Skip to main content

nr4 • 2012 • De aanspreekbaarheid van God

maart 2012 (26e jaargang nr. 4)

De aanspreekbaarheid van God

C. van der Kooi

 Er zijn allerlei goede redenen te bedenken waarom we er verstandig aan zouden doen het beeld van een persoonlijke God te laten vallen. Wie van ons heeft God ooit horen spreken, letterlijk in zijn oren, zoals we dat gewend zijn van mensen? We leven ons bestaan op een planeet ergens in een uithoek van ons melkwegstelsel, en sinds Hubble met zijn telescoop nog verder wist te kijken, weten we dat er ver van ons vandaan nog ontelbaar veel andere melkwegstelsels zijn.

Spinoza kon nog dromen van een geordend heelal waar wij perfect in passen. Sinds Pascal huiveren wij bij die onmetelijke verten, die al maar dieper en onmetelijker worden. Het heelal is voor ons niet meer het toonbeeld van regelmaat en het werkstuk van God als de grote ambachtsman. Het heelal is in feite kil en het leven vreemd en vijandig. Wie vorig jaar de film Melancholia van Lars von Trier gezien heeft, kreeg de intense vreemdheid en bedreiging die het leven inhoudt ingepeperd. God als persoon is een mooie manier van menselijk spreken, uitgevonden door mensen die wensen dat er zoiets als God zou bestaan. Zulk een geloof is een tent van stokken, zoals in Melancholia gebouwd wordt wanneer de asteroïde onherroepelijk op de aarde aanstormt.

Andere ruimte

Is het niet redelijker, bevattelijker en vooral eerlijker om met Spinoza, en nog vroeger met Aristoteles, uit te gaan van de ene werkelijkheid die wij kennen, de aarde en al haar mogelijkheden? Onze ziel - als er al zoiets is als ziel - is in werkelijkheid onderdeel van een groter geheel, een wereldziel of hoe men het ook noemt. De menselijke persoon is vrome fictie en lost op in het meer van substantie en energievelden.

Het is niet de eerste keer dat de droeve troost van het materialisme of de natuurkunde ons wordt voorgehouden. In de middeleeuwen was er de stem van Siger van Brabant, in de 17e eeuw Spinoza, en zijn persoon groeide in de 19e eeuw uit tot lieveling van de moderniteit. In onze tijd kennen we Dawkins, lezen we hersendeskundigen en talloze anderen die ons voorhouden dat we - heldhaftig of bevreesd - deze werkelijkheid moeten aanvaarden zoals ze is, ze misschien zelfs lief te hebben.

Christelijk geloof, in dezen vergezeld van jodendom en islam, gaat een andere weg. Geloofd wordt dat God persoonlijk is. Maar wat bedoelen we als we zeggen dat God persoon is? Ik wil daar zo dadelijk iets over zeggen; eerst een paar opmerkingen over de redenen om aan te nemen dat God eigenschappen heeft die wij met personaliteit verbinden. Ik haal de gronden van een persoonlijk God niet uit het planetarium, maar uit een andere ruimte: de traditie van Israël, van de kerk en van miljoenen mensen die in die traditie leven. Deze theïstische traditie heeft als schriftelijke bron de bijbel, die ons op elke bladzijde de suggestie aan de hand doet dat God aangesproken kan worden. ‘Zou Hij die het oor plantte, niet horen, die het oog vormde, niet zien?’ (Ps. 94:9) De psalmen zijn het gebedsboek van Israël.

