Skip to main content

nr1 • 2011 • Profetisch tegenspreken

E. Talstra

Profetisch tegenspreken: schelden, bidden en beminnen

Profetie brengt rumoer met zich mee. Profeten met hun kritiek op de godsdienst van hun eigen tijd waren vaak verre van welkom, zo blijkt uit verscheidene verhalen over hun werk. Amos 7, Jeremia 36, 1 Koningen 13, allemaal verhalen over profeten die hun mond moesten houden. Dat roept al gauw de vraag op of dat nu het kenmerk is van profetie: tegenspreken en rumoer veroorzaken. Of is dat te romantisch gedacht?

In het Nederlands Dagblad van 26 november 2010 stond een artikel over een Nederlandse prediker die nadrukkelijk als oudtestamentische profeet werd neergezet: David Heek - Amos uit Spakenburg. Hij weet in elk geval wel van tegenspreken. Scherpe woorden klinken: ‘de traditionele kerk is passé’, spijt over ‘de vergane glorie van de kerk’ en een heftig verlangen naar wat echt is en open, en naar een persoonlijke omgang met God, zonder voorgeschreven vormen. ‘Onrustige zielen willen thuiskomen bij God, maar dat niveau halen we niet in de kerk. En dan al die energie voor dat ene uurtje kerkdienst. Terwijl het daar niet om gaat. Kerk zijn is anders, draait om eenvoud. Kerk zijn is ‘eat, pray, love’. Eten, bidden, beminnen. That’s all.’
Zo te zien wordt het profetische tegenspreken hier alleen toegepast op het bestrijden of afschaffen van klassieke vormen van kerk zijn. Maar rumoer veroorzaakte het wel, dat was duidelijk. Als je eind 2010 op het internet de moderne drieslag ‘eten, bidden en beminnen’ opzocht, kreeg je meteen een aantal sites en weblogs met artikelen over wat de kerk moet doen en wat de ideale kerk zou kunnen zijn. Vaak werd daarbij een ideaal geformuleerd via de titel van het populaire boek van Elizabeth Gilbert: Eat, pray, love. Vandaar de titel van deze bijdrage, zij het met een kleine variatie op dat thema.

Is profetie er voor de agenda van de ideale kerk? Ik vraag het me af. Ik vermoed dat die moderne heftigheid vooral te maken heeft met de geslotenheid van kerken en de behoefte om daar uit te breken. Dat is begrijpelijk, maar die behoefte maakt het nog niet tot profetisch spreken. De weblogs geven het beeld van een jonge generatie die afrekening houdt met de kerk van de ouders. Is dat wat een oudtestamentische profeet deed? Kan de geloofsgemeenschap zelf ook niet een profetische stem zijn in de maatschappij waar zij deel van uitmaakt?
Profeten doen aan tegenspreken. Zoveel lijkt wel duidelijk. Maar het palet van de oudtesta­men­tische profeten is breder. Zij waren bezig, soms tegen wil en dank, om de zaken tussen God en mensen scherp te stellen. En dat betekent een paar dingen tegelijk. Het gaat om schelden: het tegenspreken van de godsdienstigheid van mensen. Het gaat ook om bidden: het heftige aanspreken en tegenspreken van God omdat het leven van mensen op het spel staat en het gaat om beminnen: houden van diezelfde mensengemeenschap die zo onder kritiek wordt gesteld.

1. Schelden - tegen het teveel aan godsdienstigheid
Profeten spreken stevige taal. Amos (4:1) scheldt zijn welgedane toehoorders uit voor ‘koeien van Basan’, Jesaja 1 verklaart de eredienst voor geëindigd: ‘Ik heb genoeg van jullie eredienst’, zegt God, ‘vanwege het onrecht dat jullie doen. Niet meer met offerdieren mijn tempel platlopen.’ Dat heeft ook tot gevolg dat de ene profeet er niet aan ontkomt de andere tegen te spreken: Micha ben Jimla in 1 Koningen 22 is in conflict met de staatsprofeten: God is niet in dienst van jullie koning. Jeremia is in hoofdstuk 7 en 23 in conflict met priesters en profeten: de tempel is geen garantieregeling voor nationale veiligheid. Het profetische schelden is godsdienstkritiek. Kritiek op vastgegroeide, comfortabele vormen van de eigen traditie, maar even goed kritiek op persoonlijke religiositeit, waar God en godsdienstigheid er met name lijken te zijn voor het eigen geluk, het individuele welbevinden. En dat vind je overal, binnen en buiten bijbel en christelijk geloof. Ook in de westerse wereld zijn er allerlei vormen van home made religie en zelfhulp ritueel. Dat is onder meer goed zichtbaar in de overvloed aan berichten over het thema ‘zegenen’ die je steeds opnieuw op het internet kunt aantreffen.

