Skip to main content

nr4 • 2012 • Hoe God anders werd en God bleef

maart 2012 (26e jaargang nr. 4)

Hoe God anders werd en God bleef

J. Knol

Afgelopen september ben ik als predikant van eerst de Gereformeerde Kerken - later de Protestantse Kerk in Nederland - geëmeriteerd. Toen ik in 1971 begon was de Gereformeerde Kerk op haar hoogtepunt. Zo’n miljoen leden. Daarna zag ik met lede ogen haar slinken. Wat er ook aan gedaan werd - allerlei soorten kerkdiensten, vrouw in het ambt, nieuwe liedboeken, kinderen aan het avondmaal - niets hielp om de mensen erbij te houden.

Als dominee voelde ik me vaak als iemand met een kruiwagen kikkers die probeert ze erin te houden, terwijl ze er van alle kanten uit sprongen. Dat ging me aan het hart. De kerk was me lief, en bovenal: de Here God is me lief.

Niet meer aangesproken

Ook zelf ging ik aan bepaalde zaken twijfelen. Tijdens mijn studie deed een professor een deel van zijn boeken weg. Wij, studenten, mochten die onder elkaar verdelen. Uiteindelijk restte er nog één boekje: Over de wederkomst van Christus. Ik stak de vinger op. Waarop de professor het mij met een meewarig glimlachje aanreikte.

Maar ook de gemeenten, waar ik diende, brachten me het een en ander bij. Brood en wijn ‘tot een volkomen verzoening van al onze zonden’ spraken mijzelf altijd aan. Je mocht je weer voelen alsof je nooit zonde had gedaan. Maar mijn gemeente bleef er steeds meer bij weg. Niet uit het Veluwse motief dat ze zich er niet waardig toe voelden, maar het sprak hen niet meer aan. Zonde en schuld ook niet meer zo. En als je op catechisatie daarover begon, en over Jezus als Middelaar en Verzoener die de toorn Gods op Golgotha stilde, keken ze je verbaasd aan: Kom je nu van Pluto of van Saturnus?

Ook viel me op hoe onpopulair zondag 10 van de Catechismus over Gods voorzienigheid werd. Dat alle dingen - mooi en lelijk - je niet bij toeval maar van God je toekomen. Zelfs heel orthodoxe mensen vroegen: ‘Dominee, kanker komt toch niet van God hè?’ Dan hield ik me maar stil, want zo iemand heeft het emotioneel al moeilijk genoeg. Maar bij mijzelf dacht ik dan wel: er valt helemaal niks buiten God; want dan zou Hij niet almachtig zijn en wij verloren.

Spinoza hielp een handje

Mijn belangrijkste probleem was het beeld van de persoonlijke God, gezeten op de troon. Ergens buiten of boven de wereld. Dat beeld was al geruime tijd aan het vervagen. En ik wist niet hoe ik God dan wél moest begrijpen of ervaren. Zo’n tien jaar geleden in een crisis geraakt en zoekende, kwam ik in aanraking met het gedachtegoed van Spinoza. Hij heeft me een handje geholpen om de dingen eens wat anders te bezien.

Spinoza (1632-1677) was een zoon van joods Portugese asielzoekers. Geboren en getogen in Amsterdam. Uitstekende kenner van het Hebreeuws, het O.T. en de Talmoed, werd hij op 24-jarige leeftijd uit de synagoge verbannen wegens afwijkende ideeën. Hij had een zwaar leven. Zijn ouders, broers en zusters overleden jong. Zelf werd hij maar 44 jaar, waarvan hij er de helft aan tbc leed. Hij leefde alleen, op huurkamers. Zijn boeken kreeg hij met de grootste moeite uitgegeven. Toch raakte hij niet verbitterd en bleef een tevreden en blij mens. Goethe bewonderde in hem zijn onbaatzuchtigheid, omdat zijn liefde voor God ofwel de Natuur niet op wederliefde rekende.

