Skip to main content

nr3 • 2012 • Christus heeft ons leven gekruist

januari 2012 (26e jaargang nr. 3)

Christus heeft ons leven gekruist
R. van Essen

De Nederlandse bisschoppen gaven in 1983 een Vastenbrief uit, waarin werd opgeroepen tot soberheid. In de Indische Buurt van Amsterdam, toen mijn werkterrein, waren vier zusters Ursulinen neergestreken. ‘Kraaknonnen’ noemde de buurt hen, omdat ze zich – naar de mode van die dagen – over een leegstaand pand ontfermd hadden en zich vandaar uit inzetten voor de buurt. In een interview met Ton Crijnen (De Tijd, 25 febr. 1983) tonen ze zich zeer verontwaardigd.

In een buurt met een werkloosheidpercentage tot rond de 40% lijkt het bisschoppelijk appèl tot soberheid afkomstig van een andere planeet, de ambtskerk een verschijnsel uit een vreemde cultuur’. Zr. Annemarie zei: ‘Soberheid? Een stapje terug? De mensen hier hebben zelfs nog nooit aan de welvaart geróken’. Bij de insteek van dit themanummer moest ik hier weer aan denken, waar onze samenleving als een consumer culture wordt getypeerd en socioloog Wim Dekker spreekt over de ‘hedendaagse zelfontplooiing’. Enerzijds roepen zulke termen instemming bij mij op, want ik zag met Kerst ook 30 verschillende smaken dressings in de supermarkt en stoor me aan de bonussencultuur en mensen die menen de ‘projectleider van hun eigen leven’ te zijn.

Ik heb precies gedaan waar ik zin in had, en ik heb het meer dan bereikt in Nederland’, zegt een bekende couturier. Maar hij behoort tot de bovenlaag die kon doen waar hij zin in had. Zulke mensen kwam ik in mijn oude wijkenpastoraat weinig tegen. Mijn enige ‘rijke’ gemeentelid in Amsterdam was een middenstander die buiten de wijk woonde en zich voortdurend schuldig voelde over zijn betrekkelijke welstand. Wat aangewakkerd werd door onder andere zo’n bisschoppelijk schrijven waarin vermanend stond: ‘Het is geen overdreven bewering te zeggen dat wij mensen streven naar overvloed’. Hij ervoer het rijk zijn als een kruis dat hij niet vrolijk droeg. Noch deze ‘rijke’, noch de armen waren gebaat bij deze kerkelijke vermaning. Anno nu is dat nog niet anders, de voedselbanken in ons Haagse Laakkwartier en Rijswijk krijgen steeds meer klanten en minder aanvoer. Een feit dat dreigt onder te gaan in de golf van folders met platte beeldschermen, mobieltjes, tuinverwarmingen en games die wekelijks je brievenbus inspoelt. Kritisch schrijven over de consumer culture is niet zo’n kunst, maar bedenk wel dat je daarin geen toeschouwer bent.

Jij moet Mij volgen

In het artikel van Henk van der Meulen blijkt hoe cruciaal en tegelijk weerbarstig het spreken over het kruis is in het Nieuwe Testament. Allereerst wil ik ervoor pleiten die uitspraken in het evangelie in hun context te lezen. Van der Meulen wijst er terecht op dat ze bij de synoptici volgen ná de belijdenis van Petrus. De hoorders moeten zich realiseren dat ze geen Messias volgen die hoog te paard gaat, maar dat het de weg van de ‘neerwaartse mobiliteit’ (H. Nouwen) is. Maar wie de verwijsplaatsen naleest ziet interessante verschillen. Bij Marcus 8 richt de Heer zich tot de menigte met de leerlingen, maar in Matteüs 10 zijn het ‘opdrachten’ (NBV) aan zijn discipelen. En ook in Lucas 9 lijkt Jezus zich tot de inner circle te richten. In Johannes lijken de discipelen de eerste adressanten en lezen we verderop over de mensen die ‘dit hoorden’ (NBV) wat dan op de hemelse stem slaat.

