Skip to main content

nr6 • 2012 • Richtingwijzers in de mist

juli 2012 (26e jaargang nr. 6)

Over ‘Verrast door hoop’

Richtingwijzers in de mist1

G.A. Kansen

Sinds enkele jaren bespreek ik tijdens het winterseizoen met een groep gemeenteleden een actueel theologische boek. Vorig seizoen was dat het boek ‘Verrast door hoop’ van Tom Wright. Hoewel spreken over de toekomst altijd spreken is over dat wat zich ‘in de mist’ bevindt, bleek de prikkelende visie van Wright ons heel boeiende gesprekken op te leveren.

In dit artikel zal ik de hoofdlijnen van het boek weergeven en die aanvullen met gedachten die wij hebben gedeeld. Daarbij betrek ik de kritiek van dr. A. van de Beek, zoals verwoordt in zijn boek ‘God doet recht, eschatologie als christologie’.

Verkenning

Wright geeft in zijn boek antwoord op twee vragen: 1. Wat is kenmerkend voor de christelijke hoop? 2. Wat heeft die hoop te maken met het leven in deze wereld?

Wright begint met een uitgebreide analyse van het denken over de opstanding en het eeuwige leven. Gedichten, hymnen en gebeden uit Anglicaanse begrafenisliturgieën worden op hun bijbelse gehalte gewogen én te licht bevonden. De nieuwtestamentische visie op de lichamelijke opstanding van de doden klinkt er niet of nauwelijks in door. ‘De gedachte dat iedereen een onsterfelijke ziel bezit, die bovendien zijn ‘ware ik’ is, heeft weinig met de bijbelse boodschap te maken.’ (50) Het idee dat in de Bijbel veel geschreven zou worden over ‘naar de hemel gaan als je sterft’ bestrijdt Wright: ‘De gedachte dat wij na de dood een enkele reis naar de hemel of naar de hel maken is vervorming en bedreiging van de christelijke hoop’. (158)

Christelijke hoop, op wat Wright noemt ‘het leven ná het leven na de dood’ (161, 177), vindt haar basis in de lichamelijk opgestane Heer Jezus Christus. Jezus is zowel model voor het toekomstige lichaam als het middel waardoor het tot stand komt. (159) Dat Jezus echt, dat wil zeggen lichamelijk, is opgewekt uit de doden is voor Wright boven alle twijfel verheven. Daarom is christelijke hoop gericht op de nieuwe wereld, waar Pasen het startpunt voor is. ‘De opstanding is maar niet een happy end voor één persoon, maar het grote scharnierpunt voor al het andere.’ (243) Daarom is Pasen het centrum van het leven van de kerk en voor een christen. ‘Voor mij is het absurd en totaal ongerechtvaardigd dat we veertig dagen van vasten kennen en dit alles tot een hoogtepunt laten komen in de Stille Week, die op haar beurt weer op Witte Donderdag en Goede Vrijdag haar climax vindt… waarna we na een wat merkwaardige Stille Zaterdag precies één dag nemen om Pasen te vieren.’ (260)

Gods plan voor de toekomst

In het tweede deel beschrijft Wright de kosmische dimensie van de christelijke hoop. Volgens Wright geloofden de eerste christenen dat God voor de ‘hele kosmos zou gaan doen wat Hij met Pasen voor Jezus had gedaan’. (107) Hij baseert deze visie op wat hij ‘structuren van hoop’ noemt. Als eerste noemt hij de goedheid van de schepping, die een daad van liefde is. De schepselen dragen het beeld van de Schepper. Ten tweede komt de aard van het kwaad ter sprake, dat niet geschapen en stoffelijk is, maar de keuze van de opstandige mens. Ten slotte betekent het verlossingsplan door de incarnatie van God in Jezus vernieuwing van de hele schepping.

Het zit Wright hoog dat veel christenen zijn opgegroeid met het idee dat het Nieuwe Testament over de ‘hemel’ zou spreken als een plaats waar de ziel van de gelovige naar toe gaat als hij sterft. Wright stelt dat de hemel geen toekomstige eindbestemming is, maar de andere verborgen dimensie van ons dagelijkse leven – de dimensie van God. Het doel van gelovig leven is niet om ‘in de hemel te komen’ maar om de ‘hemel’ op aarde te ontvangen. Kinderen van God delen in de belofte van een nieuw fysiek bestaan, dat de vervulling is van het huidige lichaam. (157) Gestorven kinderen van God worden ‘stevig vastgehouden in de bewuste liefde van God en de bewuste aanwezigheid van Jezus Christus, terwijl ze de dag afwachten’. (180)

De spits van christelijke hoop is gericht op de transformatie van de schepping. In dat proces van het transformeren van de schepping speelt Jezus - als lichamelijk opgestaan mens (124) – een cruciale rol. Als Heer is Hem alle macht gegeven in hemel en op aarde. Hij werkt zijn heerschappij uit door de kerk en in het leven van zijn kinderen.

