Skip to main content

nr3 • 2009 • briefwisseling (3)

februari 2009 (23e jaargang nr. 3)

Terug van weggeweest (3)

Briefwisseling tussen twee predikanten over hun ervaringen in Indonesië, Chili en Nederland

Drs. C.M.A. van Ekris en drs. G.C. Vreugdenhil

Ds. Kees van Ekris en ds. Gerrit Vreugdenhil werkten beiden tot 2006 in de zending, respectievelijk in Indonesië en Chili. Van Ekris is nu predikant in Breukelen en Vreugdenhil in Woerden. Hoe kleuren hun ervaringen overzee hun kijk op de kerk van vandaag in Nederland?

Breukelen, januari 2009

Dag Gerrit,

Het gaat in onze brieven steeds om de verhouding van Woord en Geest. Ik wil je nu twee leeservaringen voorleggen die mij bezighouden rondom Woord en Geest.

De eerste leeservaring is de roman ‘Gilead’ van Marilynne Robinson. Dat is niet echt een pageturner. Het is eigenlijk een heel traag boek. Inmiddels ook breed bekend. Een oudere predikant, die niet lang meer te leven heeft, schrijft een lange brief aan zijn zeven-jarige zoon. Al lezend stap je in de binnenwereld van een oudere predikant, waarin de bevinding van het bestaan doordrenkt is geraakt met de bevinding van God. Dat is verademend om te lezen. De predikant schrijft over zijn levensgang, over zijn wekelijkse preekervaring en over zijn verborgen omgang met God. En in het trage tempo van concentratie, van studie van de Schriften, van gebed en van samenleven met mensen, gebeuren momenten van inzicht, van ‘disclosure’, van wijsheid en kennis, en van weten-wat-te-doen. In de dynamiek van Woord en Geest ontsluieren zich dus dingen van het leven. De betekenis van gebeurtenissen, het plotselinge inzicht in het karakter of het gevecht van een gemeentelid, de motieven van zijn eigen leven, ze komen aan de oppervlakte in deze levenslange slow-dance van Woord en Geest.

Het boek interesseerde mij omdat we over die vorm van kennis eigenlijk weinig spreken, over de kennis die een samengaan is van intuïtie, wijsheid, concentratie op de Schrift, gebed en illuminatie. Het karakter van deze kennis is, volgens mij, dat ze altijd een integratie is van meerdere aspecten. Het is niet alleen levenservaring, het is niet alleen maar een soort influistering van de Geest, het is niet alleen enkel exegese, het is een gezegend samenspel van die stuk-voor-stuk onmisbare elementen. Ik zeg je eerlijk: Als een enkele keer in het gemeenteleven mijzelf dit soort kennis toevalt, valt als vanzelf alle werkdruk en al het dagelijkse geploeter van me af. Dan maakt zich een diepe verwondering en vreugde van me meester en voelt het alsof ik een glimp zie van het spoor dat de Geest trekt.

Een tweede leeservaring is een woord van Manfred Josuttis, namelijk ‘religiöse Kairologie’. Die term schrijft hij in zijn boek met de prachtige titel ‘Die Einführung in das Leben’. Op een bepaalde manier lijkt dat praktisch-theologische boek op de thematiek van ‘Gilead’. Het gaat eveneens over trage, bevindelijke kennis. Josuttis stelt dat het in de christelijke eredienst om kennis en ervaring gaat aangaande het diepste dat voor het menselijke bewustzijn toegankelijk is. De weg tot die bevinding is geheel eigensoortig. De weg daartoe is bijvoorbeeld niet snel, maar duurt lang. De weg daartoe is niet ‘leuk’, maar doet pijn. De weg daartoe brengt geen variatie of entertainment, maar vraagt geduld en toewijding. De weg daartoe vraagt geen dominante predikant met een dik ik, maar een dienaar die zichzelf juist terughoudt. Josuttis pleit er daarom voor om deze bevinding te beschermen en te waarborgen, en daarom poneert hij een compromisloos Nee tegenover het dictaat van de Erlebnisgesellschaft: ‘Man kann den Erlebnismarkt nicht steuern, sondern höchstens verlassen. Wer sich dem Diktat der Erlebnisgesellschaft unterwirft, hat schon verloren. In diesem Bereich gibt es keine Kompromisse’.