Zijn hoofdgedachte is dat God niet boven of buiten het universum staat, maar met het eindeloos, eeuwig universum samenvalt. Zoals een danseres met haar dans. Spinoza’s motto luidt dan ook: Deus sive Natura, God ofwel de Natuur. Alles en iedereen is verschijningsvorm van God. Een van Spinoza’s belangrijkste stellingen is: Al wat is, is in God; en zonder God kan niets bestaan noch begrepen worden (Ethica I,15). Dat doet denken aan wat Paulus in Athene zegt: In God leven wij, bewegen wij ons, en zijn wij (Hand. 17:28).

Het hart - bron van openbaring

Een God boven of buiten de wereld kan niet anders gekend worden dan dat Hij zich openbaart via profeten, heilige boeken, tempels, stenen etc. Juist die dingen waarover al die oorlogen zijn. Maar als God samenvalt met de wereld, dan maken wijzelf deel ervan uit en kunnen we God kennen van binnenuit. Zoals onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 2, zegt: De schepping is voor onze ogen als een prachtig boek, waarin alle schepselen, groot en klein, de letters zijn, die ons te aanschouwen geven wat van God niet gezien kan worden, namelijk zijn eeuwige kracht en goddelijkheid.

En, zo zegt Spinoza, juist omdat we deel van God ofwel de Natuur uit maken, kunnen we vanuit ons binnenste God ervaren, opmerken. Ons hart, onze rede, onze intuïtie, dat is de beste, de heerlijkste kenbron van God. We merken en ervaren dat we eeuwig zijn (Ethica V,23). Dat doet ook denken aan Romeinen 1:18,19, Want wat een mens over God kan weten is hun bekend omdat God het aan hen kenbaar heeft gemaakt. Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar. Dicht bij ons is dus de vonk, in ons eigen hart, maar toch moeilijk te vinden. Dat wist Augustinus ook al. Hoe is het mogelijk, zegt hij, U God waart binnen en ik was buiten. U in mij, maar ik verloren in de drukte, buiten mijzelf, in het lawaai van de wereld.

Een jongeman zei tegen een andere kerkvader, Alypius: Ik ben op zoek naar mijn identiteit. Op zoek naar wie ik ben. Wel, zei die oude kerkvader: laat mij je vertellen wie je bent. Je bent een straal van Gods eigen licht. Je zegt dat je God zoekt, maar let even op… een lichtstraal zoekt de zon niet op… maar een lichtstraal komt van de zon… jij bent een rank aan Gods wijnstok… maar een rank zoekt de wijnstok niet op… een rank is al deel van de wijnstok… een golf zoekt de oceaan niet… maar een golf is al vol van de oceaan.

En dat we ons zo vaak miserabel voelen, dat komt omdat we denken dat we er alleen voor staan, en dat we met al onze sores op onszelf aangewezen zijn. Dan zijn we vergeten dat we een zekere, bepaalde uitdrukking van God zijn en daarbinnen in ons die vonk van God is. That of God in everybody, dat van God in iedereen, zeggen de Quakers. Je draagt God in je, arme stakker, en je weet het (nog) niet (goed).

Voor- en tegenstanders

Maar we kunnen begrijpen dat voor de gereformeerde theologen van toen er geen grotere ketter was dan Spinoza. Ze zagen hem als een atheïst. De Middelburgse predikant C. Tuinman (1659-1728) maakte het wel het meest bont: Spouw op dit graf. / Hier ligt Spinoza. / Was zijn leer daar ook bedolven! / Wrocht die stank geen zielpest meer. Maar er klonken ook wel andere geluiden. J.H. Bavinck (1895-1964) noemde Spinoza één van de meest religieuze denkers die Europa ooit heeft voortgebracht. J.H. Gunning (1829-1905) zegt van hem dat zijn hart de levende God bedoelt. De beschuldiging van atheïsme is vreemd als je bedenkt hoe centraal God bij Spinoza staat. Alleen al in zijn hoofdwerk, de Ethica, valt het woord God 600 keer. Voor Spinoza is de vraag: Bestaat God? geen vraag maar zekerheid. Veeleer is zijn vraag of de wereld, Knol, Kuitert, Hendriks wel bestaan. Immers die zijn maar een tijdelijke verschijningsvormen (modi) van God ofwel de Natuur.

