Skip to main content

nr6 • 2011 • Laatst geboekt - In ieder mens zit een verhaal

juli 2011 (25e jaargang nr. 6)

Laatst geboekt – In ieder mens zit een verhaal

M.E. Brak

Opeens stonden ze in mijn dagblad: meneer Booreiland, mevrouw Schaduwberg, meneer Smalput, de familie Zevenzeeën, de weduwe Bouwput... De namen klinken Hollands, maar ook wat vreemd en dat zal de bedoeling zijn.  Ze zijn waarschijnlijk letterlijk uit het Japans vertaald. Ik had deze inwoners van Japan leren kennen in het boek dat Detlev van Heest schreef over het land waar hij twaalf jaar woonde. Naar aanleiding van de tsunami was hij er nu even terug om voor Trouw verslag te doen. Hij deed dat door zijn vroegere buren te bezoeken en daar columns over te schrijven.

In zijn boek ‘De verzopen katten en de Hollander’ beschrijft Van Heest het dagelijks leven in Tokio. Hij woont met zijn vrouw in Nieuwloofwijk - doet mij door de naam denken aan Maarssenbroek of zo - in een soort hofje. De veelal oudere bewoners zitten er vrij dicht op elkaar en kunnen of willen elkaar niet ontlopen. Annelotte, de vrouw van de schrijver, heeft een importhandel in bloemen en hijzelf - in het boek Heesto-san, zoals hij wordt aangesproken door zijn buren - schrijft voor Nederlandse bladen. Dat werk stopt na enige tijd, want zijn opdrachtgevers en hij verschillen van inzicht. Maar schrijven moet hij en zo gaat hij de contacten met buurtbewoners vastleggen. De stijlvorm die hij hanteert, is de dialoog. In interviews bij de verschijning van zijn boek zegt Van Heest dat hij daarbij op zijn kortetermijngeheugen vaart. Zonder aantekeningen kan hij hele gesprekken letterlijk optekenen, met sfeer en al. Een journalistentrekje. 

Voskuiliaans
Toen bij het uitkomen van het boek in de pers vergelijkingen werden gemaakt tussen Van Heest en Voskuil snelde ik direct naar de boekhandel. Zou Voskuil in zijn beschrijvingen van het menselijk verkeer te evenaren zijn? Ja! Zelfs het gekissebis tussen Detlev en Annelotte doet denken aan dat van Maarten en Nicolien in de Voskuil-serie ‘Het bureau’. Er zijn meer overeenkomsten: beide echtparen zijn kinderloos, dieren- en natuurbeschermers en anti-burgerlijk. Heesto-san kan het prima met zijn buren vinden; hij is de hele dag thuis, drinkt thee en eet kleine hapjes bij hen thuis, deelt zijn zelfgeteelde druiven en door Annelotte gebakken haverkoekjes uit en converseert vooral. Elk hoofdstuk van het boek is gewijd aan één persoon. Prachtige portretten. Als schrijver heeft Detlev het getroffen met zijn buurtgenoten. Of moet je concluderen dat er gewoon in ieder mens een verhaal zit? Neem de dementerende mevrouw Suzuki (zo’n naam hoef je niet te vertalen), met wie Heest-san naar een concert van volkszanger Zwakstroom gaat. Of Jehovagetuige (zijn er dus ook in Japan!) mevrouw Derdedochter en de voormalige lijfwacht van keizer Hirohito meneer In het Net. In zijn hoogbejaarde huisbaas vermoedt Heesto-san een oorlogsmisdadiger en hij is journalist genoeg om te proberen hem bekentenissen te ontfutselen.
Er zit veel humor in het boek, maar ook veel mededogen van Heesto-san, die met de nodige zelfspot zijn eigen rol beschrijft. Ook Voskuiliaans. Een voorbeeld: meneer Booreiland, de kapper, moet naar het Theewaterziekenhuis (daar zou je toch willen liggen…), omdat hij leverkanker heeft. ‘Mijn haar laten knippen zou verraad zijn aan Booreiland. Ik moest mijn haar laten groeien voor Booreiland. Hij zou het mooi vinden als ik hem trouw bleef’. Leuke inkijkjes in het Japanse leven zijn er ook, terwijl allerlei stereotiepe beelden die wij van dat land hebben worden vermeden. Oude kranten worden in Nieuwloofwijk opgehaald door een auto van de krant en voor elk pak oude kranten krijg je een rol wc-papier terug. Eén van de buren scoort 11 rollen. Heesto-san en Annelotte spreken de taal en zijn goed geïntegreerd. Als buurman Booreiland is overleden, schaft Annelotte een zwarte lange rok aan, want die hoor je bij het condoleren te dragen. En ze kopen ook een condoleance-envelop, waar je 10.000 yen in hoort te doen voor de familie.  
Van Detlev van Heest is snel na zijn debuut een tweede boek verschenen, ‘Pleun’. Daarin beschrijft hij de verhuizing van Annelotte en hem naar Nieuw-Zeeland. Dat land bracht hem geen geluk. Hij is nu terug in Nederland en werkt deels als parkeerwachter en deels als schrijver. Het wachten is op een boek met verhalen over mensen die hij een parkeerbon heeft gegeven. Ik ben benieuwd. Van Heest vult het gat dat ontstond na het verscheiden van Voskuil.