De predikant, zo stelt Josuttis, is iemand die zich bij uitstek beweegt in dit spanningsveld van Woord en Geest. En juist door de concentratie hierop, zo hoopt Josuttis, lukt het de predikant misschien om de vaardigheid te ontwikkelen, de intuïtie, het schouwende vermogen, om in te kunnen schatten waar een ander mens zich bevindt op zijn of haar weg tot God, en waar op die weg de predikant daarin behulpzaam kan zijn. Mij raakt dat, omdat ik ergens aanvoel dat daar de roeping van de komende tijd ligt, voor mij als predikant. Dat ik niet iemand ben die van hot naar her ren, alle krachten gebruikend om het kerkelijk bedrijf uit een voorbije tijd draaiende te houden. Maar een mens van Schriftstudie en gebed, die van daaruit de kairos verstaat in het mensenleven van iemand die op mijn weg komt, en van de gemeente die ik dien, en van de tijd waarin ik gesteld ben, en van de aanvechting die mijn eigen leven benauwt.

Ik schrijf je deze leeservaringen om je aan te geven dat ik niet zoek naar een ‘verzelfstandiging van de Schrift’, zoals jij me toedicht. Dat je me daarop attendeert is terecht. Als ik echter schrijf dat ‘de Schrift zijn eigen ervaring schept’, dan bedoel ik dat in het samenspel van Schriftstudie, gebed, intuïtie en het samenleven met mensen bepaalde woorden kunnen gaan oplichten, om aandacht gaan vragen, iets aan de kaak stellen. Misschien is ons geschilpunt in deze meer dit: ik veronderstel dat we die werking van Gods Geest op het spoor komen vanuit de zaak die in een bepaald Schriftgedeelte aan de hand is. Jij schrijft dat je eerder vertrekt vanuit het directe contact met de Geest en dat vanuit die ‘intimiteit’, zoals jij het noemt, jou aangewezen wordt welk Schriftgedeelte nu belangrijk is of relevant. Je gebruikt daar zelfs het woord ‘openbaring’ voor. Jouw persoonlijke omgang met de Geest lijkt het kenniskanaal waardoor je Gods openbaring ontvangt over welk Schriftgedeelte nu belangrijk is.

Dat roept vragen bij me op. De grootste vraag die ik heb, is of je niet bang bent dat daardoor de Schriften ingekaderd worden door jouw persoonlijke omgang met de Geest. Leidt dat niet tot een te dominante positie van jou als predikant, tot het risico dat de teksten die jij aan de orde stelt als het ware geautoriseerd worden door jouw ervaring? Wordt het dan niet vroeg of laat toch een soort machtswoord? Maar, komen we dan nog wel toe aan het intrinsieke en bevindelijke gezag van de Schrift, waarin mensen door Gods Geest in beslag worden genomen door de zaak die in het Schriftgedeelte zelf aan de orde is? En ook: als je zo zwaar inzet op het contact tussen Gods Geest en jouw mensengeest, hoe ga je dan om met al de ruis die er in onze geest zit, van verborgen machtsmachinaties, van projecties en motieven waar je in de precieze zin vaak geen weet van hebt, maar waarvan we niettemin weten dat ze ons zien en voelen bepalen?

Dergelijke overwegingen maken mij terughoudend. Ik ben daardoor juist zo geïnteresseerd in homiletische modellen waarin de prediker een gids is in de ruimte van de Schrift. Hij heeft die ruimte verkend, hij wijst aan wat er te zien is en legt uit wat dat betekent, hij spitst toe en expliciteert, en tegelijkertijd laat hij de hoorders zelf rondwandelen in deze geheiligde ruimte, waardoor zij hun eigen leven gaan bezien vanuit deze werkelijkheid. Waardoor er ook alle ruimte voor de Geest is om zelf met verschillende hoorders verschillende aspecten van de tekstruimte te verkennen en toe te passen. Dat neemt de druk van mij als zogenaamde ‘bemiddelaar’ wat weg. Ik ben niet degene die een boodschap uit de tekst pers, en die vervolgens serveer. Ik ben een gids in een heilige ruimte, een gids die op den duur ook weer uit het zicht verdwijnt en zelf ook niet de beschikking heeft over de kennis van wat de Geest aan de verschillende hoorders in de tekst laat zien. Het is de Geest die zelf de woorden bemiddelt. Gelukkig maar.

