Skip to main content

nr3 • 2012 • Laatst geboekt

januari 2012 (26e jaargang nr. 3)

Laatst geboekt
Het tomeloze leven (getemd)
H.M. Schormans-Marchand

Talloze brieven liet Vasalis (1909-1998) na en dagboeken vol. Daarnaast sprak haar biografe Maaike Meijer de kinderen en vele nog levende vrienden. Bij het schrijven gebruikte zij de maatstaf die haar door Vasalis, middels haar eigen kinderen, postuum was aangereikt: dat wat gezegd of geschreven wordt, ‘Is it good, is it true, is it necessary?’ Het leverde een biografie op, geschreven in de geest van de beschrevene. Met humor, mededogen, aandacht voor detail en schoonheid.

Wie was Vasalis? Een begrip in literair Nederland, tevens een raadsel. Na de publicatie van drie veelgeprezen bundels in de loop van een paar jaar, werd het stil. Pas postuum verscheen de vierde en laatste bundel. Achter het pseudoniem Vasalis, aangenomen om het privé en arbeidzame leven te scheiden van het leven als dichteres, schuilt Margaretha Droogleever Fortuin-Leenmans, in eigen kring Kiek genoemd. Echtgenote, hartstochtelijk moeder van drie kinderen, kinderpsychiater, iemand met een groot talent voor vriendschap en gevoel voor humor.

Dichter van de paradox

Kiek Leenmans groeide op in een idealistisch socialistisch gezin aan het begin van de 20e eeuw. Beide ouders waren opgegroeid in de pastorie en hadden radicaal afstand genomen van het geloof van hun ouders. Vader Hal zou na de oorlog één van de oprichters van het Humanistisch Verbond worden. Kiek over de sfeer bij haar grootouders thuis: ‘Grootvader was dominee en tiran, die met puddingen en gebraad smeet. Niemand van de familie was vroom, maar gelovig waren ze allemaal.’ Kiek groeide op in Scheveningen, in een harmonieuze en liberale atmosfeer waarnaar ze haar hele latere leven zou terug verlangen. Vader, docent geschiedenis, erudiet en breed geïnteresseerd, vormde zijn beide dochters door ze eindeloos te bevragen op hun stellingnames. Moeder is de levendige en sterke spil van het gezin. Na de studie in Leiden werd Kiek psychiater, later zou zij zich specialiseren in jeugdpsychiatrie.

De eerste bundel Parken en woestijnen verscheen in 1940. De ontvangst was goed. Vasalis’ poëzie kenmerkt zich door een aandacht voor het gewone, die dan vaak plotseling, halverwege het gedicht overgaat in een diepere ervaring. Zij is de dichter van de paradox. Via de gedichten zoekt ze contact met een groot en anderszins onbenoembaar bewustzijn. In 1947 en 1954 volgden nog twee bundels. Over de stilte van Vasalis daarna is veel gespeculeerd en het is onder meer dit raadsel dat een trekkende kracht geeft aan de biografie. Toen Vasalis grote literaire prijzen ontving klonk het verwijt dat zij haar talent begraven had. Uitgerekend een vrouw die een brugfunctie had kunnen vervullen tussen de klassieke dichters van voor de oorlog (vormvast en zakelijk) en de Vijftigers (experimenteel, op zoek naar vrijheid, spontaniteit en directheid). Meijer heeft bronnen kunnen bestuderen die veel nieuw licht werpen op deze kwestie. Opmerkelijk is dat Vasalis de eerste was die hier aan leed. Het schrijven van poëzie was voor haar het contact met een oervertrouwen, met de wereld van het voorbestaan (die voor haar ook sterk verbonden was met haar zeer gelukkige kinderjaren) . Haar schrijven verwees daar niet alleen naar, het was het zelf. Zij voelde zich verdrogen en vervreemden wanneer het dichten niet ging. En het ging niet meer, na 1954. Steeds weer probeerde zij in haar drukke leven tijd vrij te maken. Maar wat ze schreef verwierp ze, en herschrijven deed ze niet, had ze ook nooit gedaan. Vanuit de kersverse ervaring moest het gedicht komen, in een keer goed, en anders niet.

