Skip to main content

nr6 • 2011 • Eenvoudig een geheim

juli 2011 (25e jaargang nr. 6)

Eenvoudig een geheim

B. Kamphuis

De eenvoud van de Apostolische Geloofsbelijdenis is Troost lief. Eigenlijk zou hij het liefst daarnaar terug willen. Alle ballast van de ingewikkelde latere theologische ontwikkelingen zou dan overboord gezet kunnen worden. Het Apostolicum belijdt immers heel simpel het geloof in God de Vader en in Jezus Christus en in de Heilige Geest. Alleen de Vader wordt God genoemd. Kunnen we niet terug naar die soberheid? Dan hebben we geen leer van de drie-eenheid nodig en ook geen tweenaturenleer.

In dit artikel ga ik na of dit voorstel van Troost haalbaar is. Waarom is er in de christelijke kerk eeuwenlang gediscussieerd over triniteitsleer en christologie? Waarom moesten daaraan zes van de zeven oecumenische concilies gewijd worden? Waarom leverden die discussies zoveel conflicten en scheuringen op? ‘Hellenisering van het christendom’, zo oordeelde indertijd de grote dogmahistoricus Adolf von Harnack (1851-1930). In feite valt Troost hem bij. Hij suggereert dat die hellenisering eigenlijk al bij de apostel Johannes begint (pag. 152). Zou een de-hellenisering van de christelijke leer ons werkelijk van het probleem afhelpen? Ik betwijfel dat.

Het grote mysterie van ons geloof
‘Ongetwijfeld is dit het grote mysterie van ons geloof: Hij is geopenbaard in een sterfelijk lichaam …’ (1 Tim. 3:16). Het gaat dus bij de belijdenis van Jezus Christus om de verwoording van een mysterie, een geheim. Waarom is het een geheim?
In de eerste plaats omdat de kennis ervan zolang verborgen was. Paulus spreekt in Romeinen 16:25-26 over de ‘onthulling van het geheim waarover eeuwenlang gezwegen is, maar dat nu is geopenbaard …’. Al in het Oude Testament wordt het geheim aangeduid. Maar dat gebeurt nog op een verborgen wijze. Pas door het evangelie van Jezus Christus wordt het geheim onthuld. Dat is de openbarings-historische kant van het geheim.
In de tweede plaats is het een geheim omdat de kennis van Jezus Christus geen product is van menselijke rede of menselijke ervaring: ‘Dat de gekruisigde Jezus Christus de Heer is die deelt in Gods luister’ gaat alle menselijke begrip te boven (1 Kor. 2:8-9). Alleen goddelijke openbaring onthult ons dit mysterie. De kennis van Jezus Christus is kennis van de andere zijde. Dat is de epistemologische kant van het geheim.
Maar er is nog een ander, een derde aspect aan dit mysterie. Normaal gesproken is een geheim niet langer geheim als het is doorverteld. Maar in het Nieuwe Testament blijft de kennis van Jezus Christus een mysterie, ook na de onthulling ervan. Waarom is dat het geval? Omdat de kennis van Jezus Christus kennis is van een persoon. Het grote mysterie van Jezus is niet een waarheid die kan worden doorverteld, of een aantal beweringen over hem. Het grote mysterie van Jezus is hijzelf, als dé waarheid (Joh. 14:6). Persoonlijke kennis heft geheimen niet op, maar laat ze juist als geheimen kennen. Hoe beter je iemand als persoon leert kennen, hoe meer hij of zij een geheim voor je wordt. Voor een christen is er geen groter mysterie dan de persoon van Jezus Christus. Dat is de persoonlijke kant van het geheim.

Mysterieuze titels
Nergens meer dan in de titels van Jezus blijkt hoezeer de kennis van hem een groot mysterie is. Keer op keer blijkt het onbegonnen werk te zijn een eenduidige verklaring van deze titels te geven. De titels geven geen oplossing van het geheim van Jezus Christus, maar verwijzen er juist naar als een geheim.

