Skip to main content

nr3 • 2009 • De echte revolutie

februari 2009 (23e jaargang nr. 3)

De echte revolutie
Barths interpretatie van Romeinen 13:1-7

prof.dr. G.C. den Hertog

Kort nadat Barths eerste boek over de Brief aan de Romeinen in 1919 verschenen is, wordt hij gevraagd als spreker in te vallen op een vergadering van Duitse religieuze socialisten in het plaatsje Tambach (Thüringen). Op 23 september van dat jaar houdt hij zijn bekend geworden rede ‘De christen in de maatschappij’. Barth legt meteen zijn kaarten op tafel. ‘“De christen in de maatschappij” - dat zijn niet de mensen die gedoopt zijn, of een uitgelezen schare religieuze socialisten, of ook de edelste bloem van allervroomste christenen, nee, de christen is de Christus.’ De hoop voor de samenleving is niet in de christenen gelegen, maar in Christus. Hij is de verborgen beweging, zin en motor van alle bewegingen, die ‘loodrecht van boven’ af op deze wereld inwerkt. Hij is de Christus-in-ons.

Niet iedereen blijkt Barth helemaal goed begrepen te hebben. Die laatste formulering - Christus-in-ons - heeft sommigen op het verkeerde been gezet. Bedoelt Barth dat Christus als een verborgen kracht - de kracht van het Godsrijk - in mensen werkt? In 1911 had Barth dat inderdaad zo gezegd en geschreven, in een lezing ‘Jezus Christus en de sociale beweging’. Het echte socialisme, zei Barth toen, is niet wat de socialisten vandaag ervan maken, maar wat Jezus ervan maakt. ‘Jezus is de sociale beweging en de sociale beweging is Jezus in het heden.’ ‘Jezus’ gaat haast op in de sociale beweging­. Barth denkt hier onvervalst vrijzinnig.
In 1919 is hij niet alleen acht jaar ouder, maar ook de ervaring - zij het niet in directe zin - van de Eerste Wereldoorlog ‘rijker’. Alle hoop op wat de geschiedenis aan mogelijkheden in zich bergt is de grond in geslagen. Als mensen die Barth in 1919 in Tambach gehoord hebben er de indruk aan hebben overgehouden, dat hij met de woorden Christus-in-ons toch nog opkomt voor een kracht in de geschiedenis, wordt dat de stoot voor hem om opnieuw van voren af aan door de brief aan de Romeinen heen te kruipen. Want het probleem ligt niet alleen bij zijn hoorders, het ligt ook bij hemzelf. Zijn eerste leesverslag van Paulus’ Brief aan de Romeinen had immers tot dat misverstand aanleiding gegeven!

Bij het begin beginnen    
Als Barth in die tweede doorgang bij het laatste vers van Romeinen 12 is aanbeland, heeft hij eerst een waarschuwing aan het adres van ‘alle al te zeer in de actualiteit geïnteresseerden en bovenal alle sensatiezoekers’. Als ze zijn boek willen lezen, laten ze dan alsjeblieft niet hier beginnen. Barth kende zijn pappenheimers. Het Duitse keizerrijk met zijn eenheid van kerk en staat - ‘Thron und Altar’ - was tot groot verdriet van zo ongeveer de complete Duitse theologie in 1918 ten grave gedragen. In Rusland hadden de communisten de macht gegrepen. In Duitsland waren het roerige tijden met revoluties van links en rechts. Alles in het Europa van na de Eerste Wereldoorlog woelde om verandering...
Het probleem dat Barth voorzag, was dat men geen aandacht zou schenken aan wat hij allemaal had bedacht bij de eerste elf hoofdstukken van de Brief aan de Romeinen, maar meteen zou doorbladeren naar hoofdstuk 13. In dat hoofdstuk schrijft Paulus immers dat de overheid door God is ingesteld. Wat zou de ‘rode dominee’ van het Zwitserse Safenwil daarvan maken? Zou hij de apostel voor zijn karretje proberen te spannen en hem tot pleitbezorger van de revolutie maken? Of zou hij laten staan wat Paulus in vers 1 zegt: dat ieder mens zich aan de overheden dient te onderwerpen?
De lezers die zich niets van Barths waarschuwing hebben aangetrokken en toch bij Romeinen 13 zijn begonnen te lezen, hebben overigens niet de kans gekregen zich met een los citaat uit de voeten te maken. Ook in zijn interpretatie van dit hoofdstuk is Barth met heel zijn verstaan van Paulus’ Brief aan de Romeinen present.