Een paar jaar geleden meldde een site (http://nl.gizmodo.com/2008/09/12/laptop_zegenen): ‘In Tokio in Japan kun je je laptop laten zegenen zodat hij beter beschermd is tegen virussen, malware en andere ongemakken.’ Inmiddels is die melding niet meer aanwezig, heb ik gemerkt, maar intussen meldt een andere site: (http://www.ad.nl/ad/nl/1014/) dat een Britse anglicaanse priester laptops en mobieltjes zegent. De meeste commentaren doen dit af als komisch en spotten een beetje met geeste­lijken die alles doen om hun godsdienstig marktaandeel te bewaken. Daar komt verder geen oudtestamentisch profetenwoord aan te pas.

Toch is dit ook het punt waar de discussie over profetische godsdienstkritiek weer aan de orde moet komen. Nu komt het er vaak op neer dat theologen heel omzichtig met allerlei moderne religiositeit omgaan en de kritiek daarop overlaten aan mensen die godsdienst niet meer van deze tijd vinden. Maar profetisch spreken in de bijbel is iets anders dan rationele kritiek en religiositeit als achterhaald bestempelen. De profeten kenden de diep menselijke behoefte aan iets dat zin geeft, of steun en bescherming. Eigenlijk kunnen we nu over de profeten niet spreken zonder eerst weer onder de indruk te raken van de vanzelfsprekendheid van zoveel religiositeit. Trouw (maandag 15 sept. 2008. De Verdieping | religie & filosofie, p. 7) liet in een artikel onder de titel ‘Hoeveel seculier water mag er bij de gelovige wijn?’ aalmoezenier Antoon Vermeulen aan het woord over de waarde van amuletten bij de Nederlandse soldaten in Afghanistan. ‘Veel militairen lopen onopgemerkt met talismannen, geluksbrengers, om hun hals of in hun portemonnee. Een militair haalde een boeddhabeeldje uit zijn borstzak. Dat gaat elke uitzending mee. Heel bekend zijn de kleine Mexicaanse gelukspoppetjes. Sommigen nemen al jaren een ketting met een medaillon van een beschermheilige of een persoonlijke beschermengel mee.’

Betekent oudtestamentische profetie nu krachtig toornen tegen ieder die deze dingen doet? Nee, profetie bedoelt in de eerste plaats mensen die de God van Abraham, Izaäk en Jakob hebben leren kennen, tegen te houden om aan de vanzelfsprekende godsdienstigheid mee te doen. De profeten willen steeds weer hun toehoorders herinneren aan hun geschiedenis, de bevrijding uit Egypte, de ontmoeting met God en met zijn Tora. Een herinnering die gericht is op een leven in vrijheid, je niet afhankelijk maken van godsdienstige instrumenten die je uiteindelijk zelf hebt bedacht: Jesaja 46:6,7. Het schelden, de boosheid bij profeten betekent: jullie hebben andere dingen meegemaakt, dat mag je niet weggeven.
Daarmee staat een profeet met regelmaat dwars op de behoefte aan een godsdienstigheid die alleen uit ritueel bestaat. Een voorbeeld zijn de woorden van Jeremia, hoofdstuk 7. Je kunt niet religieus zijn, de tempel bezoeken, denken dat God de maatschappij wel voor je in stand houdt en tegelijkertijd de Tora vergeten. Jeremia verwijst daarbij in vers 6 en 9 naar regels uit de tien geboden: niet roven, niet moorden, niet echtbreken, niet vals zweren. God zal zelfs zijn eigen tempel verloren laten gaan, als de herinnering aan zijn aanwijzingen verdwijnt. Zo staat een profeet ook regelmatig dwars op de behoefte van machtigen om God aan hun zijde te hebben. Een voorbeeld is het verhaal van 1 Koningen 22, waar de profeet Micha ben Jimla in conflict raakt met de profeten aan het hof, die de koning alleen maar bevestigen in zijn oorlogs­plannen. Net zo staat een profeet op tegen menselijke behoefte aan zingeving, de menselijke neiging zich met een mooie gedachte neer te leggen bij de situatie. Ezechiël 18 en 36: ‘Waarom zijn wij gedeporteerd naar Babel?’ vragen ballingen uit Juda zich af. ‘De vorige generatie heeft verkeerd gedaan, wij dragen de gevolgen, het is niet anders.’ Nee, zegt de profeet, God is niet het lot. Wie zich bekeert zal opnieuw beginnen met leven, 36:14-16. Er is geen definitieve situatie waaraan mensen dan maar een zin moeten geven. Voor profeten is zingeving een zinloze bezigheid, het is de hobby van de vrienden van Job. Profetie is schelden tegen de moedeloosheid net zo goed als schelden tegen de wetteloosheid, omdat het anders moet en ook anders zal gaan.

