Skip to main content

nr5 • 2011 • Wat is kerk en waar vind je haar?

mei 2011 (25e jaargang nr. 5)

Wat is 'kerk" en waar vind je haar?

A. van de Beek

De kerk is ‘een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen’ (Hebr. 12:23). Zij is de gemeenschap van hen die in Christus zijn en die daarom nieuwe schepping zijn (2 Kor. 5:17). De kerk is de eschatologische gemeenschap waar de levende God woont, het hemelse Jeruzalem.

Daarom is de kerk niet iets van onze eigen keuze, waar we ons geloof kunnen beleven. De kerk is geen christelijke club waarbij we ons aansluiten en die we desgewenst kunnen inruilen voor een andere club die evenzeer claimt christelijk te zijn. De kerk is de werkelijkheid waarin christenen kunnen leven. Dat gaat zelfs het institutionele te boven. ‘Institutioneel’ wekt nog de indruk dat het gaat om een institutie binnen de huidige wereld, terwijl het gaat om nieuwe schepping, een nieuwe werkelijkheid. Dáár is ons bestaan. Dit staat zo haaks op de benadering van de meeste hedendaagse christenen dat het nauwelijks meer duidelijk te maken is.

Door de doop
Wie behoort tot de kerk heeft een nieuwe identiteit gekregen: Niet ik leef meer maar Christus leeft in mij, of in de woorden van de Heidelbergse Catechismus: Ik behoor niet meer mij zelf toe, maar ben het eigendom van mijn trouwe Zaligmaker, Jezus Christus. Onze identiteit is in Hem en daar is ons thuis. Daarom is ons burgerschap, de plek waar ons thuis is, ook in de hemel, waar Christus is (Filipp. 3:20). De overgang naar de kerk wordt gemarkeerd door de doop. In de doop leggen wij het oude bestaan af en ontvangen een nieuw leven in Christus. We sterven aan de wereld, als we met Hem begraven worden in zijn dood in de doop (Rom. 6). Dit is een overgang uit de duisternis naar het licht, uit de dood naar het leven, uit de zonde naar de gerechtigheid. Buiten de kerk zijn we vreemden voor God, maar in de kerk zijn we geliefde kinderen. De overgang van de doop kan niet zwaar genoeg worden aangezet. Het is de enige werkelijke overgang, waarbij zelfs de biologische geboorte en de biologische dood in het niet vallen. De grens van de kerk als de grens van de gemeenschap van Christus is beslissend over onze definitieve identiteit, want Christus is de grond van ons bestaan, de oorsprong van ons leven.
In de doop gaan we over naar Gods nieuwe werkelijkheid, met alles wat we zijn, met ons ‘gehele huis’, zoals dat in het boek Handelingen wordt gezegd. Daarom heeft de kerk van meet af de kinderdoop gepraktiseerd. Wij en onze kinderen behoren tot deze nieuwe werkelijkheid en daar is ons thuis.

Vreemdelingen
De consequentie van het behoren tot de kerk is dat christenen vreemdelingen op aarde worden. Hun thuis is immers in de hemel en ze passen niet meer in de wereld. In de wereld geldt het recht van de macht. Het is een bestaan van de survival of the fittest. Daar passen christenen niet in. Hun denken en beslissen wordt bepaald door hun zijn in Christus (Filipp. 2:5). Dat betekent dat zij Hem navolgen die niet vasthield aan macht, maar gehoorzaam werd als een slaaf, tot in de dood. Christen zijn betekent kruisdragen achter Jezus aan, omdat christenen niet meer passen in de wereld waar andere criteria gelden. Zij worden geleid door de Geest van Christus. Daardoor wordt alles 180o omgedraaid. De wijsheid van God is dwaasheid voor de wereld en de wijsheid van de wereld is dwaasheid voor God. De natuurlijke reactie van mensen is macht en zelfhandhaving, maar de reactie van hen die geleid worden door de Geest is geduld en dragen van lijden, in de gemeenschap met de gekruisigde Christus.

