Skip to main content

nr5 • 2011 • Welke gestalte voor de kerk vandaag?

mei 2011 (25e jaargang nr. 5)

Welke gestalte voor de kerk vandaag?

C.C. den Hertog

Wij krijgen in onze tijd te zien hoe kerken kleiner en kleiner worden. De vorm van een dienst waar iemand gedurende enige tijd het woord voert, waar psalmen gezongen worden zou voorbij zijn. Een nieuwe invulling is nodig, zo wordt allerwegen met nadruk gezegd. Waar moet het nu dan naartoe?

Ik heb lang geaarzeld hoe ik mijn gedachten zou neerschrijven. Het zijn namelijk geen opzienbarende gedachten. Ook geen afgeronde gedachten. En mogelijk zal een lezer denken dat ik bezig ben met een semi-theologische legitimatie van initiatiefloosheid. Toch geloof ik dat niet.

Brandend gehouden
Bij het thema van dit nummer moet ik denken aan de woorden die Willem Jan Otten zeven jaar geleden schreef in de NRC (10 april 2004): ‘Ik vrees dat het me niet gaat lukken om de kerk waarin ik vijf jaar geleden bij vol bewustzijn ben opgenomen, alsnog af te schilderen als een effectief gerunde, aan de geest des tijds aangepaste organisatie waar een kekke, alles op orde denkende leer wordt verkondigd, die mij groot, praktisch nut heeft opgeleverd. Oude mensen, kleurloze gezangen, een liturgie waar de tover van het Latijn uit verdwenen was, een moeilijk te verwarmen kerkje dat schoongehouden wordt door zeventigjarigen. (…) Als ik eerlijk ben, dan moet ik toegeven dat juist het ogenschijnlijk zo deplorabele mij een handje heeft geholpen. Op een of andere manier boezemde het me ontzag in, dit leeggelopen huis. Dus deze oude mensen in deze krakkemikkige gebouwen hebben het strovuurtje van het geloof brandend gehouden, dacht ik. Het moet een vreemde kracht bezitten, als het onder zulke karige omstandigheden overleeft.’
Het is goed om zulke woorden te horen van iemand die daadwerkelijk de weg van ongeloof naar geloof gegaan is. Ze relativeren de vragen rond de kerk. Kennelijk heeft de Geest deze middelen die vandaag worden afgeschreven gebruikt. God is vrij en wij moeten niet de vergissing maken dat we denken dat kleiner wordende kerken duiden op een kleiner wordende God.

Vrij en gebonden
God is vrij. Maar wij zijn niet vrij. Hij heeft ons gebonden aan de Schrift en de gemeente. Ik zie niet hoe je toekomst kunt verwachten voor de kerk als die twee zaken niet het hart van je denken uitmaken. De vraag die ik mezelf stel, luidt: is de nood van de kerk in ons land voor een belangrijk deel niet de nood van de preken in ons land? Het is makkelijk om te stellen dat mensen vandaag de dag niet meer willen luisteren naar een betoog van 30 minuten. Maar zou dat ook nog iets te maken kunnen hebben met wat geboden wordt vanaf die preekstoel? Gunnen we onszelf nog tijd voor zorgvuldige exegese?
Ik weet maar al te goed hoeveel er op predikanten afkomt. De druk van de zondagse pre(e)k(en), gecombineerd met allerlei vergaderingen en bezoeken waarbij je jezelf onmisbaar vindt kan zo groot zijn dat je snel overschakelt naar het schrijven van de preek en weinig rust hebt om te mediteren, te luisteren, in gesprek te gaan met groten uit de geschiedenis van de kerk. Iemand wees mij in dit verband op een treffend citaat van Miskotte: ‘[P]redikanten (…) kunnen, naar mijn inzicht en ervaring, niet werkelijk mensen bereiken en helpen (...) als ze niet opnieuw leren te mediteren. (...) Want daar ligt het fatale geheim van onze vermoeienis en geestelijke uitputting: dat men meent “aan het eind van zijn latijn” te zijn, zonder te rekenen op de krachten, die uitgaan van de Heilige Schrift in haar macht van verrassing, van troost, van illuminatie, juist ook voor de enkeling, voor de priester, die het “werkelijk niet meer weet”.1