Gerrit, ik stop ermee. Het was goed om onze denkmodellen neer te schrijven en ons weerwoord aan elkaar te uiten. Ik heb je zo hier en daar mijn vragen voorgelegd. Ik leg je tegelijkertijd mijn respect en solidariteit voor. Ik zie uit naar gezamenlijkheid in de kerk, naar mensen die met lef en bereidwilligheid de weg willen gaan die God ons wijst om te gaan. Dat hoeven niet allemaal dezelfde weggetjes te zijn. Ik wens je van harte Gods kracht toe op de weg die voor jou gereed ligt om bewandeld te worden.

Kees van Ekris


Beste Kees,

Inderdaad spitst ons gesprek zich toe op de verhouding van Woord en Geest. Daarom is het goed dat onze laatste bijdrage daar expliciet op door gaat. Ik doe het maar met een zekere vrijmoedigheid.

Je geeft dat zelf ook aan in het slot van je bijdrage. Het is goed als wij binnen de kerk elkaar bevragen op hoe wij in het krachtenveld van Woord en Geest onze plek innemen en Jezus Christus en Zijn Kerk trachten te dienen. Toch gaat ons gesprek niet alleen over de verhouding van Woord en Geest. En passant gaat het ook over onze visie op het ambt, op de gemeente en de wijze waarop wij invulling geven aan het predikantschap.

Om maar met dat laatste te beginnen. Het heeft me echt verbaasd hoeveel gewicht je toekent aan de predikant. In de beide leeservaringen staat de prediker in het middelpunt. In de roman Gilead is het een mens die door studie van de Schrift en gebed, in het samenleven met mensen, af en toe inzicht en wijsheid ontvangt.

Maar dat gebeurt in een traag tempo vanwege de levenslange slow-dance van Woord en Geest. In de lijn van Josuttis zie je de predikant als iemand die zich bij uitstek beweegt in het spanningsveld van Woord en Geest. Toch geeft dat geen enkele garantie, dat de Geest ook ervaren wordt. De weg naar kennis en inzicht is immers lang en moeizaam. Een weg van ploeteren en aanvechting, waarop soms, incidenteel, een glimp van de Geest te zien is.

Ik vind het niet gemakkelijk hierop te reageren. Immers, je brengt iets van je eigen worsteling naar voren, in de kerkelijke situatie waarin je je bevindt. Wat ik moeilijk en problematisch vind, is dat je jouw ervaring via de beide leeservaringen aanbeveelt als norm voor of invulling van het predikantschap. Daar ben ik het niet alleen mee oneens maar ik vind het ook niet terug in het Nieuwe Testament. Is het werkelijk zo dat de aanwezigheid en het werk van de Geest vandaag slechts incidenteel zichtbaar en moeilijk toegankelijk is? Dat beeld herken ik totaal niet als ik de brieven in het Nieuwe Testament lees. Bovendien, als het de predikant, die zich bij uitstek in het krachtenveld van Woord en Geest zou bevinden, al zoveel moeite kost om een glimp van de Geest te ontwaren, voor wie is deze ervaring dan nog wel toegankelijk?

Je brief roept veel vragen bij mij op. In de eerste plaats heb ik moeite met de centrale rol die je toekent aan de predikant. Hij is toch bij uitstek degene die godskennis ontvangt en deze bemiddelt naar de gemeente. In zekere zin lijkt de predikant in jouw visie op de oudtestamentische priester. Een persoon die zich gespecialiseerd heeft in het verwerven van moeizaam te verkrijgen kennis van God. Voor hun omgang met God zijn de gelovigen van deze priester afhankelijk. Staat bij jou de predikant niet veel te centraal? Het ambt lijkt toch weer het kanaal te zijn waarlangs godskennis te verkrijgen is. Ik zie echt niet in hoe zo’n visie ons als kerk kan helpen de uitdagingen van de 21e eeuw aan te gaan? Je presenteert een vorm van kerk-zijn waar de predikant de centrale spil is in het kerkelijke bedrijf. Het spijt me, maar daar geloof ik helemaal niet in.

In de tweede plaats, waar in je visie is de gemeente gebleven? Evenals de predikant zijn de gelovigen hoorders van het Woord en staan ook zij in het krachtenveld van de Heilige Geest. Dat betekent dat mijn broeders en zusters met mij hoorders (en daders) zijn van het Woord. Samen maken we deel uit van hetzelfde lichaam van Christus. Om die reden kan de Schrift alleen in de gemeenschap der heiligen completer en duidelijker verstaan worden. Het is de onderlinge interactie met het Woord die diepgang geeft en geloofsgroei stimuleert.