Hiermee wil ik niet ontkennen dat het kruis wezenlijk bij het discipelschap hoort, maar als voorganger is het – net als blijkbaar bij de evangelisten – steeds weer de vraag hoe je wat en waar tegen wie zegt. En ook al hangt ‘getuige zijn’ in het Grieks nauw samen met martelaarschap, toch is dat niet het kruis dat állen zullen dragen. De vragen / discussie daarover in de jonge gemeente lees je terug in Johannes 21, waar Petrus zijn martelaarschap krijgt aangezegd. Maar hoe ‘de leerling die van Jezus hield’ zal sterven gaat Petrus niet aan (21:23). ‘Jij moet Mij volgen’, krijgt hij te horen.

In evangelische kring werd er vóór de val van de muur (1989) soms bijna jaloers naar de gelovigen achter het IJzeren Gordijn gekeken. Daar kostte bekering tot Jezus tegenstand en vervolging, wat de duivel de kerk in het westen kennelijk niet waardig keurde. Terecht zegt Van der Meulen dat Jezus’ kruisweg een unieke lijdensgang is en dat wij ‘ons eigen kruis’ moeten dragen. Belangrijk vind ik dat hij de oproep tot zelfverloochening afschermt tegen ‘jezelf naar beneden halen’. Ik moet denken aan de zwarte voorganger in Harlem (New York), die van de kansel riep: ‘I am somebody! I am somebody!’ Dat in een context van discriminatie en vernedering. En de kerkgangers antwoordden iedere keer met een luid: ‘AMEN!’ Ook Martin Luther King nam het onrecht van de segregatie niet op zich als een kruis dat gedragen moest worden, maar beriep zich op de droom van de profeten. In zijn situatie nam hij het kruis op zich door de kant te kiezen van gemarginaliseerde mensen. In de ogen van de (christelijke) blanke machthebbers maakte dat hem tot een wetteloze, een ondermijner van hun bestaande orde.

Lichaam van Christus

De Benedictijnse spiritualiteit, zoals door Rick Timmermans geschetst, kan zeker helpen om het uit te houden in de spannning tussen je kruis opnemen en het vrolijk volgen (I am somebody!). Zoals terecht wordt opgemerkt is een leven in het klooster niet voor iedereen weggelegd. Maar de gehoorzaamheid aan Christus, als kern van de navolging, krijgt in het monastieke leven ‘voorbeeldig’ gestalte. Luther verliet het klooster, maar sindsdien is binnen de Reformatie de waarde van exemplarisch communautair leven herontdekt. Denk aan de Communauté de Grandchamp (Zwitserland), Marienschwestern (Duitsland), Taizé (Frankrijk), Iona (Schotland) en OZ100 in hartje Amsterdam. Wat in de bijdrage van Timmermans niet zo uit de verf komt, is de waarde van een biddende en vierende gemeenschap, die deze radicale navolging oproept en mogelijk maakt. In de meeste bijdragen gaat bij het kruisdragen en de navolging trouwens steeds alle aandacht naar de individuele gelovige.

In het rondetafelgesprek horen we drie tijdgenoten over het al dan niet inpasbare van de navolging in de wereld van gezin, werk en samenleving. De kerk, als lichaam van Christus, komt alleen ter sprake als preek- en praatgezelschap. Maar als we door de doop ingelijfd worden in het lichaam van Christus, dan delen we daar samen in zijn lijden en opstanding! Hauerwas schrijft over the imitation of God: ‘Te zijn als Jezus vereist dat ik deel word van een gemeenschap die deugden beoefent, niet dat ik zijn leven punt voor punt kopieer’. 1 Bij kruisdragen denk ik niet allereerst aan wat we ‘buiten’ ervaren, zoals de spot van de wereld, waar we maar niet al te dramatisch over moeten doen. Over geitenwollen-figuren wordt ook gelachen, part of the deal voor wie buiten de gebaande paden gaat. Het kruis manifesteert zich fundamenteel in het ‘sterven van de oude mens’. Dat betekent onder meer onze bereidheid de broeder / zuster die zondigt te vergeven en de ander uitnemender achten. Maar juist in de gemeenschap die mij aanvaardt vind ik de ruimte daartoe en hoef ik mijn duisternis niet krampachtig te verbergen. Lees Leven met elkander van Bonhoeffer er maar op na.