Het oordeel is voor Wright vooral goed nieuws. ‘In een wereld van structurele onrechtvaardigheid, systematisch geweld en niet aflatende arrogantie en onderdrukking, is de gedachte dat er een dag zal komen waarop de slechteriken op hun plek worden gezet en de armen en zwakken krijgen wat hun toekomt het beste nieuws dat maar mogelijk is.’ (149) Het is vooral goed nieuws, omdat het oordeel in de handen is gelegd van Messias Jezus Christus. Hij is het die namens God de wereld terugbrengt naar de toestand van gerechtigheid en waarheid. (159)

Als goede Schepper is God aan zichzelf verplicht zaken recht te zetten en het kwaad te bestraffen. De vraag is alleen hoe dat laatste zal gebeuren. Wright schrijft daarbij weinig over de hel. Hij kan zich niet voorstellen dat er blijvend een soort martelkamer in een kasteel van heerlijkheid of concentratiekamp in het prachtige landschap zal zijn. Hij wekt de indruk niet van het idee van een eeuwige hel als plaats van oordeel af te willen, maar dat idee aan de andere kant ook niet geheel te kunnen ontkennen. Hij is zo eerlijk om zijn gedachten daarover graag voor beter te geven. (191)

Opstanding en de missie van de kerk

Tot slot gaat Wright in op de vraag: Wat heeft de christelijke hoop te maken met het leven in deze wereld? Wright is van mening dat wat wij geloven over de toekomst alles te maken heeft met hoe wij nu leven en kerk zijn in de wereld. De opstanding van Jezus Christus en de christelijke hoop op een ‘leven na het leven na de dood’ zijn bepalend voor onze daden. Verlossing is geen ontsnapping van de ziel naar de hemel en daarom is de opdracht van de kerk ook niet het redden van zielen. Verlossing is ‘opgewekt worden tot een leven in Gods nieuwe hemel en aarde’. Een leven dat wij hier en nu al gedeeltelijk kennen. (206) Verlossing betreft de hele mens en niet alleen de ziel, het heden en niet alleen de toekomst en dat wat God door ons heen doet en niet alleen wat God voor en in ons doet. (208) Deze verlossing maakt ons tot medewerkers van de transformatie van de aarde. God zelf bouwt zijn Koninkrijk, maar zijn kinderen dragen daar aan bij door de kracht van de Geest. ‘Wij zijn iets aan het opbouwen dat op een gegeven moment een stukje van Gods nieuwe wereld zal worden… alles wat wij hier en nu in Christus en door de Geest doen, is geen verspilde moeite. Het blijft bestaan tot in Gods nieuwe wereld.’ (214) Die nieuwe wereld van God van gerechtigheid en vreugde, van hoop voor de hele aarde, begon op het moment waarop Jezus uit het graf kwam. (215)

Deze missie van de kerk krijgt gestalte in gerechtigheid, schoonheid en evangelisatie. Gerechtigheid betrekt hij vooral op het streven naar economisch evenwicht in de wereld. ‘Het huidige systeem van wereldwijde schulden is het echte immorele probleem, de geheime, zwarte kant van het blitse, chique westerse kapitalisme.’ (222) Bij schoonheid pleit hij voor herwaardering van kunst en creativiteit. Kunst op haar best vestigt namelijk niet alleen aandacht op de dingen zoals ze zijn, maar op dingen zoals ze zullen zijn, wanneer de aarde vol zal zijn van de kennis van God. (230) Voor Wright is evangelisatie het aankondigen van Gods Koninkrijk, het gaat om de nieuwe schepping. Het goede nieuws zoals dat in Jezus als Heer van de wereld is gerealiseerd.