Het oude Japan
Iemand die ook lange tijd in Japan woonde, is David Mitchell, een Britse schrijver. Tijdens zijn verblijf daar ontdekte hij de geschiedenis van Deshima, het kleine elland voor de kust van Nagasaki. Uit angst voor het westen en vooral voor het christendom gooide Japan een paar eeuwen geleden alle westerlingen het land uit. Alleen op het kleine Deshima mocht zich een handjevol Nederlanders vestigen. Daar legden de VOC-schepen aan, waarna de goederen via een landbrug naar het vasteland werden gebracht. Deshima was zo Japans enige poort naar de buitenwereld en belichaamde van 1641-1859 de Japans-Hollandse samenwerking. Op Deshima waaide de driekleur. Mitchell schreef er een boeiende roman over, waarin hij de lotgevallen van zijn personages verbindt met de politieke werkelijkheid. Hoofdpersoon is de Zeeuw Jacob de Zoet, die voor hij uit Domburg vertrekt een boekje met de onberijmde psalmen krijgt overhandigd door zijn oom, een dominee. Het boekje heeft al een geschiedenis. Jacobs betovergrootvader kreeg in Venetië de pest, maar genas na het bidden van de psalmen. Zijn grootvader overleefde een musketkogel doordat het psalmboek voorkwam dat die zijn hart doorboorde. Maar het boek is geen mascotte. Oom dominee zegt bij de overhandiging van het boekje, waarin nog steeds de loden kogel steekt: ‘Wij zijn geen papen, wij schrijven geen wonderkracht toe aan kromme spijkers of oude todden (…) Dit psalmboek is jouw paspoort naar het vaderhuis. De psalmen Davids zijn een bijbel in de bijbel. Bid daaruit, neem hun leringen in acht en je zult niet van het rechte pad afwijken. Bescherm het met je leven… ‘ Die woorden komen Jacob in gedachten als zijn schip voor anker gaat bij Deshima en de kapitein bevel geeft alle christelijke attributen in een ton te deponeren, die vervolgens wordt dichtgespijkerd en aan de Japanners overgedragen. Men zal het ingeleverde pas bij vertrek weer terugkrijgen. Maar Jacob levert zijn psalmboek niet in en het boekje zal hem later niet alleen tot troost dienen, maar ook in groot gevaar brengen.
Mitchell is een groot stilist, die zich goed heeft ingeleefd in de ziel van de Japanners – hij is getrouwd met een Japanse - én in die van Jacob de Zoet. Jacob is in 1799 als boekhouder naar Deshima vertrokken. Hij moet om met zijn Zeeuws meisje Anna te mogen trouwen eerst rijk worden in de Oost. Hij zal op Deshima de boeken van de VOC gaan controleren op corruptie. Een ondankbare en gevaarlijke taak. Zijn rechtschapenheid brengt hem in problemen, met de Japanners maar eveneens met de Hollanders en hij wordt ook nog eens verliefd op de vroedvrouw Orito, met het geschonden gezicht. Prachtig beschreven is ook de cynische Hollandse arts Marinus. De intellectuele Orito – van hoge komaf en studerend bij dokter Marinus -  belandt gedwongen in een merkwaardig klooster, waar de zusters opium krijgen toegediend en vervolgens bezwangerd worden door monniken. Vanaf dat moment wisselt het perspectief waarin het verhaal wordt verteld: van Jacob naar Orito. En ook dat doet de schrijver uiterst geloofwaardig. Jacob probeert de zusters uit het klooster te bevrijden en belandt in een strijd op leven en dood met de Engelsen die een aanval op Deshima doen. In dat ultieme gevaar zijn de psalmen bij hem. Samen met dokter Marinus zegt hij Psalm 23 op: ‘Ik zoude geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij…’
Ik verraad de afloop niet. Lees zelf dit boek – echt iets voor leesclubjes! - dat het mooiste boek is dat ik de afgelopen tijd las. Mitchell wordt één van de beste Britse jonge schrijvers genoemd en dat lijkt me correct.