Kruisdragen is geen heroïsche individualistische queeste. In de kerk mogen we tegen elkaar zeggen: De beslissing is over jouw leven gevallen! Dat is de inhoud van het kruis, waaraan we in de doop deel krijgen. Christus heeft ons leven gekruist en van nu aan mag je zijn toekomst toebehoren. Dat brengt lijden mee. Luther zei dat de ware kerk niet herkend wordt aan de uitstekende preken of de ware leer, maar daaraan dat ze lijdt voor de waarheid. Gelovigen moeten daar durven staan waar de klappen vallen en tegen de stroom in gaan. De christelijke gemeenschap kan dan de plaats zijn waar je de strijd kunt aangaan met ongeloof en twijfel. Daar ontvang je ook de signalen dat we niet Godverlaten zijn. In ontmoetingen tijdens de buurtmaaltijd, gedeeld verdriet in een rouwcafé waar ineens de lach doorbreekt en het schuchter plaatsnemen in de kring als de vrede, het brood en de wijn gedeeld worden.

Gemeente als gewonde genezer

In mijn werken in en theologiseren over de stad, bepleit ik sinds lang het paradigma van de ‘heling’. De kerk als healing community, een plaats waar mensen gezien worden en de losers in de ratrace naar meer, beter en groter hun levensdorst kunnen lessen. Een oase waar de droom levend gehouden wordt dat het Rijk Gods een ‘genezen schepping’, een stad van vrede is. Maar geen droom zonder kruis, want wie Jezus volgen staan pijn, ontmoediging en verandering te wachten. Leven uit de dood. Niet de eigen overleving of numerieke groei is haar opdracht, maar wounded healer te zijn. Anselm Grűn boeide mij jaren geleden met zijn betoog dat de monastieke spiritualiteit in de spiritualiteit ‘van beneden’ wortelt. Geen wereldvlucht (fuga mundi), maar het serieus nemen van de vraag wat te doen als alles misloopt. De mens wordt heel door de humilitas, niet als sociale deugd, maar als grondhouding tegenover de Eeuwige. Het Latijnse humilitas houdt verband met humus: aarde. ‘Humilitas heeft dus te maken met het goede vrienden worden met onze aardsheid, met onze aardse zwaartekracht, met de wereld van onze instincten, met onze schaduwzijde’.2 Zo wordt een weg naar alomvattende bevrijding gewezen, waarin individu en gemeenschap begrepen zijn. In zo’n spiritualiteit gaat het om de navolging van Jezus, het vleesgeworden Woord. Bij Hem in de buurt blijven, betekent bij de mensen blijven, bij jezelf blijven: zelf een (ge)heel(d) mens worden. John Vincent, die veel over urban mission publiceerde, schreef: ‘Spirituality is what holds me together – what keeps me going as a disciple’. In de navolging van Christus gaat het erom dat zijn ‘lichaam’ in dienstknechtgestalte (Filp. 2) in de wereld leeft.

Een kruis dragen, dat betekent in ieder geval dat we niet als geslaagde mensen gezonden worden. We zijn verliezers, mensen wie veel vergeven is. Mensen die op eigen kracht de toekomst niet aan konden en kunnen. En als ons gevraagd wordt wat ons beweegt en waarom we het onmogelijke wagen, dan wijzen we naar het kruis. ‘Het kruis is niet slechts een symbool van Gods Rijk, het is de komst van zijn Rijk. Alleen door Gods genade zijn we in staat de nodiging te aanvaarden in dat Rijk te delen’. 3 De Geest die de gemeente geschonken is, zucht mee met de lijdende schepping. De gemeente van Christus is uit het kruis van Christus geboren en ‘wat iemand tot christen maakt is zijn / haar deelnemen aan het lijden van God’ (D. Bonhoeffer). 4 In de opwekkingsspiritualiteit bestaat het gevaar het kruis tot een (heils)feit uit het verleden te reduceren. De charismaticus Thomas Smail schreef: ‘In his resurrection Jesus does not leave his passion behind him’. 5 Jezus is de ‘wounded healer’ (H. Nouwen). Binnen de gemeente gaan we het gevecht om de heelheid aan, maar weten we ons tegelijk ook verbonden met hen die aan de rand of buiten onze geloofsgemeenschap lijden moeten. Er zó willen zijn voor anderen – naaste worden – kan offers van ons vragen. Maar er is geen echte gemeenschap mogelijk zonder dat er offers gebracht worden.