Enkele indrukken

Het centrale belang van de vraag ‘Kom ik in de hemel of niet?’ wordt door het boek van Wright in een ander daglicht geplaatst. In onze groep bleek onbewust de gedachte van het voortleven van de ziel toch diep te zitten, vooral omdat wij moeite hadden ons een beeld te vormen van het ontvangen van een verheerlijkt lichaam. De concrete voorstelling van het nieuwe leven was verfrissend en prikkelend. Het riep meer verlangen op dan de bestaande beelden van ‘eeuwig zingen voor de troon’ en ‘wonen in de lichtstad met de paarlen poorten’.

Vernieuwend en voor sommigen ook schrikken was het om te horen dat de hemel niet het einddoel van het leven van een christen is, maar als de woonplaats van God een werkelijkheid in het heden. Moeite hadden we met de stellige visie van Wright, als zou de Bijbel nauwelijks iets zeggen over naar de hemel gaan als je sterft. Er zijn vele teksten te noemen, waarin de hemel/het paradijs voorkomt als, mogelijk tijdelijke, bestemming van gelovigen. Te denken valt aan Lucas 23:43, Kolossenzen 1:5, Romeinen 14:8-9 en 1 Petrus 1:4. Het hoopvolle perspectief waarop Wright over leven op aarde schrijft deed ons goed. Naast een plaats van leed en tranen, waar de hele schepping zucht en in barensnood is, weten christenen door de opstanding van Jezus Christus uit de dood, dat wij ín dit alles meer dan overwinnaars zijn. Ondanks alle tegenslagen en nederlagen, mogen wij telkens weer gaan staan op de overwinning van Pasen, want door de opstanding van onze Heer Jezus Christus vormen wij een kolonie van God op de aarde (Filippenzen 3: 20).

Wij kwamen tot de ontdekking dat voor onszelf en voor veel medechristenen in onze traditie de spits van Gods handelen meer in Goede Vrijdag ligt dan in Pasen. Dat ligt in de lijn van wat Van de Beek schrijft: ‘Goede Vrijdag is de dag van Gods verschijnen. Toen Jezus werd gekruisigd, is het Koninkrijk van God gekomen in kracht. Zijn komst is de vervulling van de tijd en de voltooiing van Gods werken. Nadien kan er niets meer gebeuren’. (God doet recht, 148) Deze christologie vindt zijn oorsprong meer in de visie op God en mens zoals die vanuit Genesis 3 opkomt. De mens wordt gezien als zondaar voor God, waardoor schuld, oordeel en verzoening de centrale thema’s van het geloof vormen. Die begrippen en woorden gaan vervolgens het geloofsleven en de missie van de kerk kleuren en bepalen.

Wie, zoals Wright, zijn christologie meer laat opkomen vanuit Pasen, vanuit de opstanding, spreekt anders over de mens en schept meer ruimte voor het vernieuwende werk van de Heilige Geest in de mens en de wereld. Want ondanks alle menselijk tekort kan God in en door de mens heen oneindig veel meer doen dan wij bidden of beseffen. Dat hangt bij Wright ook weer samen met de eerder genoemd structuren van hoop, die in de schepping ingebakken zitten. Dat idee beïnvloedt op zijn beurt zijn christologie. Een christologie die zijn wortels niet primair ontleent aan Genesis 3 (de mens als zondaar), maar aan Genesis 1 (de mens als schepsel). Met als gevolg dat het vernieuwende werk van de Geest in zekere zin bij de schepselmatigheid van het bestaan aansluit. Een bestaan waarin dus de continuïteit van het leven nu én straks accent krijgt.

Daarmee kom ik ten slotte bij een volgend punt van kritiek van Van de Beek op Wright. Van de Beek vindt dat Wright te eenzijdig denkt vanuit continuïteit van het leven in deze wereld en de toekomende wereld. Met name het punt van een wereldeinde zonder gericht kan Van de Beek niet meevoelen. ‘Wright gaat het uitsluitend om transformatie.’ (127) De vraag van Van de Beek, of eigenlijk is het zelfs geen vraag, is of je wel bijbels over het einde kunt spreken los van discontinuïteit. ‘Apocalyptiek en eindgericht, met de opstanding der doden en het laatste oordeel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het model van Wright loopt uit op een wereld zonder crisis’. (128)