Zo is duidelijk dat de titel ‘Christus’ of ‘Messias’ verwijst naar de verwachting van een gezalfde koning die Israël zou verlossen. Vele beloften in het Oude Testament gaven voedsel aan deze verwachtingen. Op allerlei manieren had deze verwachting gestalte gekregen in het Joodse volk uit Jezus’ dagen. Jezus wordt door zijn leerlingen beleden als deze verwachte Messias. Jezus aanvaardt deze eretitel. Maar hij zegt er onmiddellijk bij dat het een geheim moet blijven (Marc. 9:30p.). Waarom dit ‘Messias-geheimenis’? Kennelijk omdat deze Messias haast een anti-Messias is. Heel Jezus’ leven strijdt met de verwachtingen die men van de Messias koesterde. Jezus strijdt niet voor de vrijheid van het Joodse volk, Hij laat zich  niet tot koning uitroepen. Integendeel, Hij wordt een slachtoffer van marteling en executie: een onbegrijpelijk geheim.

De titel ‘Heer’ kan een eenvoudige beleefdheidsaanspraak inhouden, ook als die titel voor Jezus wordt gebruikt (Joh. 4:11). In andere gevallen heeft de titel een veel sterkere betekenis: wie Heer is, oefent macht en invloed uit. In die zin is Jezus zelfs ‘Heer van alle mensen’ (Hand. 10:36). Maar er zit nog een diepere betekenislaag in. In de Griekse vertaling van het Oude Testament wordt het woord kurios (Heer) gebruikt als vertaling van de Godsnaam JHWH (HEER). Ook in die zin ontvangt Jezus deze titel. Zo wordt bijvoorbeeld in Marcus 1:3 de profetie uit Jesaja 40:3 aangehaald: de oproep om de weg voor de Heer gereed te maken. In Jesaja gaat het dan om de weg voor God de Heer. Maar in Marcus blijkt het te gaan om het werk van Johannes de Doper, die de weg voor Jezus bereidt. Jezus ontvangt de oudtestamentische godsnaam als eretitel. De meest eenvoudige christelijke belijdenis ‘Jezus is Heer’ blijkt een mysterieuze diepte te hebben.

Ten slotte over de titel ‘Zoon van God’. Deze titel heeft zijn achtergrond in oudtestamentische messiaanse teksten als Psalm 2:7 en 2 Samuël 7:14 (vgl. Hebr. 1:5). Wat dat betreft staat deze titel op één lijn met de titels ‘Christus’ en ‘Zoon van David’. Opvallend is het absolute gebruik van de titel ‘de Zoon’. Met name in de Johanneïsche geschriften komt dit veel voor, maar ook wel elders. Dit absolute gebruik suggereert een unieke verhouding tussen God de Vader en Jezus de Zoon. De titel krijgt daarbij een reikwijdte die de gebeurtenissen in Jezus’ aardse bestaan verre te boven gaat: God heeft de wereld geschapen door de Zoon (Hebr. 1:2). Zo verwijst ook deze titel naar het geheim van Jezus’ persoon.

Het geheim beleden
Natuurlijk is er over de christologie van het Nieuwe Testament veel meer te zeggen. Er worden nog meer titels voor Jezus gebruikt (bijvoorbeeld: ‘Mensenzoon’, ‘Zoon van David’). Er zijn talrijke passages waarin de identiteit van Jezus aan de orde wordt gesteld: wonderverhalen, discussies over Jezus’ volmacht, belijdende uitspraken. Maar ik denk dat bovenstaand kort overzicht mijn punt voldoende duidelijk maakt. Het Nieuwe Testament kent geen triniteitsleer of tweenaturenleer. Het stelt ons wel op iedere bladzijde voor het geheim van Jezus Christus.

Op die openbaring antwoordt de kerk met haar belijdenis. De kerk staat nog altijd voor de vraag die Jezus aan zijn leerlingen stelde: ‘Wie ben ik volgens jullie?’ (Marc. 9:29). De oudkerkelijke belijdenisgeschriften en dogma’s proberen een antwoord op die vraag te geven. Christologie heeft dus altijd betrekking op een geheimenis. Eeuwenlange discussies over de persoon van Jezus Christus hebben het mysterie niet ontsluierd. Het grote mysterie bleek juist een onpeilbare diepte te hebben. De christologische formules van de oude kerk hebben niet ‘waarheden’ over Christus vastgelegd, maar zijn verwijzingen naar het geheim van zijn persoon. De christologische concepten uit de nieuwere tijd bieden geen oplossing van het raadsel, maar zijn nieuwe formuleringen ervan. Ik denk dat hetzelfde geldt voor de titel die Troost geeft: ‘Engel naast God’. Het is geen oplossing van het raadsel, hoogstens een poging het eens van een andere kant te benaderen.