Paulus schrijft in 1 Korintiërs 2 dat de machthebbers nooit aan de kruisiging hadden meegewerkt als ze geweten hadden wat ze deden: ze hadden nooit willen meewerken aan de openbaring van de ware God, die niet past in de godsbeelden van de machthebbers van deze aeon. Steeds weer hebben machthebbers later geprobeerd deze werkelijkheid ongedaan te maken. Soms hebben ze de kerk openlijk vervolgd. Met meer succes hebben ze de kerk voor hun eigen doeleinden gebruikt. Constantijn maakte het kruis tot symbool van zijn macht gedragen door zijn legioenen. De kruisvaarders deden niet anders, en nog steeds doen christelijke waarden het goed in de kleine en grote politiek waarin mensen hun macht willen handhaven.
Dat geldt ook binnen de kerk. Ook daar wordt gestreefd naar zelfbevestiging, hetzij door het op een akkoord te gooien met de wereld en daar erkenning te zoeken, hetzij door eigen vrome identiteit als hoogste ideaal te zien. Daarvoor wordt graag een beroep op de Geest gedaan, hetzij in bevindelijke hetzij in charismatische zin. Zodra echter dat beroep los staat van de gemeenschap met Christus, is het niet meer zijn Geest waarover het gaat. Dan gaat het over niets anders dan onze menselijke Geest. ‘De natuurlijke mens verstaat niet wat van de Geest van God is’ (1 Kor. 2:14). Men kan ook met een beroep op de Geest een natuurlijke mens zijn: een mens die zichzelf brengt en handhaaft. ‘Maar wij hebben de zin van Christus’, schrijft Paulus (1 Kor. 2:16). Dat is de Geest van de Gekruisigde.

Steeds weer blijkt dat de kerk niet alleen vreemd is voor de wereld, maar dat christenen zelf ook moeite hebben om vreemdelingen te zijn. Hun nieuwe identiteit is ook hunzelf vreemd. Daarom is kerk zijn altijd een omstreden werkelijkheid in deze wereld. Dat is zij vooral in de huidige wereld waarin mensen weinig hebben met instituties en nog veel minder met een gegeven werkelijkheid die aan al onze eigen keuzen vooraf gaat. Dat we in de kerk geboren zijn en dat deze daarom mijn wereld is waar we niet uit kunnen en die we niet kunnen inwisselen als we niet uit het leven willen stappen, staat ver van de beleving van de meeste hedendaagse christenen.

Avondmaal
Het centrum van het bestaan van de kerk is de viering van het avondmaal. De gemeente van Jeruzalem kwam volgens Handelingen samen in het breken van het brood. De betekenis daarvan kan nauwelijks worden overschat. Het vieren van het avondmaal was in de vroege kerk de eigenlijke bijeenkomst van de kerk. Daar was de kerk kerk. Buitenstaanders, zelfs catechumenen, werden weggestuurd zodra de maaltijd begon. Daar werd het eigenlijke geheimenis van de feestelijke en plechtige vergadering van de eerstgeborenen gevierd. Kerk zijn is avondmaal vieren. Bij het avondmaal – dáár is de kerk.  
Ignatius noemt het avondmaal het geneesmiddel van het eeuwige leven. De gemeente is de hemelse gemeenschap van het eeuwige leven en in het avondmaal wordt dat onderhouden, bevestigd en gevierd. Zonder dit geneesmiddel kan het leven niet bestaan. Dan wordt de kerk een werelds instituut dat behoort bij het oude - waartoe zij ook niet meer kan behoren. Dan wordt ze een nietszeggend fenomeen.

Bij het avondmaal wordt gevierd dat de kerk de gemeenschap van het eeuwige hemelse leven is. Daarom behoort bij de viering het ‘sursum corda’: verheft uw harten ten hemel waar Christus is aan de rechterhand van de Vader. Bij de viering komen we tot de hemelse eeuwige werkelijkheid waar alle voorlopigheid ten einde is. Thomas van Aquino heeft dat prachtig uitgedrukt in zijn Panis angelicus: het hemelse brood maakt een einde aan de gestalten (dat panis coelicus figuris terminum). We zijn geneigd het avondmaal als teken op te vatten. Thomas keert dat om: het avondmaal is het eigenlijke en al het andere is een teken, een figura, wat daarheen verwijst. De keukentafel is een verwijzing naar de eigenlijke tafel: die van het avondmaal. De maaltijd in ons aardse huis is een verwijzing naar de eigenlijke maaltijd in het hemelse huis, de kerk, waar we voedsel en drank krijgen dat eeuwig leven geeft.

Paulus zegt dat we in de viering de dood van Christus gedenken. Dat is dus het hart van het bestaan als kerk. Door het gedenken van zijn dood worden we herinnerd aan de doop: we zijn bevrijd van de zonde en het bestaan in de dood en overgegaan in het leven van zijn verrijzenis. ‘Gedenken’ is niet alleen maar ‘denken aan’. Het is een wijze van leven, net als het gedenken van de sabbat. Het is leven in de dood van Christus. Dat is een smalle weg en daarom is voortdurend het geneesmiddel nodig. Daardoor worden we bewaard in de nieuwe gemeenschap die Gods nieuwe werkelijkheid op aarde is en bewaard voor de macht van de huidige aeon.