Daarbij speelde ook een rol de enorme levenshartstocht van Vasalis en haar volkomen toegewendheid naar de mensen om haar heen: kinderen, vrienden, patiënten, zelfs van heel vroeger uit Santpoort die haar dan nog kwamen opzoeken in Roden. Later de intense zorg voor haar moeder die maanden per jaar bij haar woonde. Als andere reden voor het verdrogen van de dichtader noemde Kiek zelf ook wel, dat zij zich na de oorlog niet meer thuis voelde in het maatschappelijk en cultureel klimaat, dat ze kil vond. Ze voelde zich erdoor gedrongen te roepen, stelling te nemen. Het blokkeerde haar. Haar eigen schrijven leek zinloos, met zijn tijdloze thema’s. Door critici werd zij in die tijd weggezet als schrijfster van de typisch vrouwelijke thema’s.

Leven op de kale grond

De waardering begint in die jaren van een andere kant te komen, namelijk van de christelijke critici, met name de katholieke (‘voor protestanten ben ik te heidens’). Zij herkennen in Vasalis’ poëzie de openheid naar dat wat groter is, dat wat aan een mens voorafgaat. In een eerdere publicatie heeft Maaike Meijer een aantal gedichten van Vasalis geïnterpreteerd in het licht van de mystiek. Zij laat zien dat wanneer Vasalis in haar poëzie het voor de hand liggende beschouwt (de zee, een dier, een reis met de bus over de Afsluitdijk), zich dat opeens opent naar een diepere werkelijkheidsbeleving, een mysterium tremendum en fascinans. Hoewel zij op hogere leeftijd dergelijke ervaringen ook heeft los van het schrijven, blijft het ervaren van het geheim voor haar toch sterk verbonden met het dichten. Dat maakt het niet meer kunnen schrijven ook zo’n klemmend probleem. Het was haar hoogstpersoonlijke sacrament. Iets wat ze overigens beslist niet-religieus duidde. In een essay verdedigde zij de stelling dat het religieuze wereldbeeld heeft plaatsgemaakt voor het psychologische. In het christendom ervoer zij ook een lichaamsvijandigheid die haar tegen stond. Als lezer van deze biografie zit je te wachten op de komst van een gelovige die met haar oploopt. Zo iemand was in zekere zin Gerard Reve. Beiden herkennen elkaar in hun mystieke ervaringen. Reve schrijft aan Kiek: ‘Je schreef dat je ‘het mysterie wilde horen ademhalen’. Het betekent doodeenvoudig: God ontmoeten.’ Voor Kiek is deze toegang gesloten gebleven. Zij was de dichteres ‘die een poëtisch antwoord had geformuleerd op het belangrijkste probleem van de moderniteit, namelijk hoe te leven zonder God’ (Karl van den Broecke).

Fluisteraars

In tijd grotendeels parallel aan het leven van Vasalis loopt het boek van Orlando Figes, Fluisteraars. Vasalis leed eraan dat de atmosfeer van hoop en toekomstgerichtheid, idealisme, waarin zij haar meisjesjaren had doorgebracht, was verdampt door de ervaringen WO2. Toen ook uit de sovjetunie de berichten kwamen van terreur, had zij het daar moeilijk mee. De hoop op een socialistisch paradijs was te mooi om op te geven. In het boek van Figes treft me eenzelfde hoop.

Figes’ boek gaat over het leven van gewone mensen onder Stalin. De schrijver had onder andere toegang tot talloze familiearchieven en maakte daarnaast gebruik van interviews. Het construeren van persoonlijke levensverhalen en het achterhalen van familienormen en waarden uit de tijd van het stalinisme is geen sine cure. Personen werden onder het stalinistische bewind niet geacht te bestaan en met name in de beginjaren zijn verwoede pogingen gedaan het familieleven om zeep te helpen. Huwelijk en gezin waren in de ogen van de bolsjewisten broedplaatsen van burgerlijke normen en waarden. De gemeenschappelijke woonvorm van de kommoenalka, waarin zeer verschillende mensen gedwongen samenleefden op een zeer gering aantal vierkante meters, was één van de middelen die werden ingezet. Een ander middel waren de bekende showprocessen. Ook in kleiner verband vonden deze pogingen om grip te krijgen op mensen veelvuldig plaats. Leden van de Pioniers (jeugdbeweging van de communisten) hielden partijzuiveringen. Figes vermeldt dat tijdens de jaren van het stalinisme het Russische woord voor ‘geweten’ uit het taalgebruik verdween. In plaats daarvan werd het woord soznatelnost gemeengoed, hetgeen duidt op het bereiken van een hogere staat van morele revolutionaire logica. Een nieuwe mens moest geboren worden, de sovjetmens, het oude zelf vernietigd. ‘Je kunt geen omelet bakken zonder eieren te breken’ is een revolutionaire zegswijze die door de verschillende geïnterviewden regelmatig geciteerd wordt. Volgens voorzichtige schattingen ‘braken’ er zo’n 25 miljoen mensen, ongeveer één achtste van de totale Sovjetbevolking, tijdens het bewind van Stalin (1928-1953). Zij stierven voor het vuurpeloton of als dwangarbeiders in de Goelag. Het waren ‘koelakken’ (zelfstandige boeren) of leden van gedeporteerde minderheden, waaronder joden.