2. Bidden - God tegenspreken als het moet
Voordat we, lezend in de oudtestamentische profetie, nu zouden denken dat het een zaak is van een ordinaire machtsstrijd tussen God en de godsdiensten, waarbij de een moet winnen en de ander moet verliezen, is het goed om verder te kijken naar de andere activiteit van de profeten: bidden. Ze spreken niet alleen mensen tegen, ze spreken soms ook God tegen. Dat lijkt iets heel verschillends te zijn, maar dat is niet zo, want in beide is dezelfde heftigheid te vinden, hetzelfde intense zoeken naar leven.
Beroemd is de heel directe vraag van Abraham aan God in de discussie over het lot van de steden Sodom en Gomorra. Abraham, die iets verderop in Genesis 20:7 voorbede moet doen voor de Filistijnse koning Abimelech, en daar de titel profeet krijgt, onderhandelt in Genesis 18 met God: Moet dat, een hele stad vernietigen? Stel dat er daar ondanks alles ook rechtvaardigen wonen? ‘Zou de schepper van heel de aarde geen recht doen?’ (18:25). Het is de vraag naar de trouw van de schepper aan zijn schepping. Geeft u de mensen op? Kunnen we vertrouwen dat U het leven wilt en niet de dood? Het zoeken naar ruimte om te overleven is steeds een thema in het debat tussen God en zijn profeten. Het duidelijkst klinkt dat door in de opdracht van God in Jeremia 5:1: ‘Jullie moeten de straten van Jeruzalem doorzoeken of er nog iemand is die recht doet en betrouwbaarheid nastreeft, dan kan ik de stad vergeven.’ Hetzelfde klinkt in uitspraken van God in het boek Ezechiël. In Ezechiël 22:30 staat: ‘Ik heb gezocht onder hen naar iemand die tegenover mij voor hen op de bres zou kunnen staan. Maar ik heb zo iemand niet kunnen vinden.’ Iets dergelijks zegt God ook in Ezechiël 13 tegen de profeten.

Dat laat zien dat profeten er niet zijn om het oordeel aan te zeggen en dan maar af te wachten, tot het zover is, zoals Jona dat probeerde. Ze zijn er ook om tegenover God in de bres te staan, zoals Mozes dat deed: Psalm 106:23. Daarmee werden ze soms ook de tegensprekers van God. Profetie gaat wel over recht tegenover onrecht, over gelijk tegenover ongelijk, maar profeten doen moeite om heel te houden, niet om te vernietigen. Daarin is Mozes het model voor alle profeten: bidden, argumenteren tegenover God (Ex. 33; Deut. 9). Mozes discussieert met God over de vraag wiens volk Israël nu eigenlijk is. Na de aanbidding van het gouden kalf door Israël wil God met Mozes verder (32:10), maar zonder dit volk ‘dat jij uit Egypte hebt uitgeleid’ (33:1). Dat leidt tot een hele discussie over Gods aanwezigheid en over de vraag wiens volk zij nu zijn. Deze mensen zijn uw volk, zegt Mozes (33:13). En God laat zich overhalen. Hij gaat mee. Al duurt het tot Leviticus 26:12 voordat God de woorden ‘mijn volk’ weer uitspreekt. De gepassioneerde gebeden van de profeten sluiten aan bij wat Abraham Heschel noemde de ‘pathos’ van God. Hij die het conflict met zichzelf niet schuwde als het ging om het leven van zijn volk (Deut. 32:26-27).
Daardoor is de profetische kritiek op allerlei vormen van religie binnen en buiten Israël iets heel anders dan de moderne rationele kritiek op godsdienst als een achterhaald fenomeen. Het gaat hen ook niet om een competitie tussen godsdiensten, maar om het heel houden van de gemeenschappelijke geschiedenis van God en Israël.