In onze bespreking van het boek viel het ons op dat Wright de zaken wel erg mooi doet voorkomen. Hij wekt daardoor de indruk aan bepaalde lastige zaken voorbij te gaan. Woorden uit de profeten over de ‘dag van de Heer’, als ook gelijkenissen van Jezus en zijn redes over de laatste dingen krijgen niet of nauwelijks aandacht. Dat wil niet zeggen dat Wright discontinuïteit ontkent. Het heeft meer te maken met zijn doelstelling. Wright is van mening dat de christelijke hoop stevige input nodig heeft en dat doet hij door de lichamelijke en aardse continuïteit te accentueren. (zie Psalm 104:25-28, 1 Korintiërs 15:52-54, Efeziërs 1:9-10). Daar is bijbels gezien niets mis mee. Bovendien kwam in onze gesprekken de gedachte op dat juist een te sterk accent op oordeel en eindgericht (en dus de discontinuïteit) over het algemeen niet bijdraagt aan een positieve attitude van christenen. Leert de ervaring niet dat wij juist dan eerder de neiging hebben onszelf uit de boze wereld terug te trekken en daar te wachten op Gods ingrijpen?

Het beeld van een bril komt op. Welke bril zetten wij op? Is dat een bril die kijkt vanuit het perspectief van het oordeel over de gevallen schepping? Dat doet Van de Beek als hij schrijft: ‘Toen Jezus werd gekruisigd, is het Koninkrijk van God gekomen in kracht’. Of is dat de bril die kijkt vanuit het perspectief van de vernieuwing van de schepping? Dat is wat Wright doet. Daarom kan ik me voorstellen dat hij bovenstaande zin als volgt verandert: ‘Toen Jezus opstond uit de doden, is het Koninkrijk van God gekomen in kracht.’ Uiteraard hebben wij beide brillen nodig, ze zijn niet los verkrijgbaar. Maar onze leeservaring was dat de bril van Wright nieuwe en weidse perspectieven opent. Die hielp ons te kijken naar sporen van God om en door ons heen. Het riep een verlangen op meer te leven vanuit de toekomst en leert ons verwachtingsvol te bidden: ‘Laat uw koninkrijk komen, laat uw wil gedaan worden op de aarde zoals in de hemel’.

Ds. Gerard Kansen is missionair predikant (PKN) te Hilversum,

mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Noot:

1. ‘Alle christelijke taal over de toekomst lijkt op een reeks richtingwijzers die op de mist gericht staan’ (144)

De paginanummers verwijzen naar de Nederlandse uitgave van Verrast door Hoop, Franeker 2010.

Over ‘Verrast door hoop’

Richtingwijzers in de mist1

G.A. Kansen

Sinds enkele jaren bespreek ik tijdens het winterseizoen met een groep gemeenteleden een actueel theologische boek. Vorig seizoen was dat het boek ‘Verrast door hoop’ van Tom Wright. Hoewel spreken over de toekomst altijd spreken is over dat wat zich ‘in de mist’ bevindt, bleek de prikkelende visie van Wright ons heel boeiende gesprekken op te leveren.

In dit artikel zal ik de hoofdlijnen van het boek weergeven en die aanvullen met gedachten die wij hebben gedeeld. Daarbij betrek ik de kritiek van dr. A. van de Beek, zoals verwoordt in zijn boek ‘God doet recht, eschatologie als christologie’.

 

Verkenning

Wright geeft in zijn boek antwoord op twee vragen: 1. Wat is kenmerkend voor de christelijke hoop? 2. Wat heeft die hoop te maken met het leven in deze wereld?

Wright begint met een uitgebreide analyse van het denken over de opstanding en het eeuwige leven. Gedichten, hymnen en gebeden uit Anglicaanse begrafenisliturgieën worden op hun bijbelse gehalte gewogen én te licht bevonden. De nieuwtestamentische visie op de lichamelijke opstanding van de doden klinkt er niet of nauwelijks in door. ‘De gedachte dat iedereen een onsterfelijke ziel bezit, die bovendien zijn ‘ware ik’ is, heeft weinig met de bijbelse boodschap te maken.’ (50) Het idee dat in de Bijbel veel geschreven zou worden over ‘naar de hemel gaan als je sterft’ bestrijdt Wright: ‘De gedachte dat wij na de dood een enkele reis naar de hemel of naar de hel maken is vervorming en bedreiging van de christelijke hoop’. (158)