Natuurlijk heeft de oude kerk haar antwoord gegoten in de vormen die ze toen tot haar beschikking had. Dat betekent: er werden termen gebruikt die in de toenmalige cultuur bruikbaar waren: ‘wezen’, ‘natuur’, ‘persoon’. Het antwoord werd ook gegeven in het denkmodel dat toen bruikbaar was: ontologisch, niet persoonlijk of functioneel. Daarmee is de beperking van het oude dogma aangegeven: het gaat niet om tijdloze waarheden. Aan de andere kant is het juist ook de kracht van het dogma: midden in de eigen tijd en context werd op Jezus’ vraag antwoord gegeven.
Verwijst het dogma naar het geheim van de persoon van Jezus? Volgens mij is dat de vraag die we moeten stellen. Dus niet: ‘Had het niet anders gekund?’. Ook niet: ‘Is dit de volmaakte formulering?’. Natuurlijk had het anders gekund. Het dogma heeft altijd een zekere historische contingentie. Het is nooit contextloos. Natuurlijk is het dogma niet volmaakt. Een volmaakt dogma zou de oplossing van het geheim betekenen. Daarmee zouden we de persoon van Jezus juist zijn kwijtgeraakt.

Randvoorwaarden
Het bovenstaande betekent niet dat alles kan in het dogma. Natuurlijk niet. Hoezeer het ook de openbaring van een geheim betreft, het geheim is ons in de persoon van Jezus Christus wel degelijk geopenbaard. Daaraan zal dan ook iedere dogmatische formulering afgemeten moeten worden. Dat betekent: er zijn randvoorwaarden waaraan zo’n formulering altijd zal moeten voldoen. Voorzover ik kan zien hebben in de oude kerk vijf van zulke randvoorwaarden een rol gespeeld:

1. Jezus is mens
In het Nieuwe Testament is er geen spoor van twijfel dat Jezus echt mens is. De synoptische evangeliën gaan er zonder meer van uit. In een brief als die aan de Hebreeën wordt diep op de betekenis van Jezus’ mensheid ingegaan (Hebr. 2:14-18; 4:15; 5:7-8). Anders dan vaak wordt beweerd, is dit ook in de Johanneïsche geschriften een kernpunt. De zogenaamd ‘hoge christologie’ van Johannes betekent vooral dat Johannes laat zien hoe diep het goddelijk Woord in onze werkelijkheid is afgedaald: Hij is mens geworden in zwakheid. De grote strijd van de kerk in het begin van haar geschiedenis is geweest om dit vast te houden. Er was veel dualistisch denken: denken in tegenstellingen tussen God en de wereld, geest en materie. Met name in de gnostiek was dit sterk. Daarom was de gnostiek vaak docetisch: Jezus was niet echt een mens, maar alleen in schijn. Hier heeft de kerk radicaal stelling tegen genomen. Nooit is het de leer van de kerk geweest dat Jezus een in een mensenlijf verklede God op aarde was (Troost, pag. 77; 129; 153). In de leer van de naturen is altijd het echte mens zijn van Jezus vastgehouden.
Eerlijk gezegd is mij niet duidelijk hoe Troost met zijn voorstel om Jezus als een engel te zien aan deze randvoorwaarde kan voldoen. Hij biedt het als een alternatief voor de belijdenis van Jezus als God. Maar wat betekent het precies voor de belijdenis van de incarnatie, de menswording?

