garanties bieden dat het Schriftgezag prevaleert. Ten diepste komt het aan op een biddende, geestelijke en gemeenschappelijke luisterhouding binnen de kerk van Christus.

De zwijgteksten

Twee teksten geven expliciet aan dat de vrouw moet zwijgen en dat zij geen gezaghebbende aanwijzingen mag geven: 1 Korintiërs 14:34-35 en 1 Timoteüs 2:11-14. Daarbij gaat de eerste tekst uitdrukkelijk over de samenkomst van de gemeente, bij de tweede is dat minder duidelijk. Deze perikoop gaat over voorbeden en dankgebeden doen, bidden met geheven handen (NGB ’51: ‘op iedere plaats’; NBV: ‘bij iedere samenkomst’) en de kleding waarin vrouwen zich vertonen. Dat roept het beeld op van gelovigen die samenkomen. De toepassing van de verhouding tussen Adam en Eva roept echter de vraag op of de strekking zich daartoe beperkt. In de argumentatie ligt alle aanleiding ze ook van toepassing te verklaren op de verhoudingen binnen het huwelijk: een vrouw die haar man ook binnenshuis niet de les leest of tot de orde roept. Immers, Adam is eerst geschapen, en niet hij maar de vrouw heeft zich laten verleiden (vs. 13 en 14). Maar misschien maken we de argumentatie nu te veel los uit de historische context waarin die functioneert (!).

De focus van de tekst uit Korintiërs is de orde in de gemeente (vs. 33, 40). Deze wordt bedreigd door de schande dat vrouwen spreken in de samenkomst. De focus blijft ook voor ons maatgevend. Iets als schande ervaren is echter sterk cultureel bepaald; velen van ons ervaren het eerder als een schande wanneer vrouwen niet mogen meepraten. Aan ons de taak om in een andere context de focus scherp te houden. Of hoort bij die focus ook de blijvende geldigheid van de wet of van de scheppingsorde? Daarover straks meer.

Vaak is opgemerkt dat het zwijgen dat hier aan de vrouw wordt opgedragen niet lijkt te sporen met wat Paulus in hoofdstuk 11 zegt over het bidden en profeteren van de vrouw. Hij staat haar daar toe dat zij bidt en profeteert, en dus spreekt, mits ze maar haar hoofd bedekt. Het heeft vele exegeten ertoe gebracht de zwijgtekst in 1 Korintiërs 14 als een latere interpolatie te beschouwen, maar de tekstkritische steun daarvoor staat niet sterk. De enige aannemelijke verklaring lijkt mij te zijn dat Paulus in hoofdstuk 14 op iets anders doelt dan het bidden en profeteren in hoofdstuk 11. Wellicht gaat het over het onderlinge gesprek over de boodschap binnen de gemeentesamenkomst.

Een andere opmerkelijke trek is, dat Paulus zich in 1 Korintiërs 14 beroept op de wet: vrouwen mogen niet spreken, maar moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt. Het ligt voor de hand hier te denken aan Genesis 2 of 3:16. De ‘wet’ is immers de Tora, en die bestaat uit de eerste vijf boeken van de bijbel. In hoofdstuk 11 grijpt hij expliciet op Genesis 1 en 2 terug: De man is Gods beeld en heerlijkheid, de vrouw is de heerlijkheid van de man; de vrouw is uit de man voortgekomen en omwille van de man geschapen. In 1 Timoteüs 2 refereert hij aan Genesis 2 en 3: Adam is eerst geschapen en de vrouw heeft aan de verleiding toegegeven.

De plaats van de wet

Het spreken van Paulus over de wet is complex. Ik kan er in dit bestek maar weinig over zeggen. Paulus legt zware nadruk op de wet als struikelblok om te delen in het bevrijdende evangelie. Wanneer is de wet een struikelblok? Als ze wordt gebruikt om door middel van wetswerken verdiensten voor God te verwerven? Echter, in het Nieuwe Testament wordt de term ‘verdienste’ niet of nauwelijks genoemd. Het heeft meer te maken met de wet als instrument voor de joodse leefwijze, die door joodsgezinde christenen niet zozeer verdienstelijk wordt geacht, maar wel voorwaardelijk wordt gesteld voor het delen in het heil van Christus. Op die manier legt zij de heidenen lasten op en staat ze hun in de weg tot Christus te gaan en te delen in Gods genade. Paulus’ reactie is dat Christus die muur heeft afgebroken en de wet met zijn geboden en voorschriften buiten werking gesteld (Ef. 2:14-15). Het opleggen van lasten buiten de eenheid met Christus wijst hij af. We zijn vrij van de wet, dood voor de wet, zodat we niet meer volgens de oude orde van de wet leven, maar volgens de nieuwe van de Geest (Rom. 7:6).