Afzien van revolutie!
Ogenschijnlijk gaat het in de houding van de christen tegenover de overheid om het alternatief: je onderwerpen aan de overheid of je sterk maken voor het recht op revolutie. De religieus-socialistische beweging, waarvan Barth ook deel had uitgemaakt, stemde principieel in met de socialistische roep om een radicale hervorming van de maatschappij. Het kan dan ook niet anders of Barths geestverwanten in die hoek hebben hun ogen uitgewreven bij het lezen van de krachtige oproep in dit gedeelte van zijn boek: ‘Afzien van revolutie!’
Vergissen we ons niet, Barth schrijft dat niet, omdat hij helemaal van politieke kleur verschoten is. En evenmin, omdat hij denkt dat Paulus in Romeinen 13 opkomt voor de bestaande orde. Nee, in Romeinen 12 is de apostel aan een nieuw onderdeel van zijn brief begonnen, waarin het gaat over de vernieuwing van heel ons denken en leven. Als hij in Romeinen 13:1 schrijft dat ieder mens zich heeft te onderwerpen aan de overheden die boven hem staan, volgt dat direct op de laatste zin van wat in onze bijbels hoofdstuk 12 is: ‘Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.’ Wat Paulus vervolgens over de houding van christenen ten opzichte van de overheid schrijft, moet dus van hieruit verstaan worden.
Als Barth Paulus’ spreken in Romeinen 13 zo uitlegt, dat hij oproept af te zien van revolutie, is dat niet op grond van een keuze voor de bestaande orde. Ga maar na, schrijft Barth, wat ‘bestaande orde’ betekent! Het is dit, ‘dat de mens op huichelachtige wijze weer eens met zichzelf in het reine is gekomen’. We sluiten er dan de ogen voor, dat hoe volmaakt het recht ook aan de dag treedt en hoe groot de schijn van objectiviteit van het recht ook is, des te groter is alleen maar het onrecht dat die ander wordt aangedaan. ‘Die ander wacht immers op het recht van de Ene’, van de nieuwe mens die Jezus Christus is. Alleen Gods nieuwe wereld die nu reeds al onze vormen van samenleven onder radicale kritiek stelt zal een recht brengen dat die naam verdient.

De revolutionaire mens ten val brengen!
Dat neemt niet weg dat in Romeinen 13 de revolutionaire mens op de korrel wordt genomen. En dat is maar goed ook, schrijft Barth, want die is veel gevaarlijker dan de reactionair! De revolutionaire mens sluit zijn ogen niet voor het kwaad, maar maakt zich op het te bestrijden en de bestaande orde te vervangen door een andere, rechtvaardige orde. Wat is daar nu zo fout aan? Komt een dergelijke houding niet veel dichter bij de radicale vernieuwing van mens en wereld, waar de Bijbel over spreekt? Dat is inderdaad het geval, erkent Barth: in zijn diepste kern benadert de revolutionaire benadering meer de waarheid dan de reactionaire.
En toch ziet hij het als zijn ‘taak ter ere van God de revolutionaire mens ten val te brengen’! De revolutionaire mens moet onder de aandacht gebracht krijgen, dat alleen al de gedachte om het maatschappelijk kwaad de wereld uit te helpen laat zien dat hij zich door het kwaad heeft laten overwinnen. Hij vergeet dat hij niet die Ene is, Jezus Christus, die deze wereld doorlicht tot op de bodem en zelf vrij is in de ware zin van het woord. Christus is niet gevangen in de historische kaders van deze wereld, waarin de revolutionair-nieuwe orde van vandaag de ‘oude or­de’ van morgen is. De revolutionaire mens begaat de fatale vergissing te denken dat hij zelf de nieuwe wereld tot stand kan brengen, en juist zodoende is hij ‘nog eerder “door het kwade overwonnen” dan de conservatieve mens, omdat hij met zijn “nee” zo griezelig dicht tegen God aan schurkt. Dat is zijn tragiek’.

Overwin het kwade door het goede
Wat wil dan volgens Barth dat woord van Paulus zeggen, dat als een soort opschrift boven Romeinen 13:1-7 staat: ‘Overwin het kwade door het goede’? Nu, het is zeker geen vrijbrief om alles maar op zijn beloop te laten en het met het kwaad op een akkoordje te gooien. Soms wordt het voorgesteld als de weg van het geloof. ‘Laten we maar bij zonde blijven, dan kan de genade toenemen.’ Maar Paulus laat geen spaan heel van een dergelijke vrome escape. Misschien hoor je dan graag een preek die - zoals dat heet - er diep doorheen gaat, maar je wordt er niet echt onrustig van. Je sust je geweten met de gedachte dat je nu eenmaal de zonde niet kunt overwinnen.
Als Paulus zijn lezers aanspoort het kwade te overwinnen door het goede, is dat natuurlijk niet bedoeld als uitnodiging alles op zijn beloop te laten. Maar wat is het dan wel? Nu, het ‘goede’ is -en kán alleen zijn - dat God in Jezus Christus zelf het kwaad tenietdoet. Daarbij past aan onze kant een ‘niet-handelen’, een niet tot de aanval over­gaan, een niet breken met het bestaande. Het kwade overwinnen door het goede vraagt van ons allereerst de erkenning dat wij niet in staat zijn het kwaad te overwinnen. ‘God wil als de overwinnaar over het onrecht van het bestaande gekend zijn. Dat is de zin van deze eis. En dat is de zin van Romeinen 13.’
Na zulke zinnen kan niemand meer denken, dat Barth nog verwachtingen koestert voor de geschiedenis als proces, of Christus ziet als een verborgen werkzame kracht die de geschiedenis in de goede richting stuwt. Hij heeft - zoals hij in 1933 zou schrijven - het denkschema van de religieuze socialisten grondig verstoord. Het moest wel. Er is een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen, en het was tóen de tijd voor het eerste.