Nostalgie
Het verschijnen van ‘De beloofde vrouw’ van Jean Rouaud in 2010 maakte me attent op zijn in 2002 in één band verschenen vijfdelige werk ‘De velden van eer’. Ik was meteen verkocht! Jean Rouad heeft een bijzondere stijl: hij weidt in prachtige volzinnen uit over details die hij onder een vergrootglas legt. Daarmee weet hij bij wie wat ouder is sterk het gevoel van vroeger op te roepen. Ik zag weer voor me wat er gebeurde bij stroomuitval. De petroleumlamp werd tevoorschijn gehaald en de volgende dag – waarom zou je je haasten, want er waren nog geen televisies en vriezers die uitvielen - zag je een man met haken aan zijn schoenen in de elektriciteitspaal klimmen om een draadbreuk te herstellen. Rouaud bezorgt me ook heimwee naar dat gekke autootje, waarin veel vrienden reden: de 2CV met de klapraampjes, ijskoud had je het erin en een vrachtwagen viel niet in te halen… En ja, dat is waar ook: een vertegenwoordiger – er kwamen er veel bij ons over de vloer – werd een reiziger genoemd.
Rouaud was kioskhouder in Parijs en begon naar aanleiding van het overlijden van zijn vader zijn familiegeschiedenis te beschrijven. Zijn debuut sloeg in als een bom en werd in meer dan 30 talen vertaald. In zijn tot vijf delen uitgegroeide werk beschrijft Rouaud zijn grootouders die kort voor de Eerste Wereldoorlog trouwden, zijn oom Joseph die in de loopgraven van Ieperen sneuvelde, zijn vader die zich als vertegenwoordiger in porselein doodwerkte en zijn moeder die een winkel van Sinkel dreef. Het mooist vind ik het hoofdstuk over oudtante Marie, onderwijzeres bij de nonnen. De donderdag, de vrije dag bij de kinderen, was gewijd aan de parochieberichten die ze verzamelde en ’s middags huis aan huis bezorgde met dezelfde mededeling bij iedere deur: ‘Hier is de postbode’ – waarop ze schalks liet volgen: ‘van de lieve Heer’. Dat was een soort parool geworden waarvan de ontvanger van het blaadje het slot van de zin gelijk met haar uitsprak. De neefjes en nichtjes mochten soms helpen de blaadjes te vouwen, maar deden het nooit goed. Tante stampvoette om elke scheve vouw en deed alles weer over. Ze knipte ook stroken wit papier, die ze met plaksel tot adresbandjes maakte en beschreef. Volslagen overbodig, want ze kende alle namen en adressen uit haar hoofd. Na haar dood werden de blaadjes op een stapel gelegd bij de bakker, waar iedereen er één kon meenemen. Met die laatste zin prikt Rouaud in je vel (zeker als je eindredacteur van een kerkblad bent…): was dat jarenlange getob voor dat parochieblaadje, een levensvulling voor tante Marie, nou zinloos geweest of was onze Lieve Heer ermee gediend? 
‘Om te kunnen vertellen waarom de dood van mijn vader zo traumatisch was, moest ik de hele 20ste eeuw beschrijven’, zegt Rouaud in een interview. Toen hij elf jaar was, stierven binnen enkele maanden zijn grootvader, de eerder genoemde oudtante die in een huisje in de achtertuin van zijn ouderlijk huis woonde, en zijn vader. De eerste drie boeken kon zijn moeder nog lezen, ‘hetgeen het schrijven ervan zeker beïnvloedde’, zegt hij in een interview. Het vierde boek, waarvan de titel ‘Voor al uw geschenken’ verwijst naar haar winkel van Sinkel, is helemaal aan zijn moeder gewijd en maakt ruimschoots goed dat zij in de eerdere boeken weinig meer is dan een zwijgende figurant. In het vijfde boek komt ze nog duidelijker naar voren, de vrouw die zo flink was na het overlijden van haar echtgenoot. Maar flinkheid maakt eenzaam. ‘Niemand weet of ik de avonden, terwijl ik mijn boekhouding deed aan het korte einde van de keukentafel, niet doorbracht met het drogen van mijn tranen tussen twee cijferkolommen door. Er is niemand aan wie ik mijn mijmeringen heb toevertrouwd, want denkt u dat die ophouden tegelijk met het overlijden van een echtgenoot? Niemand kan vertellen over mijn momenten van ontmoediging, van opgekropte woede, van verlatenheid, waarin ik het absurde van mijn situatie zo scherp voelde dat alleen de gedachte aan mijn kinderen me op de been hield…
Met dergelijke persoonlijke, melancholieke en vaak ook hilarische herinneringen geeft dit boek een mooi portret van het kleinburgerlijke roomse leven op het Franse platteland. Het verschilt verbazend weinig van dat van mijn voorgeslacht in het protestantse dorp in het Hollandse veenweidegebied. Het is een meesterwerk, bedoeld voor lezers die niet terugschrikken voor een zin van ongeveer een halve pagina en voor wie een boek nooit te dik is. Het is in een heel kleine letter gedrukt.