Christelijke hoop, op wat Wright noemt ‘het leven ná het leven na de dood’ (161, 177), vindt haar basis in de lichamelijk opgestane Heer Jezus Christus. Jezus is zowel model voor het toekomstige lichaam als het middel waardoor het tot stand komt. (159) Dat Jezus echt, dat wil zeggen lichamelijk, is opgewekt uit de doden is voor Wright boven alle twijfel verheven. Daarom is christelijke hoop gericht op de nieuwe wereld, waar Pasen het startpunt voor is. ‘De opstanding is maar niet een happy end voor één persoon, maar het grote scharnierpunt voor al het andere.’ (243) Daarom is Pasen het centrum van het leven van de kerk en voor een christen. ‘Voor mij is het absurd en totaal ongerechtvaardigd dat we veertig dagen van vasten kennen en dit alles tot een hoogtepunt laten komen in de Stille Week, die op haar beurt weer op Witte Donderdag en Goede Vrijdag haar climax vindt… waarna we na een wat merkwaardige Stille Zaterdag precies één dag nemen om Pasen te vieren.’ (260)

 

Gods plan voor de toekomst

In het tweede deel beschrijft Wright de kosmische dimensie van de christelijke hoop. Volgens Wright geloofden de eerste christenen dat God voor de ‘hele kosmos zou gaan doen wat Hij met Pasen voor Jezus had gedaan’. (107) Hij baseert deze visie op wat hij ‘structuren van hoop’ noemt. Als eerste noemt hij de goedheid van de schepping, die een daad van liefde is. De schepselen dragen het beeld van de Schepper. Ten tweede komt de aard van het kwaad ter sprake, dat niet geschapen en stoffelijk is, maar de keuze van de opstandige mens. Ten slotte betekent het verlossingsplan door de incarnatie van God in Jezus vernieuwing van de hele schepping.

Het zit Wright hoog dat veel christenen zijn opgegroeid met het idee dat het Nieuwe Testament over de ‘hemel’ zou spreken als een plaats waar de ziel van de gelovige naar toe gaat als hij sterft. Wright stelt dat de hemel geen toekomstige eindbestemming is, maar de andere verborgen dimensie van ons dagelijkse leven – de dimensie van God. Het doel van gelovig leven is niet om ‘in de hemel te komen’ maar om de ‘hemel’ op aarde te ontvangen. Kinderen van God delen in de belofte van een nieuw fysiek bestaan, dat de vervulling is van het huidige lichaam. (157) Gestorven kinderen van God worden ‘stevig vastgehouden in de bewuste liefde van God en de bewuste aanwezigheid van Jezus Christus, terwijl ze de dag afwachten’. (180)

De spits van christelijke hoop is gericht op de transformatie van de schepping. In dat proces van het transformeren van de schepping speelt Jezus - als lichamelijk opgestaan mens (124) – een cruciale rol. Als Heer is Hem alle macht gegeven in hemel en op aarde. Hij werkt zijn heerschappij uit door de kerk en in het leven van zijn kinderen.

 

Het oordeel is voor Wright vooral goed nieuws. ‘In een wereld van structurele onrechtvaardigheid, systematisch geweld en niet aflatende arrogantie en onderdrukking, is de gedachte dat er een dag zal komen waarop de slechteriken op hun plek worden gezet en de armen en zwakken krijgen wat hun toekomt het beste nieuws dat maar mogelijk is.’ (149) Het is vooral goed nieuws, omdat het oordeel in de handen is gelegd van Messias Jezus Christus. Hij is het die namens God de wereld terugbrengt naar de toestand van gerechtigheid en waarheid. (159)

Als goede Schepper is God aan zichzelf verplicht zaken recht te zetten en het kwaad te bestraffen. De vraag is alleen hoe dat laatste zal gebeuren. Wright schrijft daarbij weinig over de hel. Hij kan zich niet voorstellen dat er blijvend een soort martelkamer in een kasteel van heerlijkheid of concentratiekamp in het prachtige landschap zal zijn. Hij wekt de indruk niet van het idee van een eeuwige hel als plaats van oordeel af te willen, maar dat idee aan de andere kant ook niet geheel te kunnen ontkennen. Hij is zo eerlijk om zijn gedachten daarover graag voor beter te geven. (191)

 

