Skip to main content

nr4 • 2012 • Bijbelstudie Job 42

maart 2012 (26e jaargang nr. 4)

A.Schroten
Nu heeft mijn oog U gezien…’

Job 42:5

Het kan een hele verrassing zijn om alsnog een ‘andere kant’ van iemand te ontdekken. ‘Wie had die inzet van hem verwacht?’ ‘Dat talent had ik nooit achter haar gezocht!’ Jouw plaatje van de ander dient te worden bijgesteld. Maar ook het plaatje van jezelf: want je mensenkennis was niet zo groot als je wel meende; deze bekende was je deels toch onbekend.

In Job 42 is Job bezig zijn Godsbeeld te herbronnen. Voorheen had hij een tamelijk rationele Godsvoorstelling, waarbij God de God van de vergelding was. Zo had hij het geleerd - ‘van horen zeggen’ (vs. 5a) - en zo had hij het ook zelf overgenomen. Weliswaar niet zo strikt als zijn vrienden, maar toch: Gods recht moest inzichtelijk en controleerbaar zijn. ’t Is in de aard een intellectueel ontwerp: God als de extrapolatie van onze wensen. God als de menselijke maat.

Maar wanneer Jobs leven getroffen wordt door de herhaaldelijke dood, biedt deze vergeldingsconstructie hem geen bevredigend antwoord op zijn indringendste vraag: Waarom? Want waar blijft nu het begrijpelijk beleid, de heldere levensleiding? Daarom uit Job harde kritiek jegens God, om Hem weer in te passen in zíjn concept. Jób weet immers hoe het zit: God zou veel rechtvaardiger moeten zijn!

Job ziet God spreken

Maar dan gebeurt er iets ontzagwekkends in de geschiedenis van Job: God komt deze ‘kenner’ halverwege en verwijt hem juist zijn gebrek aan kennis (38:2). Zijn zelfgemaakte Godsbeelden verduisteren God juist, in plaats van dat ze Hem onthullen. Daarom openbaart God zich aan Job, om zich zo werkelijk aan hem te laten kennen.

Wat Job daarin van God ervaren heeft? Job zegt zelf dat hij God gezien heeft, maar dat moeten we niet letterlijk opvatten. In de storm vond immers geen theofanie plaats. Job heeft alleen Gods donderende woord gehoord, dat hem allerlei dieren voor ogen schilderde. Maar dit machtige woord en de verbeelding die dat bij hem opriep, hebben zo’n intense indruk op Job gemaakt, dat hij daarbij toch van zien kan spreken.

Deze Godsspraak opent hem de ogen voor een heel andere kant van God: hij ontdekt Gods onnavolgbare wijsheid en zijn goede ordening en zorg. En het mooiste is wel dit: in Gods toewending tot hem, ervaart hij dat God zijn aangezicht over hem doet lichten. Dat is met recht een openbaring: dat God zich zo persoonlijk antwoordend tot mensen richten kon, was Job nog niet bekend. En wonderlijk is dat: ook al lost dit nieuwe zicht op God alle vragen nog niet op, het geeft hem wel het vertrouwen om zich aan déze God over te geven en nu berustend te zwijgen over het ‘waarom’.

Zo leidt deze zelfopenbaring van een persoonlijke God tot een veel persoonlijker geloof: nu kent Job God niet meer alleen van wat de mensen over Hem zeggen, of van wat hijzelf over Hem bedenkt, maar allereerst vanuit een persoonlijke geloofsontmoeting. En vanuit deze ervaring van geloofsgroei waardeert Job de zelfopenbaring van God als de enige adequate bron van godskennis. Daarbij belijdt hij ook zijn schuld: ‘Ik was – voorheen - zonder kennis’ (42:3 en 6).

Godskennis in ons geloof

Deze verrassende geloofsgroei blijft onmisbaar voor de kerk; zowel voor mensen die aan de rand aarzelen of aanhaken, alsook voor meelevende kerkleden. Hoe velen geloven immers niet ‘bij geruchte’? Met een geloof van horen zeggen en van napraterij? Of: hoe vaak verkilt het persoonlijk geloof niet ongemerkt tot een leerstellige traditie, tot een filosofisch concept of tot een eigen psychologie? We verstillen in onszelf, zingen talige strofen, of spreken in dogma’s, maar is dat nog als Godskennis te bestempelen? Is dat nog wel geloof? Het heeft vaak zo weinig om het lijf, omdat de verborgen omgang met de Here ontbreekt. Het heeft geen zeggingskracht, omdat we Hemzelf niet tot ons hebben horen spreken.

Jobs ontdekking leert ons dat het echte kennen van God berust op zijn eigen openbaring. Dán pas doe je kennis op die je nog niet wist; en leer je dat God anders is dan wij diepzinnig stelden. De kerk belijdt dankbaar dat we naar deze kennisbron niet eens hoeven te zoeken, omdat we in de komst van Christus de sprekendste zelfopenbaring van God al ontvangen hebben. Toen heeft God zo gesproken, dat zijn woord vlees werd; zodat je inderdaad dat woord kan zien (Luk. 2:15). Toen daalde Hij volledig tot ons af, om zich compleet te laten kennen. ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Joh. 14:9).

Een persoonlijke God

Deze zelfopenbaring toont mij meer van God dan Job ooit kon vermoeden. Want hier komt God zelf in de Jobsnood. Hier is God zo te horen en zo te zien dat mij alle horen en zien vergaat. In zijn stem klinkt het ‘Waarom?’ van heel de mensheid. Nu weet ik pas werkelijk wie U bent: nu zie ik dat U mij geen vreemde blijft!

Van deze interveniërende God moet ik het hebben; en heb ik het ook ontvangen. Geest en Woord openbaren mij deze Christus zo duidelijk, dat ik Hem als uit de eerste hand ontvang. Onbemiddeld: ik heb het zelf uit zijn mond gehoord. Dit is een taal, die ik tevoren nog niet kende, die ik ten diepste ook niet begrijp, maar desondanks gelijk versta. Het is de taal van liefde van een wonderlijk nabije God. Voor deze liefde buig ik mij - net als Job. Deze God wordt mij lief; want al lost Hij niet al mijn vragen op, Hij doet veel meer dan dat.

 

Drs. Bert Schroten is predikant (PKN) te Leerdam. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.">Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.