Messiaans verlangen

Drie dingen wil ik in dit verband naar voren halen. Het eerste is dat de sovjetunie onder dit bewind een land van fluisteraars werd. In een samenleving waarin het aangeven van je buurman, vader of moeder de hoogste plicht was, ontstond een cultuur van zwijgen en misleiden. De één fluisterde uit angst, de ander fluisterde in de zin van ‘klikken’. De generatie die opgroeide onder Stalin is hier diepgaand door gevormd, om niet te zeggen misvormd. Wanneer Figes en zijn medewerkers in de beginjaren van de 21e eeuw oudere Russen interviewen, blijken velen van hen de grootste moeite te hebben op hun leven terug te blikken. Ze hebben zich aangeleerd lastige vragen uit de weg te gaan. Om te overleven gingen zij op in het Sovjetsysteem, en zelfs zij die door dit systeem werden vermalen, geven hun lijden zin door zich vast te houden aan het geloof dat Stalin het bij het rechte eind had. Het geeft steeds weer te denken dat een revolutie die bevrijding tot doel had, op een ongekende knechting uitliep.

Dat brengt me bij een tweede punt: het sterke, haast messiaanse verlangen dat vooral in de eerste decennia de mensen voortdrijft. Men zag het communisme als iets dat in de nabije toekomst zou worden gerealiseerd. ‘Vandaag hebben we misschien niet alle spullen die we nodig hebben. Maar morgen zullen we ze wel hebben,’ zegt iemand. Alles kon anders, alles moest anders. Men zag het daar gebeuren waar oude bouwwerken werden gesloopt en plaats maakten voor nieuwe prestigieuze socialistische architectuur. Zo zou het met heel Rusland gaan. En ook met de Russische ziel. Het leven lag in de toekomst, het heden werd er volkomen door gerelativeerd, evenals de opofferingen die men zich moest getroosten. Op een bepaalde manier heeft dat velen, bij tijden althans, ook een gevoel van geluk en zin gegeven.

Ten slotte de rol van het geloof. Het communisme was vastbesloten kerk en geloof te vernietigen. Zoals bekend waren het de oma’s (baboeschka’s) en de dienstmeisjes van het platteland die de kinderen achter gesloten deuren mee lieten doen met hun geloofspraktijk. Hun leven wortelde nog zozeer in de oude waarheid dat ze dat met een zekere onbevangenheid deden. Ouders, wanneer ze zelf al vasthielden aan het orthodoxe geloof, kozen er meestal voor hun kinderen en zichzelf niet in gevaar te brengen en hielden hun geloof voor hen verborgen. Een loslippig kind vormde een gevaar op school en zou zijn eigen toekomst binnen het communistische systeem vergooien. Over de baptisten, die het zeer zwaar hebben gehad onder Stalin, schrijft Figes niet. Zijn er daar zo weinig van dat hij ze niet is tegengekomen?

Als lezer word je getroffen door de godsdienstige trekken van het totalitaire systeem en de destructieve gevolgen die het heeft, wanneer het systeem en de dictator gaan eisen wat een mens alleen vrijwillig kan geven, en dan nog slechts aan de Allerhoogste die zich in een voederbak liet leggen. Het boek van Figes geeft aan de generatie die moreel en persoonlijk door de tirannie van Stalin gekraakt is een stem. De vele verhalen en gezichten blijven je nog lang na lezing van dit boek bij.

Naar aanleiding van:
Maaike Meijer, M. Vasalis, Een biografie, Van Oorschot, Amsterdam 2011, 966 p.
Orlando Figes, Fluisteraars. Leven onder Stalin, Nieuw Amsterdam, Amsterdam 2007, 773 p.

Drs. Leneke Schormans-Marchand is predikant (PKN) te Workum en redacteur van Kontekstueel.

Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.