Tegenwoordig wordt hoog over Spinoza opgegeven als de initiator van de Verlichting. Volgens de Engelse historicus Jonathan Israël onderschatten wij deze landgenoot van ons. Een paar jaar geleden is in Amsterdam dan ook een standbeeld voor hem opgericht, vlakbij de Stopera. In Den Haag stond er al één. Maar Spinoza was geen wilde revolutionair. Hij was wel een geconcentreerd zoeker naar waarheid. Verder was hij een aardige man, die af en toe met het Haagse gezin, waar hij in de kost was, naar de Lutherse kerk ging en dan veelal de preek roemde. Op de vraag van zijn kostjuffrouw of zij met haar geloof wel zalig werd, antwoordde hij: Als je er maar vroom en liefdevol uit leeft. Een rammelende godsdienst, die desondanks toch een hoop liefde en gehoorzaamheid oplevert, is beter dan een prima godsdienst zonder die beide.

Geen vrije wil

Het moge raar klinken, maar op een belangrijk punt was Spinoza het meer eens met de Calvinisten dan met Erasmus en de Remonstranten. Dat was het punt van de vrije wil. Die bestaat volgens Spinoza niet. Trouwens, steeds meer neurowetenschappers komen daar tegenwoordig ook achter. We hebben wel het gevoel dat we iets uit vrije wil doen. Maar dat komt omdat we wel kijken naar de daden die we doen, maar niet naar de oorzaken waaruit we die daden doen, en daar de oorzaken weer van, en daar de oorzaken weer van, etc. Ethica I,16 luidt: Uit de noodzaak van de goddelijke Natuur volgen eindeloos veel dingen op eindeloos veel wijzen. Let op het woord noodzaak. God is zo eindeloos rijk aan mogelijkheden, dat die zich in talloze mogelijkheden uitdrukt. Van het aller onaanzienlijkst tot het meest aanzienlijke. God drukt zich uit in moeder Teresa, maar ook in een heroïnehoertje. In Jezus maar ook in Judas. En alles is wel perfect. Dat wil zeggen, het is zoals het is, en het kan niet anders zijn. Maar er zijn wel graden van perfectie. Jezus is perfecter dan Judas.

Waarom gaan we toch zo prat op onze vrije wil? En waarom hebben we toch zo’n hekel daaraan dat alles en iedereen een zekere, bepaalde verschijningswijze (modus) van God is? Is het juist niet iets heel moois dat God ofwel de Natuur gebruik van ons maakt? Niet op de manier zoals wij het willen, maar zoals God ofwel de Natuur het bepaalt. Denk aan de bijbelse gelijkenissen van de pottenbakker.

Spinoza heeft Jezus heel hoog: God drukt zich in alles uit, en op aarde nog het meest in mensen, en van die mensen nog het meest in Jezus. Die rechtstreeks van geest tot Geest contact had met God. Waar in onze belijdenissen en preken (?) het meest over gezwegen wordt, is nu juist het belangrijkste. In de evangeliën lezen we herhaaldelijk dat Jezus de dag heel vroeg begon, alleen, op een eenzame plaats. En daar van geest tot Geest contact had met God. En vanuit de energie daaruit opgedaan was Hij de verdere dag bezig met mensen helpen en redden. Met zijn wijsheid, vergeving, genezing etc.