Vroeger was het niet beter

In zijn cultuurkritische bijdrage is Wim Dekker somber over de kerk. Zij is onderdeel geworden van het consuming life en het geloof van de leden wordt meer en meer op het zelf gefundeerd. De individualisering die de wereld in haar greep heeft rukt ook in orthodoxe kring op. Als het gaat over de invloed van de kerk als instituut, dan heeft hij hier zeker een punt. Maar het is voor mij wel de vraag of de kerk in het verleden – ik heb het nu maar even over de naoorlogse tijd – een gemeenschap was waar deugden beoefend (S. Hauerwas) werden. Was de kerk een counter culture (John Stott) of hobbelde ze gewoon met een vertraging van tien jaar achter de ‘wereldse’ agenda (cultureel en politiek) aan? Toen ik in 1965 dienst weigerde kreeg ik zowel uit mijn buitenkerkelijke familie als vanuit m’n evangelische en gereformeerde vriendenkring verontruste reacties: ‘Je wordt toch geen communist?’ Op de bijbelclub, waar mijn geloof begon, kon de hele ethische agenda worden samengevat in ‘niet roken, niet drinken, niet masturberen en niet dansen’. Zo onderscheidde je je van ‘de wereld’ en tegelijk verkrampte het gaandeweg je hele bestaan. Dat Jezus onze weg bevrijdend kruist en de status quo onder kritiek stelt, leerde ik van de universalistische evangelical Stanley Jones, wiens ‘Is het Koninkrijk Gods werkelijkheid’ ik in één nacht uitlas. En ‘De zondeval van het Christendom’ van de vrijzinnige G.J. Heering bewerkte mijn tweede bekering. Maar behalve bij J.J. Buskes en C. van Leeuwen (zij legden mij de handen op bij mijn bevestiging in 1978), was er in de kerk waar ik mij een weg zocht nauwelijks openheid voor spiritualiteit en engagement. In mijn gemeente, waarvan het kader gevormd was door het naoorlogse Christelijk Jongeren Verbond (Youth for Christ avant la lettre), dwong de context van sanering en armoede ons ‘bij Christus in de buurt’ te blijven.

Secularisatie en individualisering zijn wat mij betreft dan ook niet de belangrijkste oorzaken dat de kerk dun en marginaal is geworden. Terwijl de wereld in snel tempo veranderde, vochten we theologische en politieke stammenstrijden uit. De midden-orthodoxie raakte in de crisis (H. Berkhof), wat men aan de rechterflank uitlegde als een bevestiging van het eigen gelijk. Men haalde de neus op voor Youth for Christ, maar inmiddels verloor het kerkelijk jeugdwerk de aansluiting bij de eigen jongeren. Het pleidooi van Wim Dekker voor een gedisciplineerde gestalte van vroomheid onderschrijf ik van harte, maar dan moeten er wel oefenplekken in de gemeente zijn om dat te leren. Heel gelukkig ben ik met zijn opmerking dat er diaconale toerusting moet komen. Er zijn hoopvolle initiatieven. Ik denk aan de Micha-cursus, aan de Stichting Present of het Rooms Katholieke M25, waar jongeren oecumenisch handen en voeten geven aan diaconaat. Een pasklaar programma voor gemeente zijn bestaat er niet. Maar zolang Jezus onze weg blijft kruisen weten we ons op de goede weg.

Drs. Rob van Essen is predikant (PKN) in wijkgemeente Laak, Den Haag en diaconaal medewerker in Rijswijk (ZH)

Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Noten
1 The Peaceable Kingdom, SCM Press 1983, blz. 76
2 Spiritualiteit van beneden, Kok Kampen 1996, blz. 10
3 The Peaceable Kingdom, blz. 87. The cross is not just a symbol of God’s kingdom; it is that kingdom come. It is only by God’s grace that we are able to accept the invitation to be part of that kingdom’.
4 Geciteerd bij Moltmann, Kerk in het krachtveld van de Geest, Ambo 1975, blz. 124
5 The Quest for a Christian Theology of Healing, CCHH, Londen 1983, blz. 14