3. Beminnen - Gods volk, je moet er van houden
Het tegenspreken van godsdienstigheid en het tegenspreken van God, komt, zoals gezegd samen in een fundamentele taak van profeten: voorbede doen. Ook Amos, die met zijn ‘koeien van Basan’ geen blad voor de mond nam, doet voorbede: ‘Heer, vergeef’ (Amos 7:2,5). Zelfs een profeet die onheil moet aankondigen, omdat de combinatie van onrecht en populaire godsdienstigheid dat oproept (Amos 5:21-24), staat niet aan de kant tevreden gelijk te hebben. Mozes, Amos, Samuel en al die anderen, ze hebben gepleit en gebeden, omdat ze hielden van hun volk, zoals ook God in de teksten van de profeten met regelmaat terugkijkt op de liefde van het begin tussen hemzelf en zijn volk (Hos. 11:1; Jer. 2:2). Ook na de terugkeer uit ballingschap klinken opnieuw zulke woorden: God zal weer vreugde beleven aan zijn volk (Deut. 30:9; Jer. 32:41; Ez. 20:41). ‘Houden van’ is de basis onder het voortbestaan van Gods volk, en daarmee ook van Gods wijze van present zijn in de wereld. Beminnen staat tegenover de strenge utopie, de moderne ideologie, die alvast wil uitzuiveren en afschaffen. Met de woorden van het evangelie: je moet op de graanakker van God onkruid wel onkruid noemen, maar het niet alvast gaan uittrekken (Matt. 13:30). Dat doet God zelf wel als het zover is.

Profeten moeten behalve schelden ook bidden en beminnen. En ze doen dat creatief. Dat is te zien aan het gemak waarmee ze regelmatig de woorden van anderen omkeren, als dat de liefde dient. Amos maakt duidelijk dat er meer volkeren op aarde zijn die God ter harte gaan. Israël mag dan uit Egypte zijn bevrijd, hoe zit het dan met de Filistijnen en de Arameeërs? Zijn die er die dan bij toeval (Amos 9:7)? Jesaja heeft het prachtige visioen van de vrede en de zwaarden die ploegscharen worden (Jes. 2). Joël 3:10 draait het om. Desnoods worden ploegscharen weer zwaarden. Want als Sion niet veilig is. heeft niemand wat aan dat visioen van Jesaja. Exodus 34:6 spreekt over God die barmhartig is, maar ook schuldigen straft. In Jona 4:2 ontbreekt dat laatste. Want God die afziet van het afstraffen van het kwaad, is nu even het belangrijkste dat moet worden gezegd. Beminnen gaat ver: God zal zich zijn volk niet laten afnemen, zegt Ezechiël 20:32. Ook als jullie liever onzichtbaar worden, gelijk worden aan de volkeren en hun godsdienst aannemen, het zal niet gebeuren. Ik breng jullie terug uit ballingschap.

Profetie betekent in feite dat God zich niet laat wegsturen. In moderne discussies over geloof klinkt vaak de parmantige zin: ‘Als jij wilt geloven, best, maar ik heb God niet nodig.’ Op gezag van de profeten zou je dan kunnen zeggen: ‘Ik misschien ook niet, maar daar trekt Hij zich niets van aan.’ Moraal en goede bedoelingen maken verschil, juist omdat Hij zelf onder ons woont, of we dat nu lastig vinden of niet. Wij hebben de profeten nu als boek, bewaard en bewerkt door vele generaties. Hardop voorlezen uit deze boeken die laten zien dat schelden en bidden de tijden door is gevoed door beminnen, is dé manier waarop een geloofs­gemeen­schap kan blijven profeteren.

Dr. Eep Talstra is hoogleraar Oude Testament aan de Vrije Universiteit

Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.