Geloven in de kerk
Op catechisatie en op college heb ik geleerd dat we geloven in God en geloven aan de kerk. ‘Geloven in’ is je ziel en zaligheid vinden in; ‘geloven aan’ is het bestaan erkennen. We zetten onze ziel en zaligheid niet op de kerk. Het was een verrassing voor mij te ontdekken dat in de vroegste versies van de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel staat: ‘Wij geloven in één heilige katholieke apostolische kerk.’ Pas rond 400 heeft men in het Westen het ‘in’ laten vervallen. De belijdenis zegt het anders: We vertrouwen ons heil toe aan de kerk. Want de kerk is de plek waar de Geest woont en werkt. De kerk is de plaats van de gemeenschap met Christus in de Geest.
Kun je dat wel zeggen van de kerk? Is de kerk één? Is de kerk heilig? Is zij katholiek? Houdt ze zich aan de gemeenschap van de apostelen? Het is al te begrijpelijk dat Augustinus ‘in’ maar weg liet. Als we van de kerk afhangen, dan kunnen we ons heil wel vergeten. Toch blijft er dat andere gezegde van die andere kerkvader, Cyprianus: ‘Buiten de kerk is er geen heil’ en ‘Niemand kan zeggen God als Vader te hebben wie niet de kerk als moeder heeft’, want zij is ons aller moeder, het hemelse Jeruzalem (Gal. 4:26).
Juist als we stellen dat het een toontje lager moet, omdat de kerk in haar historische gestalte niet beantwoordt aan haar wezen en dus ‘geloven aan’ prefereren, gaan we onzin spreken. Als het op grond van empirische gegevens waar zou moeten zijn dat de kerk één, heilig, katholiek en apostolisch is, dan is dat onzin. Zij is dat allemaal omdat het de gemeenschap van gedoopten is en het avondmaal wordt gevierd in het gedenken van Christus, waar we onze harten opwaarts verheffen. Het gaat om de viering van het hemelse Jeruzalem. Aan die werkelijkheid vertrouwen we ons toe en daarvoor gaan we naar de kerk.

De kerk bewaren
De viering van het avondmaal is het centrum van de kerk. De kerk is daar waar het avondmaal wordt gevierd en de gedoopten hun nieuwe bestaan leven. Doop en avondmaal zijn echter geen formele riten. Zij ontlenen hun betekenis aan het Woord. Het lichaam van Christus is immers het lichaam van het vlees geworden Woord. Het Woord zegt dat we in de viering de dood van Christus gedenken. Daarom heeft de Reformatie de dienst van de tafel samengevoegd met de dienst van het Woord. Beide horen onlosmakelijk samen. In en door het Woord verstaan we wat de maaltijd betekent. Als het Woord niet voortdurend betuigt wat deze is, gaan we er van alles zelf bij bedenken, bijvoorbeeld dat het een liefdemaaltijd voor de gemeenschap van de gemeenteleden is, of dat het een bewijs van goed christelijk gedrag of beleven is. Het Woord houdt ons bij de les dat we in de viering de dood van Christus gedenken.

Rome heeft het accent zozeer op het sacrament gelegd, dat het een formele rite dreigt te worden. De gereformeerde kerken hebben zozeer het Woord centraal gesteld dat zij denken kerk te kunnen zijn zonder sacrament. Het sacrament is er nog wel, maar het is er niet altijd, niet elke zondag. Een kerkdienst zonder viering is echter geen kerkdienst. Wie zondags alleen naar een woorddienst is geweest, is niet naar de kerk geweest. Woord en sacrament kun je nooit van elkaar losmaken. Want daar is de kerk. De vroege Reformatie had dat nog helder voor ogen: de ware kerk is daar waar het Woord en het sacrament recht worden bediend, maar latere generaties hebben dat vergeten.
In de vrije gemeenten is dat nog erger geworden. Daar is helemaal geen controle meer. Men zegt wel dat het om de bijbel alleen gaat, maar in feite gaat het om een aantal uit hun verband gehaalde bijbelgedeelten of teksten, zonder de oriëntatie van het Credo en zonder de samenhang van de hele Schrift. Het gaat om de godsdienstige beleving van de aanhangers en als er nog sacramenten zijn dan zijn die de bevestiging van eigen geloof en liefde, met volwassendoop en liefdemaaltijd.