2. Jezus is een ander dan God (de Vader)
Het modalisme bood een oplossing voor het geheim van Jezus Christus: Hij was gewoon een verschijningsvorm van de ene God. Deze oplossing leek aantrekkelijk: we hebben dan in Jezus rechtstreeks met God zelf te maken. Toch is deze oplossing afgewezen. Het verhaal van het evangelie zou alleen maar een rollenspel worden. Terwijl het hart van het evangelie de innige relatie is tussen Jezus en zijn Vader, zou er van zo’n relatie geen sprake kunnen zijn als Jezus God de Vader zelf was. In het trinitarisch dogma wordt dat uitdrukkelijk afgewezen: Jezus is een ander dan de Vader.
Ook bij Troost is dit duidelijk. Hij voldoet aan deze randvoorwaarde. Wel is zijn op bijna iedere bladzijde voorkomende weergave van het kerkelijk dogma als ‘Jezus is zonder meer God’ in feite een karikatuur. De afwijzing van het modalisme betekent dat het ‘zonder meer’ genuanceerd moet worden. Er is onderscheid in God.

3. God is één
Zonder de belijdenis van de eenheid van God is het trinitarisch dogma niet te begrijpen. De kerk had zich de moeite kunnen besparen van vele conflicten en schisma’s als ze Jezus had kunnen belijden als een tweede God. Maar dat wilde ze nu juist niet. De belijdenis van Gods eenheid mocht niet aangetast worden. Daarmee wilde de kerk ook trouw blijven aan het Oude Testament. Ik protesteer dan ook tegen de stelling van Troost dat de triniteitsleer zou suggereren dat er drie Goden zijn (pag. 165; 167). De hele triniteitsleer draait om de belijdenis van de eenheid van God. ‘Waarom niet ronduit God als de ene belijden?’, vraagt Troost (pag. 168). Dat is nu net wat de leer van de drie-eenheid doet.
Mijn vraag aan Troost is hoe hij de eenheid van God wil handhaven, als Jezus niet God is, maar wel zo goddelijk als God (pag. 179). Krijg je juist dan niet meerdere Goden, in verschillende gradaties? Dat zou juist heel hellenistisch zijn: het goddelijk Zijn daalt trapsgewijs af naar ons.

4. Jezus is God
Inderdaad, dit heeft de kerk ook willen belijden. Ze zag geen kans het geheim van Jezus Christus te respecteren zonder ook zijn godheid onder woorden te brengen. De titels van Jezus gaven daar aanleiding toe, de teksten waarin hij als God beleden en aanbeden wordt, zijn goddelijke werken (schepping, vergeving, leven uit de dood). Het belangrijkste was de overtuiging die Bram van de Beek als volgt onder woorden heeft gebracht: ‘Wie geen God is, kan niet verlossen’. Troost wijst dat af, omdat dat nog niets zou zeggen over de vraag door wie God verlost (pag. 138). Maar Jezus is maar niet een instrument dat God gebruikt om ons te verlossen. Hij is zelf Verlosser. Hij redt ons van het komende oordeel (1 Tess. 1:10). Hij is zelf ons Leven (Joh. 14: 6), en niet maar een kanaal waardoor God ons leven geeft. Aan deze randvoorwaarde voldoet het oudkerkelijk dogma. Troost neemt er expliciet afscheid van. Dat lijkt mij onaanvaardbaar.

5. Jezus is één
Hierover kan ik kort zijn, omdat het in de discussie met Troost, voor zover ik kan zien, geen rol speelt. De belijdenis van de eenheid van Christus is een van de belangrijkste resultaten van het concilie van Chalcedon (451): Christus is één en dezelfde, in zijn godheid en in zijn mensheid. Daarom is het jammer dat de leer van die concilie bekend is geworden als de tweenaturenleer. Het is niet minder de eenpersoonsleer.

Conclusie
‘Voorshands kan de theologie … niet beter doen dan de leer der twee naturen te handhaven’. Dat schrijft Herman Bavinck na een grondige behandeling van de christologie (Gereformeerde Dogmatiek 3, 5e druk, pag. 288). Hetzelfde kan volgens mij gezegd worden van de triniteitsleer. Beide dogma’s zijn geen onaantastbare waarheden. Maar ze voldoen aan de randvoorwaarden die vanuit de Schrift gesteld mogen worden. Van het voorstel van Troost kan ik dat helaas niet zeggen.

Dr. Barend Kamphuis is hoogleraar Systematische Theologie aan de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg)
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.Dit e-mail adres is beschermd door spambots, u heeft Javascript nodig om dit onderdeel te kunnen bekijken