Reddende nabijheid

De werkelijkheid waar deze psalmen naar verwijzen is de God van Israël die geloofd, geprezen, aangeklaagd en gebeden kan worden. Maar ook de psalmen, en breder het Oude Testament, kennen iets van ontzaglijke dimensies die we in het moderne planetarium leren kennen. Er is in deze geschriften een diep besef van de vreemdheid van de wereld, van haar wonderlijkheid, van haar ondoordringbaarheid. Laten we niet denken dat er in Israël geen weet was van de vreemdheid van de werkelijkheid en van bedreiging. De schaduwzijde van het scheppingsgeloof van Israël bestaat in kennis van de onvanzelfsprekendheid van onze werkelijkheid, van de bedreiging die de mens ten deel valt. En kennelijk zijn er in die wereld van de bijbel toch ervaringen opgedaan van aangesproken worden, omringd worden. In Psalm 139 is de eerste eigenschap van God, dat Hij in staat is mensen nabij te komen die hun toevlucht zoeken in de dood, of aan de overkant van de zee een heenkomen gezocht hebben. Zijn hand grijpt vast, geleidt. Deze psalm spreekt van een reddende nabijheid, een God die niet samenvalt met kosmologische standen van zaken. Hij komt in beweging.

Jezus Christus is de bevestiging van die aanspreekbaarheid en dat reddend nabijkomen. Jezus sprak God aan als Abba, vader. Jezus leerde ook zijn leerlingen God aan te spreken als onze vader en Hem te bidden om de komst van zijn Koninkrijk. Gods aanspreekbaarheid veronderstelt dat God hoort en zelf spreekt. Onder spreken versta ik dan minstens dat Hij communiceert. Daarvoor hoeft God niet direct in mijn oor te toeteren, daarvoor kunnen ook andere middelen gebruikt worden, net zo goed als ik brieven schrijf, telefoneer en mail. Psalm 19 zegt dat het uitspansel een taal spreekt en het Oude Testament vertelt van nog andere handlangers: mensen die Hij roept en die Hij in dienst neemt. Het begint al als het paradijs verstoord raakt door het wantrouwen van de mens. Er is een stem, communicatie, een appèl, waardoor die mens onrustig gemaakt wordt. Het zijn Mozes en Aäron die dat spreken van God doorgeven. Beiden zonen uit de stam van Levi, beiden met een priesterlijke taak. De taak van Mozes is dat hij het Woord van God doorgeeft, belofte en wet. Maar steeds is het God die handelt, die spreekt.

Christelijk persoonsbegrip

Dat is de volgehouden pretentie. Of is dat besef van gebod, van wet, van goed en kwaad een rimpeling in het de oceaan van de materie? Na Kant is het besef van goed en kwaad verzelfstandigd, we hebben het losgemaakt uit zijn godsdienstige context. Maar wat is het? Wat geweten is, is net zo goed een groot raadsel als de oorsprong van de materie. De bijbel suggereert ons dat dat geweten van ons zijn diepste oorsprong niet vindt in een hersenactiviteit, in overlevingsdrift of wat dan ook, al is het fysisch daarin geworteld, maar in een externe instantie. Die onderscheiding lijkt me fundamenteel: verworteling is nog geen oorsprong. Geweten, schoonheidservaring, ervaring van waarheid, zijn wel verworteld in mijn fysieke bestaan, maar hebben ze daarin hun oorsprong? Mijn antwoord is nee. Het zijn signalen die boven zichzelf uitwijzen. Kan ik dat bewijzen? Nee, ik kan zoveel niet bewijzen. Het besef van goed en kwaad, het besef van schoon en lelijk, het besef dat ik bepaald en omgeven ben door een geheim groter dan mij zelf, breekt in. De christelijke traditie heeft al die ervaringen gedetecteerd en in verband gebracht met iets wat werkt of iemand die handelt en niet samenvalt met het schepselmatige, maar persoonsachtige trekken draagt.