Zuid-Afrika
Tot slot nog iets voor de liefhebbers van Zuid-Afrika. Het lijkt een thriller, maar daarvoor heeft het boek te veel diepgang. ‘Huilwater’ is een roman rond een drama én een pageturner. Kunstschilderes Freddie is met haar zwarte adoptiedochter op de plaas (= Zuidafrikaanse boerderij) Huilwater vermoord. Omdat in de omgeving veel vee is gestolen, waarbij nachtwakers zijn gedood, zien de boeren er de zoveelste ‘plaasmoord’ in. De blanke politie-inspecteur Beeslaar is overgeplaatst vanuit Johannesburg (een degradatie) en nieuw in deze streek. Hij moet het onderzoek doen, samen met twee zwarte, onervaren adjudanten. De boeren keren zich tegen hen. Als Saar, die haar zuster jaren niet heeft gesproken, arriveert op de boerderij waar zij zelf ook opgroeide, stuit ze op allerlei vreemde dingen. Er zijn mensen die zich verdacht gedragen, zoals een wat raadselachtige voorman en een buurman.
In dit boek is de hele hedendaagse problematiek van Zuid-Afrika (volgens de boeren op weg een tweede Zimbabwe te worden) aan de orde. Dat huilwater tranen betekent, had ik zelf kunnen bedenken. Maar ik deed het niet.

Naar aanleiding van:
Detlev van Heest, De verzopen katten en de Hollander; Van Ooschot, Amsterdam, 612 blz.
David Mitchell, De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet; Boom, Amsterdam, 619 blz.
Jean Rouaud, De velden van eer; G.A. van Oorschot, Amsterdam, 613 blz.
Karin Brynard, Moord op Huilwater; uitg. Atlantus, Amsterdam, 485 blz.

Marja Brak is coördinator communicatie van de Protestantse Gemeente Amersfoort en eindredacteur van Kontekstueel