Spinoza’s psychologie

Alles draait niet om de mens. In die zin dat alles (stenen, planten, dieren) er voor gemaakt is de mens te dienen. Opdat die op zijn beurt God daarvoor eert en dient. De mens is precies als de rest, deeltje van God ofwel de Natuur. En is aan dezelfde onverbiddelijke natuurwetten onderhevig. De andere verschijningsvormen (modi) kunnen ons tot nut zijn. Vooral soortgenoten, de andere mensen. Die zijn elkaar tot lust maar ook vaak tot last. Maar, zo geeft Spinoza toe, ze hebben net even meer plezier van elkaar dan last. Een enkeling is maar een drenkeling; stel je voor dat je alles alleen moet doen: schoenen maken, eten koken, les geven etc. Je hebt je naaste hard nodig; daarom moet je zuinig op hem/haar zijn.

Hieruit bouwt Spinoza een hele psychologie op. Omdat in alles die power van God ofwel de Natuur zit, begeert alles er zolang mogelijk zijn. Ga je van een kleinere perfectie naar een grotere, dan ben je blij. Ga je van een grotere naar een kleinere perfectie, dan ben je verdrietig. En liefde is blijdschap, door toedoen van iets / iemand anders. En haat is verdriet, door toedoen van iets/iemand anders. Van hieruit gaat hij nog 45 affecten behandelen: jaloezie, nijd, hoogmoed, ambitie, afgunst, nederigheid etc. etc.

Je moet mensen niet bespotten, verwensen, minachten of vervloeken. Probeer hun (en je eigen) gedrag te begrijpen. Dan ben je al een heel eind. Dan haal je de angel eruit. Dan word je al een stuk milder. En waar zit de wereld nu nog meer op te wachten dan op… mildheid. Toen ze Jezus het ergste aandeden wat ze maar konden, zei Jezus toch ook: Vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.

Je voelt je vrij zolang het je lukt om je eigen natuur uit te drukken. Dat wil zeggen, wat God in je gelegd heeft. Of zoals de jeugd dat tegenwoordig zegt: je eigen ding doen. Maar God ofwel de Natuur drukt zich net zo goed ook in al het andere uit. Dat kan je beknotten, hinderen, remmen. Vandaar die strijd, gedrang. Zo worden wij door externe oorzaken op allerlei manieren heen en weer bewogen. Zoals de door tegengestelde winden opgejaagde golven heen en weer zwenken, onwetend hoe het met ons aflopen zal (Ethica III,59).

Matteüs 13:10v

Maar Jezus zag God toch als een persoon? Denk aan: Abba, Vader. En aan: Onze Vader die in de hemelen zijt? En laten we wel zijn, in nood gezeten roepen soldaten: Mamma of mijn God. Iets heel persoonlijks dus. Hoe heeft Jezus God precies gevoeld of gemerkt? Heeft Hij zich in zijn taalgebruik misschien aangepast aan de ideeën van zijn toehoorders? In Matteüs 13 vragen zijn leerlingen hem: Waarom spreekt u tot het volk in beelden en gelijkenissen? Met andere woorden: … en tot ons zonder beelden en gelijkenissen? Bij die tekst denk ik wel eens: Heeft Jezus in de kleine kring van zijn intimi de taal gesproken die Spinoza ook kende?

Zondag 10 op z’n spinozistisch
De menselijke macht is erg beperkt,
en wordt eindeloos overtroffen
door de macht van dingen van buiten.
Dus hebben we geen absolute macht
om die dingen van buiten
aan ons belang aan te passen.
Toch zullen we kalm dragen al wat ons overkomt
dat tegengesteld is aan wat ons belang vereist,
zolang we ons bewust zijn
dat we onze plicht gedaan hebben,
en dat ons vermogen niet voldoende was
om deze dingen te vermijden,
en dat we een deel van de hele natuur zijn
waarvan we de orde volgen.

(Spinoza, Ethica IV caput 32)

 

Drs. Jan Knol is emeritus predikant (PKN). Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.">Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Van hem verschenen: En je zult Spinazie eten; Spinoza uit zijn gelijkenissen en voorbeelden; Spinoza’s intuïtie en de hertaling van Spinoza's Korte verhandeling over God, de mens en zijn geluk.