Het verstaan van Gods stem in de Schrift is niet beperkt tot de predikant. Alleen samen met alle heiligen ben ik in staat de hoogte, breedte, lengte en diepte van Gods liefde te kennen. Dat is iets wat ik in de wereldkerk heb geleerd en zo wil ik ook mijn plek innemen in de gemeente waar ik God mag dienen. Als predikant sta ik in de beweging van God naar Zijn gemeente, en heb daarin mijn taak, zoals ik in de vorige brief uiteen heb gezet.

Ik maak mij dus niet zoveel zorgen, dat ik als voorganger een dominante positie zou innemen. Het tegendeel is immers waar. Ik ben als predikant niet iemand die bij uitstek geschikt of bevoegd is om het Woord uit te leggen. Ik ben ook niet de persoon die de relatie van God met de gelovigen bemiddelt. Samen zijn we hoorders van het Woord. Samen verkeren we in het krachtenveld van de Heilige Geest. Het gevaar is eerder dat aan de predikant ongezond veel gezag wordt toegekend, op basis van zijn theologische opleiding. Maar dat is een onderschatting van de rol van de gemeente als lichaam van Christus.

In de derde plaats, heb ik erg veel moeite met het homiletische model waarin de predikant een gids is in een heilige ruimte, die aan de hoorder uitlegt wat er zoal te vinden is. Betekent dit dan dat de academisch geschoolde predikant bij uitstek degene is die de hoorders de weg wijst in de heilige ruimte van de Schrift? Afgezien nog van het feit dat er volgens mij geen ruimte betreden wordt in de Schrift, maar kennis gemaakt wordt met een Persoon en met Zijn hart, vind ik deze (ambts)opvatting nogal pretentieus. Je voegt er aan toe dat na de verkenning door de predikant, er ook alle ruimte is voor de Geest. Met andere woorden: de predikant staat centraal, en er is ook nog ruimte voor de Geest. Daar ben ik het pertinent mee oneens. Ik zie mijzelf niet als gids, maar ik wordt door dé Gids (lees: Heilige Geest) aan de hand genomen. Hij is het die mij – net zoals mijn medebroeders en zusters – het hart van de Vader doet kennen. Hij is het die mij inwijdt in de geheimen van het Koninkrijk van God. Hij opent mijn ogen en de ogen van de gemeenteleden voor de tegenwoordigheid van God in ons midden. Alleen dankzij Zijn illuminatie ga ik inzien wat God verlangt. Het is de Geest van Mijn Hemelse Vader die mij de woorden in de mond legt die ik mag spreken. Deze verlichting van de Geest is geen vrucht van ambachtelijke studie en exegese, maar valt mij en de andere hoorders toe als geschenk van een welwillende Vader aan zijn kinderen.

Tenslotte, denk ik dat wij als gelovigen voor de grote uitdaging staan, om heel ons doen en laten, waaronder ook mijn werk als predikant valt, te doordenken vanuit de inwoning van de Heilige Geest. Het is de Geest van wijsheid en inzicht, van raad en kracht, van kennis en intimiteit met God, die mij als gelovige door het geloof in de Here Jezus Christus geschonken is. De Heilige Geest stimuleert mij om te bidden, het Woord te onderzoeken en daarvan te spreken in de context van de christelijke gemeente.

Hoe meer ik mij door die Geest laat vervullen, hoe meer oog ik krijg voor datgene wat God vandaan wil doen en doet. Een van de grote obstakels waardoor het werk van de Heilige Geest belemmerd wordt, is dat wij te veel gewicht toekennen aan de verstandelijke en intellectuele vermogens die wij van God hebben gekregen. In de lijn van Saulus, Nikodemus en de Schriftgeleerden lopen we het gevaar dat we wel de Schriften kennen maar niet de kracht van God.

De kerk anno 2009 is er bij gebaat, dat wij als predikanten ruimte maken voor de Geest van God. Hoe meer we als predikanten en gelovigen leven vanuit de intimiteit met God, hoe meer Gods kracht onder ons zichtbaar zal worden. Dat wens ik de kerk, die wij mogen dienen, en de mensen die God op onze weg plaatst, van harte toe.

Een hartelijke groet,

Gerrit Vreugdenhil
Woerden