Toch blijft de wet voor Paulus van kracht, niet de wet als voorschrift voor de joodse leefwijze, maar de wet naar Gods oorspronkelijke bedoeling, zoals die door Christus aan het licht is gebracht. Deze verstrengeling van wet en geestelijke verbondenheid met Christus wordt in diverse uitdrukkingen door Paulus verwoord; hij spreekt van de wet van Christus (Gal. 6:2), de wet van het geloof (Rom.3:27) en de wet van de Geest (Rom. 8:2). Ook zegt Paulus dat het erom gaat dat de eis van de wet in ons vervuld wordt (Rom. 8:4). Dat is niet de wet in al zijn bepalingen, maar de wet die vorm geeft aan de liefde die God geeft en vraagt (Rom. 13:10; Gal. 5:14). Dat betekent: de wet is voor ons geen afzonderlijke instantie waaraan wij moeten voldoen. De wet is de uitdrukking van het evangelie in ons handelen. Paulus gebruikt ergens een mooie uitdrukking, waarin de geldigheid van de wet en de geestelijke inhoud van de wet worden gecombineerd. Hij spreekt van ‘mijn wegen in Christus, zoals ik die overal in elke gemeente leer’ (1 Kor. 4:17). Het zijn wegen of regels die voor alle gemeenten gelden, maar het zijn wel wegen in Christus, die hun evidente betekenis vinden in Christus.

We zien dan ook dat Paulus ambivalent met de wet omgaat. Wanneer een bepaling de toegang tot Christus en zijn gemeente aan voorwaarden bindt (‘je moet wel dit of dat accepteren!’), schuift hij haar terzijde, maar zodra hij haar verstaat als articulatie van de gehoorzaamheid aan Christus in liefde, beroept hij zich op haar gezag. Hij noemt bijna alle geboden van de tweede tafel van de Decaloog (Rom. 13:9), maar hij schakelt het sabbatsgebod als regel voor de nieuwe gehoorzaamheid uit (Rom. 14:5-6; Kol. 2:16-17). Andere ondersteunende bepalingen en passages uit de Tora zijn: een dorsende os niet muilbanden (1 Kor. 9:9; 1 Tim. 5:18), uzelf niet wreken (Rom.12:9), de evenredige verdeling van het manna als richtlijn voor de collecte voor Jeruzalem (2 Kor. 8:15).

Onze omgang met de wet

In Paulus’ benadering van de wet zien we dus twee lijnen lopen. Als een bepaling de geloofsverbondenheid met Christus in de weg staat, wordt ze een belemmering voor het evangelie en heeft ze afgedaan. Als ze de geloofsverbondenheid met Christus in liefde en de opbouw van zijn gemeente onderstreept, is ze van kracht. Wat zou dat betekenen in een andere culturele situatie waarin ándere zaken als belemmering worden ervaren om de gemeenschap met Christus te genieten, zoals de zwijgplicht en de onderdanigheid van de vrouw? En waarin opheffing van die bepalingen niet meer wordt herkend als verstoring van de orde in de gemeente? Ik pleit ervoor dat we dan in de lijn van Paulus en overeenkomend met zijn beslissingen de wet zodanig hanteren, dat díe regels van kracht blijven die onmiskenbaar hun betekenis in Christus vinden. Dan worden we bewaard bij de geestelijke betekenis van de wet en bij de bevrijdende genade van het evangelie, waarvoor Paulus zijn leven lang geijverd heeft. Zonder deze band met het evangelie wordt de wet een muur, een sta-in-de-weg voor de geloofsverbondenheid met Christus en gaat ze wettisch functioneren. Dat dienen we in de geest van Paulus te vermijden. Dát is geestelijke gehoorzaamheid aan de Schrift. Zo heeft de bijbel op zijn eigen wijze het laatste woord. In deze lijn kan gehoorzaamheid aan de Schrift impliceren dat we de vrouw wél laten spreken in de gemeente.

De schepping

Maar gaat het beroep op de schepping niet dieper? Raken we daarmee niet aan de fundamenten van ons bestaan? Ik denk dat in de discussie hier de beslissingen vallen. Het beroep op teksten over de schepping maakt het verschil met onderwerpen als slavernij en polygamie, die niet met een beroep op de schepping worden verdedigd. Een paar woorden hierover. Paulus ontwerpt geen scheppingstheologie. Hij beroept zich op de wet in Genesis 1, 2 en 3 in een typisch rabbijnse manier van argumenteren waarin het beroep op de Schrift ondersteunend is, maar niet beslissend. Deze rabbijnse omgang met de Schrift valt binnen Paulus’ verstaanshorizon, maar buiten de onze. Verder: ook Paulus kan vrijmoedig afwijken van een scheppingsordening. Hij noemt het goed ongehuwd te zijn, hoewel God het niet goed achtte dat de mens alleen is. Denk ook aan de sabbat, waar hij niet aan vasthoudt, ook al wordt die in Exodus 20 gemotiveerd met een beroep op Gods rustdag na zes scheppingsdagen. In heel Paulus’ benadering is het belang van Gods koninkrijk in Christus doorslaggevend, het beroep op de schepping (of Torateksten over de schepping) is daaraan dienstbaar. Het Koninkrijk herstelt de schepping niet slechts, maar overtreft haar en laat haar achter zich.

Dr. Bert Loonstra is christelijk gereformeerd predikant te Gouda;

mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.