Wat hoort bij dat persoonsachtige? Tot dusver ben ik tot nog niet zo heel veel gekomen. Ik heb het persoon zijn van God verbonden met aanspreekbaarheid en het vermogen tot communiceren. Beide elementen zijn cruciaal voor het christelijk godsbegrip. Aanspreekbaarheid en spreken komen bij elkaar in het leven van Jezus. Hij wordt in de bijbel Woord van God genoemd. Wanneer we willen weten wat de ingrediënten zijn van het christelijk persoonsbegrip, dan moeten we daar goed kijken. In Jezus komt God tot de mens, spreekt zijn Woord. Marcus waagt het zelfs zijn evangelie te beginnen met de verwachting van de profeet Jesaja. Kennelijk wil hij zeggen dat in Jezus God tot de wereld komt, definitief en voorgoed. Zijn komen is een komen ten goede. Dat levert weer een eigenschap op. Bij Gods personaliteit hoort dat je er beter van wordt, dat het goed doet en je er mens bij wordt.

Daarbij voegen zich weer andere aspecten van het christelijk persoonsbegrip. Naast spreken, aanspreekbaarheid moeten we ook zeggen, dat het adres van dat aanspreken en de referent van het spreken te vertrouwen is. Deze referent van dit spreken heeft lief, is rechtvaardig en oefent barmhartigheid uit. Allemaal zaken die ik niet in de film Melancholia tegenkom, noch bij Spinoza vandaan haal. Het geloof in God als persoon staat er haaks op. Misschien is het geloof in God als persoon, zijn aanspreekbaarheid, en zijn spreken tot ons, kosmisch gezien zoiets als een supernova, een spectaculair uitbarstende ster. Of nog anders, het is de big bang waar we de vingers niet achter krijgen, maar die voor een heel universum zorgt. Als we goed kijken is de achtergrondstraling nog overal verspreid.

Te beperkend

Christelijk geloof vindt zijn oorsprong net zo goed in een soort big bang, namelijk het spreken van God. Mijn vergelijking faalt natuurlijk onmiddellijk, want Gods spreken is niet één punt, maar is een bron die blijft stromen. Ieder mens is erop gebouwd te worden aangeraakt, te worden liefgehad, te worden bevestigd. Bij kinderen werkt dat goed, bij volwassenen niet minder. Ze sterven als het er niet van komt, als niemand ze aanraakt en liefheeft. Wanneer mensen echter thuisraken in het universum waar God als persoon wordt aangeroepen, geloofd en geprezen, komen ze tot bloei. Zou dat niet op zijn minst een aanwijzing zijn dat de mens is aangewezen op personaliteit, ten diepste op God die hen aanspreekt, beaamt, ruimte geeft?

Is het persoonsbegrip ook niet te beperkend? Dat is zeker het geval. Sinds de middeleeuwen zijn we bij het begrip persoon steeds meer gaan denken aan een individueel mens. Wanneer we het persoonsbegrip beperken tot de individualiteit van een mens, is dat voor God te weinig. Vanwege die beperking hebben vele denkers er bezwaar tegen gemaakt het persoonsbegrip op God toe te passen. Elke definiërende uitspraak impliceert ontkenning. En heeft God niet met alles te maken? Om die reden hebben het neoplatonisme, idealisme (Fichte, Hegel) het persoonsbegrip ontoereikend of zelfs onjuist gevonden. Ook voor de christelijke theologie is de identificatie van persoon met individu problematisch zodra we aan de drie-eenheid denken. Het zou een ketterij zijn zich Vader, Zoon en Geest als drie individuen voor te stellen, met elk een eigen wilscentrum.

Handelen

Daarom is het goed wanneer we ons in de christelijke theologie nog iets anders te binnen brengen. In de Griekse oudheid had het persoonsbegrip een vagere betekenis. Persoon is zoiets als een personage en komt uit de wereld van het drama, van het toneel. ‘Persona’ is de mombakkes van een toneelspeler die hij opzet om daarmee het personage dat hij moet verbeelden zichtbaar te maken. Deze betekenis van persona kennen ook wij nog in het begrip rechtspersoon. Een rechtspersoon kan een vereniging of bedrijf zijn en verplichtingen aangaan, contracten sluiten, beboet worden, et cetera. Daarmee komen we weer een kenmerk van het persoonsbegrip tegen, dat eerder al ter sprake kwam, namelijk het handelingsbegrip. Een persoon kan iets doen, en wel als bewuste handeling met een bepaald doel. Juist dat doelgerichte is in de bijbel één van de ontdekkingen die gedaan zijn en die tot vorming van de theïstische traditie geleid hebben. God handelt met een bepaald doel.