De kerk moet bij de les gehouden worden, dat wil zeggen: bij haar eigenlijke bestaan als feestelijke vergadering van de nieuwe schepping. Daarvoor is het Woord nodig, maar het moet niet een eigen leven gaan leiden. Dan is het niet meer het Woord van de Geest van Christus. Daarom heeft de kerk andere instrumenten gekregen om haar bij de les te houden. Naast het Woord, dat zijn vaste gestalte heeft gekregen in de canon, is er het Credo. De geloofsbelijdenis houdt ons bij de zuivere prediking en de juiste interpretatie van het Woord dat het sacrament uitlegt. Vanouds heeft daarom het Credo bij de viering een rol gespeeld. En ten slotte is er het ambt: mensen die verantwoordelijk zijn om de kerk te bewaren bij Christus, bij haar diepste wezen dat zij viert in het sacrament en bij de verkondiging van het Woord van het eeuwige leven dat Christus is en heeft gesproken.
Canon, Credo en ambt bewaren de kerk bij haar wezen, dat is bij Christus. Rome heeft eenzijdig de nadruk gelegd op het ambt, de Reformatie op het Woord en de latere gereformeerden op de belijdenis. Zodra echter een van de elementen ontbreekt, ontspoort de kerk. In de Rooms-katholieke Kerk leidt de nadruk op het ambt tot macht en verlies aan bewuste betrokkenheid. In het protestantisme leidt het gebrek aan ambtsbesef ertoe dat er geen gezagsvolle instantie is om de kerk bij de les te houden. Ieder doet wat recht is in zijn of haar eigen oog. De medische zorg kent een strenge controle. Het onderwijs een serieuze inspectie. Men moet zich aan de normen houden. De kerk heeft ook haar normen, maar niemand die erop toe ziet dat daaraan wordt voldaan. De klassieke protestantse kerken hebben formeel nog wel iets van een regel over tucht, de jonge evangelische gemeenten gaan helemaal ongeremd hun gang. Maar in beide gevallen ontbreekt het bewaken van standaards – en dat terwijl het om het allerbelangrijkste gaat.

Positieve tucht
Het wordt hoog tijd dat men in de protestantse kerken weer besef krijgt van de verantwoordelijkheid van het ambt. Dat is niet iets waartoe je jezelf opwerpt door voorganger van een vrije groep te worden. Een ambtsdrager is ook niet een gekozen leider om de organisatie bij elkaar te houden. Een ambtsdrager wordt geordineerd voor de verantwoordelijke taak door anderen die weten waarom het gaat. Dokters en hoogleraren worden ook niet gekozen door patiënten en studenten, maar aangesteld door hen die kunnen beoordelen of ze gekwalificeerd zijn. Zo moet het ook met het kerkelijke ambt zijn. Een organisatie die geen ambtelijke toetsing kent, kan haar kwaliteit niet bewaken. Daar zou ik me niet aan toevertrouwen, net zo min als ik een ziekenhuis zou willen of een school voor mijn kinderen zonder gediplomeerd personeel en zonder inspectie.

Het bewaren van de kerk bij haar wezen is allereerst zorgen dat er doop en viering is en dat het Woord wordt verkondigd. Het is ook zorgen dat dit op de juiste wijze gebeurt. Mensen die dat nalaten moeten daarop gewezen worden. Als dat geen effect heeft, kan er een moment komen dat gezegd moet worden: ‘Jij mag niet meer voorgaan in de viering en jij moet je mond houden in de kerk.’ Dat moet de kerk dan ook doen, net als de inspectie van onderwijs en gezondheidszorg. Je kunt mensen in de kerk niet laten aanmodderen. Dat is een ingrijpende maatregel. Als de kerk het gezin is van de kinderen van God, is het net als wanneer je tegen een oudere broer zegt: ‘Je moet ophouden die praatjes te verkopen tegen je broertjes en zusjes.’ In het alleruiterste geval, maar dat is haast onvoorstelbaar, moet je zeggen: ‘Ga het huis maar uit, want je toont in alles dat je niet een van ons wil zijn.’ Maar dat is wel een heel stuk verder en een welhaast onmogelijke mogelijkheid.

Veel belangrijker dan de negatieve tucht is de positieve tucht: dit mogen we vieren, zeggen en horen. Aan deze tafel horen al Gods kinderen te zijn. Als er iemand niet is, missen wij hem of haar. Als een kind niet aan tafel komt, gaan we niet eten voordat hij of zij is opgezocht en gevraagd is wat er aan de hand is. Bij het avondmaal missen we hen gewoonlijk niet eens. Er zijn zoveel gedoopten die er niet zijn. Wat is er met hen aan de hand? Waarom komen ze niet aan tafel? Hoe kan er een feestelijke vergadering zijn als er zovelen worden gemist? Dat is de andere kant waarop het ambt niet meer functioneert: om te zeggen: ‘Waar ben jij? We missen je.’ Of interesseert het ons niet of anderen het geneesmiddel ten eeuwige leven krijgen? En vinden we het dan voor onszelf wel zo belangrijk?

Prof.dr. Bram van de Beek is emeritus hoogleraar symboliek van de Vrije Universiteit in Amsterdam en bijzonder hoogleraar systematische theologie van de universiteit van Stellenbosch (Zuid-Afrika).
Voor email, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.