Opstanding en de missie van de kerk

Tot slot gaat Wright in op de vraag: Wat heeft de christelijke hoop te maken met het leven in deze wereld? Wright is van mening dat wat wij geloven over de toekomst alles te maken heeft met hoe wij nu leven en kerk zijn in de wereld. De opstanding van Jezus Christus en de christelijke hoop op een ‘leven na het leven na de dood’ zijn bepalend voor onze daden. Verlossing is geen ontsnapping van de ziel naar de hemel en daarom is de opdracht van de kerk ook niet het redden van zielen. Verlossing is ‘opgewekt worden tot een leven in Gods nieuwe hemel en aarde’. Een leven dat wij hier en nu al gedeeltelijk kennen. (206) Verlossing betreft de hele mens en niet alleen de ziel, het heden en niet alleen de toekomst en dat wat God door ons heen doet en niet alleen wat God voor en in ons doet. (208) Deze verlossing maakt ons tot medewerkers van de transformatie van de aarde. God zelf bouwt zijn Koninkrijk, maar zijn kinderen dragen daar aan bij door de kracht van de Geest. ‘Wij zijn iets aan het opbouwen dat op een gegeven moment een stukje van Gods nieuwe wereld zal worden… alles wat wij hier en nu in Christus en door de Geest doen, is geen verspilde moeite. Het blijft bestaan tot in Gods nieuwe wereld.’ (214) Die nieuwe wereld van God van gerechtigheid en vreugde, van hoop voor de hele aarde, begon op het moment waarop Jezus uit het graf kwam. (215)

Deze missie van de kerk krijgt gestalte in gerechtigheid, schoonheid en evangelisatie. Gerechtigheid betrekt hij vooral op het streven naar economisch evenwicht in de wereld. ‘Het huidige systeem van wereldwijde schulden is het echte immorele probleem, de geheime, zwarte kant van het blitse, chique westerse kapitalisme.’ (222) Bij schoonheid pleit hij voor herwaardering van kunst en creativiteit. Kunst op haar best vestigt namelijk niet alleen aandacht op de dingen zoals ze zijn, maar op dingen zoals ze zullen zijn, wanneer de aarde vol zal zijn van de kennis van God. (230) Voor Wright is evangelisatie het aankondigen van Gods Koninkrijk, het gaat om de nieuwe schepping. Het goede nieuws zoals dat in Jezus als Heer van de wereld is gerealiseerd.

 

Enkele indrukken

Het centrale belang van de vraag ‘Kom ik in de hemel of niet?’ wordt door het boek van Wright in een ander daglicht geplaatst. In onze groep bleek onbewust de gedachte van het voortleven van de ziel toch diep te zitten, vooral omdat wij moeite hadden ons een beeld te vormen van het ontvangen van een verheerlijkt lichaam. De concrete voorstelling van het nieuwe leven was verfrissend en prikkelend. Het riep meer verlangen op dan de bestaande beelden van ‘eeuwig zingen voor de troon’ en ‘wonen in de lichtstad met de paarlen poorten’.

Vernieuwend en voor sommigen ook schrikken was het om te horen dat de hemel niet het einddoel van het leven van een christen is, maar als de woonplaats van God een werkelijkheid in het heden. Moeite hadden we met de stellige visie van Wright, als zou de Bijbel nauwelijks iets zeggen over naar de hemel gaan als je sterft. Er zijn vele teksten te noemen, waarin de hemel/het paradijs voorkomt als, mogelijk tijdelijke, bestemming van gelovigen. Te denken valt aan Lucas 23:43, Kolossenzen 1:5, Romeinen 14:8-9 en 1 Petrus 1:4. Het hoopvolle perspectief waarop Wright over leven op aarde schrijft deed ons goed. Naast een plaats van leed en tranen, waar de hele schepping zucht en in barensnood is, weten christenen door de opstanding van Jezus Christus uit de dood, dat wij ín dit alles meer dan overwinnaars zijn. Ondanks alle tegenslagen en nederlagen, mogen wij telkens weer gaan staan op de overwinning van Pasen, want door de opstanding van onze Heer Jezus Christus vormen wij een kolonie van God op de aarde (Filippenzen 3: 20).

 

Wij kwamen tot de ontdekking dat voor onszelf en voor veel medechristenen in onze traditie de spits van Gods handelen meer in Goede Vrijdag ligt dan in Pasen. Dat ligt in de lijn van wat Van de Beek schrijft: ‘Goede Vrijdag is de dag van Gods verschijnen. Toen Jezus werd gekruisigd, is het Koninkrijk van God gekomen in kracht. Zijn komst is de vervulling van de tijd en de voltooiing van Gods werken. Nadien kan er niets meer gebeuren’. (God doet recht, 148) Deze christologie vindt zijn oorsprong meer in de visie op God en mens zoals die vanuit Genesis 3 opkomt. De mens wordt gezien als zondaar voor God, waardoor schuld, oordeel en verzoening de centrale thema’s van het geloof vormen. Die begrippen en woorden gaan vervolgens het geloofsleven en de missie van de kerk kleuren en bepalen.