In de bijbel komen we dit handelen van God tegen in termen van verbond. God neemt initiatief, legt aan Abraham een verbond op en zet dat met Israël door, vaak tegen de zin in van dit volk. Wellicht krijgen we de specifieke aard van Gods handelen nog beter in het oog als we de profeet Ezechiël als getuige nemen. In het boek Ezechiël handhaaft God zijn verbond, dwars tegen de handel en wandel van het volk in. ‘Maar Ik zal mijn verbond met u uit de dagen van uw jeugd gedenken, en een eeuwig verbond met u oprichten.’ De wederzijdsheid is ver te zoeken. ‘Ik zal mijn verbond met u oprichten en gij zult weten dat Ik de HERE ben, opdat gij de herinnering bewaart en u schaamt en gij wegens uw schande uw mond niet meer opendoet, wanneer Ik voor u verzoening doe voor alles wat gij gedaan hebt.’ (Ez. 16:62-63) Het handelen van God is een handelen ten goede, al leidt het tot diepe schaamte aan menselijke zijde over wat kapot gemaakt werd.

Sprekend God

In het voorgaande kwamen we al op het spoor dat het moderne persoonsbegrip in zijn toepassing op God ook zijn beperkingen kent. God is geen persoontje, en de eigenheid van Vader, Zoon en Geest is niet voor te stellen als drie losse individuen. De discussies over het persoonsbegrip in de geschiedenis van de dogmatiek tonen dat men zich de problematiek zeer goed realiseert. Wie het roepingsvisioen van Ezechiël leest, de visioenen in het boek Openbaring, of wie Marcus 6:45-52 tot zich laat doordringen, weet dat de referent in deze bijbelgedeelten niet gelijk te stellen is met een mens zoals wij die kennen. God is altijd meer. Maar zijn verhevenheid maakt Hem juist de bron van wat wij menselijk zijn gaan noemen.

God heeft zijn personaliteit het meest consequent en verbluffend concreet gemaakt in de persoon en het optreden van Jezus van Nazareth. Daar ligt theologisch de diepste kern om God persoon te noemen. Hij is aanspreekbaar, Hij spreekt zelf, en dat spreken is tegelijkertijd een handelen, handelen ten goede, in oordeel en vrijspraak, in het gericht over wat kapot maakt en oprichting van wat verbroken is.

De particulariteit van Jezus is juist het kenmerk van God als persoon. Dat de eeuwige God vlees zou worden in een mens en zich daarmee zou beperken tot de eindigheid van een joodse man, is het schandaal waar de verdedigers van een hoog en omvattend godsbeeld tegen te hoop lopen. Het particuliere en niet het algemene is kenmerkend voor het christelijk godsbeeld, pace Spinoza. Dat kleine en particuliere is Hem eigen.

Wat ik hier zeg met het oog op Jezus, beperkt zich niet tot Hem. Het vreemde is dat we in het Nieuwe Testament die merkwaardig beperkende taal van personaliteit ook aantreffen ten aanzien van de Geest van Jezus Christus. De Geest wil wonen in de gemeente, op plekken waar mensen met elkaar zingen, leven, naar elkaar omzien, God aanspreken. Heel kort gezegd, de Geest personaliseert zich op talloze wijzen, door zich te verbinden met mensen, met situaties. Het schandaal van de particulariteit zet zich door. Kosmologisch is dat niet te vatten.

 

Dr. Kees van der Kooi is hoogleraar systematische theologie aan de VU. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.