In de ruimte gesteld
Volgens mij valt er voor predikanten en kerkenraden veel ‘winst’ te halen bij een zuiver stellen van prioriteiten. Zodat in de diensten het evangelie klinkt; de wondere vrijspraak waarbij een mens opademt. Als de taken van de predikant en de agenda van de kerkenraad niet langer geschaard staan rond de verkondiging als hét centrum, wordt – zo vrees ik – vroeg of laat het evangelie vervoegd als was het één en al ethiek.
Welke praxis, welk gemeentemodel zie ik daar dan bij? Veel van de voorstellen die vandaag de dag gedaan worden, vind ik ver verwijderd van de werkelijkheid van de gemeente – die er toch nog gewoon ís. Als ik zondag aan zondag mensen met een grote trouw en liefde zie komen, valt het me zwaar hun te zeggen dat deze vorm van kerk zijn passé is en dat ze eigenlijk figuranten zijn in één van de attracties van een openluchtmuseum. Daarbij vind ik de modellen die als alternatief aangereikt worden vaak weinig ruimte geven aan de kleingelovigen, de aarzelenden, de aangevochtenen. En dan heb ik het nog niet eens over de zondaars. Het zijn modellen voor mensen die zelf de regie kunnen voeren in hun leven. Maar voor de gebeukten en gebukten van gezang 15 zie ik vaak weinig plaats.
Een gemeente moet een plek zijn waar het evangelie klinkt en mensen zich gerechtvaardigd, gekend weten. Waar ze niet nog een hele lijst krijgen van wat ze allemaal moeten, maar waar ze in de ruimte worden gesteld. Mijns inziens biedt de gemeente zoals we die kennen in dit opzicht nog voldoende potentieel.

Succes en zegen onderscheiden
Ik kom nog een keer bij Willem Jan Otten. Een jaar na het boven geciteerde stuk schreef hij over de toen net overleden paus Johannes Paulus II het volgende (NRC 4 april 2005): ‘[M]en had hem verteld dat in Rome een dakloze rondzwierf van wie bekend was dat hij priester was geweest. De man verkeerde in een deplorabele, verbitterde toestand. De paus liet hem vragen om de lunch met hem te delen, op het Vaticaan. Het is nog niet gemakkelijk om het me voor te stellen, op basis van mijn enkele keren dat ik als toerist op het Sint-Pietersplein ben geweest: een zaal in het oogverblindende complex waarin een tafeltje voor twee gedekt staat. Een paus. En een ontgoochelde, stinkende alcoholist. De paus zegt dat hij, voordat zij aan tafel gaan, wil biechten. Bij wie, vraagt de ander. Die moet perplex zijn geweest. Hij zal niet ogenblikkelijk begrepen hebben wat bedoeld werd. Maar de paus bedoelde wel degelijk dat hij wilde dat de ander hem de biecht afnam. U bent priester, zei hij. En zo geschiedde.’ Bij zo’n verhaal gaat mijn hart sneller kloppen. Daar wordt rechtvaardiging geleefd. Voorgeleefd en doorgeleefd. Deze twee mannen zijn samen kerk. Niet flitsend, maar wel heel echt.

Toekomst voor de kerk verwacht ik niet van een total church, een liquid church, een emerging church of wat voor termen er verder ook maar bedacht worden. Toekomst verwacht ik van een trouwe kerk. Trouw aan de kerntaak, trouw aan het evangelie, trouw aan mensen, trouw aan de wereld. Dat de kerk een plek is waar de maskers echt af kunnen en we elkaar herkennen als zondaars. En samen met zachtmoedigheid het in ons geplante woord aannemen, dat de zielen kan behouden. Verwacht ik dat daarmee de neergaande lijn gestuit wordt en de kerken weer vollopen? Ik weet dat niet. Zal dit jongeren aanspreken? Dat weet ik ook niet. En hoewel ik het natuurlijk graag wil; ik vind het nog niet eens het belangrijkst. Succes is mij nergens beloofd. Zegen wel. En het onderscheiden van die twee zaken kon voor de toekomst wel eens heel wezenlijk zijn.

Drs. Niels den Hertog is predikant (CGK) te Surhuisterveen.
Voor email, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.Dit e-mail adres is beschermd door spambots, u heeft Javascript nodig om dit onderdeel te kunnen bekijken  

Noot:
1.
K.H. Miskotte in een interview met G. Puchinger, Christen en secularisatie; uitg. Meinema, Delft 1968, 258v.