Wie, zoals Wright, zijn christologie meer laat opkomen vanuit Pasen, vanuit de opstanding, spreekt anders over de mens en schept meer ruimte voor het vernieuwende werk van de Heilige Geest in de mens en de wereld. Want ondanks alle menselijk tekort kan God in en door de mens heen oneindig veel meer doen dan wij bidden of beseffen. Dat hangt bij Wright ook weer samen met de eerder genoemd structuren van hoop, die in de schepping ingebakken zitten. Dat idee beïnvloedt op zijn beurt zijn christologie. Een christologie die zijn wortels niet primair ontleent aan Genesis 3 (de mens als zondaar), maar aan Genesis 1 (de mens als schepsel). Met als gevolg dat het vernieuwende werk van de Geest in zekere zin bij de schepselmatigheid van het bestaan aansluit. Een bestaan waarin dus de continuïteit van het leven nu én straks accent krijgt.

 

Daarmee kom ik ten slotte bij een volgend punt van kritiek van Van de Beek op Wright. Van de Beek vindt dat Wright te eenzijdig denkt vanuit continuïteit van het leven in deze wereld en de toekomende wereld. Met name het punt van een wereldeinde zonder gericht kan Van de Beek niet meevoelen. ‘Wright gaat het uitsluitend om transformatie.’ (127) De vraag van Van de Beek, of eigenlijk is het zelfs geen vraag, is of je wel bijbels over het einde kunt spreken los van discontinuïteit. ‘Apocalyptiek en eindgericht, met de opstanding der doden en het laatste oordeel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het model van Wright loopt uit op een wereld zonder crisis’. (128)

In onze bespreking van het boek viel het ons op dat Wright de zaken wel erg mooi doet voorkomen. Hij wekt daardoor de indruk aan bepaalde lastige zaken voorbij te gaan. Woorden uit de profeten over de ‘dag van de Heer’, als ook gelijkenissen van Jezus en zijn redes over de laatste dingen krijgen niet of nauwelijks aandacht. Dat wil niet zeggen dat Wright discontinuïteit ontkent. Het heeft meer te maken met zijn doelstelling. Wright is van mening dat de christelijke hoop stevige input nodig heeft en dat doet hij door de lichamelijke en aardse continuïteit te accentueren. (zie Psalm 104:25-28, 1 Korintiërs 15:52-54, Efeziërs 1:9-10). Daar is bijbels gezien niets mis mee. Bovendien kwam in onze gesprekken de gedachte op dat juist een te sterk accent op oordeel en eindgericht (en dus de discontinuïteit) over het algemeen niet bijdraagt aan een positieve attitude van christenen. Leert de ervaring niet dat wij juist dan eerder de neiging hebben onszelf uit de boze wereld terug te trekken en daar te wachten op Gods ingrijpen?

Het beeld van een bril komt op. Welke bril zetten wij op? Is dat een bril die kijkt vanuit het perspectief van het oordeel over de gevallen schepping? Dat doet Van de Beek als hij schrijft: ‘Toen Jezus werd gekruisigd, is het Koninkrijk van God gekomen in kracht’. Of is dat de bril die kijkt vanuit het perspectief van de vernieuwing van de schepping? Dat is wat Wright doet. Daarom kan ik me voorstellen dat hij bovenstaande zin als volgt verandert: ‘Toen Jezus opstond uit de doden, is het Koninkrijk van God gekomen in kracht.’ Uiteraard hebben wij beide brillen nodig, ze zijn niet los verkrijgbaar. Maar onze leeservaring was dat de bril van Wright nieuwe en weidse perspectieven opent. Die hielp ons te kijken naar sporen van God om en door ons heen. Het riep een verlangen op meer te leven vanuit de toekomst en leert ons verwachtingsvol te bidden: ‘Laat uw koninkrijk komen, laat uw wil gedaan worden op de aarde zoals in de hemel’.

 

1) ‘Alle christelijke taal over de toekomst lijkt op een reeks richtingwijzers die op de mist gericht staan’ (144)

De paginanummers verwijzen naar de Nederlandse uitgave van Verrast door Hoop, Franeker 2010.

 

Ds. Gerard Kansen is missionair predikant (PKN) te Hilversum,

mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.