Skip to main content

nr3 • 2009 • Als Barth nu eens...

februari 2009 (23e jaargang nr. 3)

En als Barth nu eens gelijk had…

Drs. W. Dekker

‘Als men de preken van de laatste twintig jaar mag geloven, staat de mens al zo lang in het middelpunt, dat hij van het vele staan al rijkelijk moe is’. Erhard Eppler

‘Er is genoeg over de mens gepraat. Het wordt tijd om weer aan God te denken’. Abram Terz-Sinjawski

Maken wij een kleine hype rond Barth mee? Een seculiere uitgever besluit naast andere klassiekers ook theologische klassiekers uit te geven. Toevallig besluiten enkele wijze mensen, dat dan Barths commentaar op de brief aan de Romeinen als zo’n klassieker moet worden aangemerkt. Ontstaat er zo een kleine hype rond een vergeten boek? De redactie van Kontekstueel hoopt op iets meer dan een kleine hype. Waarom? Aan de hand van de in dit nummer geschreven bijdragen wil ik daar een paar dingen van zeggen.

Religie en atheïsme
E. van ’t Slot stelt in zijn bijdrage de belangrijke vraag of het apologetisch gezien geen zwaktebod is zozeer geloof tegenover religie te stellen, zoals Barth doet. In het spoor van Barth kun je alleen maar getuigen, dat de gans Andere je overkomen is en mensen nodigen tot een ontmoeting met de Schriften, waardoor Hij ook hen kan overkomen. Je legt geen loopplank uit tussen het hedendaagse spirituele verlangen en het mooie antwoord, dat het evangelie daarop geeft. Is dat geen zwaktebod en laat je dan juist in onze tijd met nieuwe religieuze belangstelling niet veel kansen liggen? Van ’t Slot geeft zijn antwoord door te verwijzen naar de bijdrage van de filosoof Ger Groot in de boekenbijlage van NRC.
Wanneer ik stukken van Ger Groot lees, weet ik nooit of hij wel zo atheïstisch is als hij zelf soms zegt. Misschien is hij toch meer agnost. Hij is in ieder geval wel iemand die meent, dat voor ons nazaten van de Verlichting het geloof, dat er geen God buiten ons en boven ons is, de meest reële optie is. Daar zou hij wel eens gelijk in kunnen hebben. Alle religiositeit van onze tijd heft dit gelijk niet op. In deze religiositeit is de mens immers niet bezig met God als de gans Andere, maar met de diepere lagen en verlangens in zichzelf. Of zijn verlangens en ervaringen ook verwijzen naar een werkelijkheid buiten hemzelf blijft volstrekt onduidelijk. Mensen als Ger Groot zijn tenminste eerlijk en zeggen: dit schiet uiteindelijk niet op. Laat ik dan gewoon proberen zo goed mogelijk zonder God te leven. En toch… dan verschijnt een boek als de Romeinenbrief van Barth. Overtuigt dit boek, dat er wel een God is, die boven en buiten ons is en die zich heeft geopenbaard? Nee, maar het zet me wel sterk aan het denken, zegt Ger Groot. Als ik zo’n God ontken, moet ik wel klaar komen met het feit, dat een man als Barth zo door zijn overtuiging van de gans Andere gegrepen was, dat hij zo’n ongelooflijk meesterwerk kon schrijven. Ik ben er niet klaar mee…
Ik vind dit een prachtig voorbeeld van de evangelisatorische werking van Barths Romeinenbrief bijna honderd jaar later. Het is trouwens ook een bewijs van hoe Barth meent dat God spreekt. Van ’t Slot schrijft, dat dit spreken Gods ook op allerlei momenten kan oplichten, die niet direct met Christus te maken lijken te hebben. Het verschijnen van de Romeinenbrief van Barth bij de seculiere uitgever Boom, werd voor Ger Groot zo’n moment. Hij voelde dat er werkelijk van de andere kant aan hem getrokken werd. Wie weet wat er volgt…
De les voor ons hieruit: juist het ‘vreemde’ intrigeert. De God, die zo laagdrempelig geworden is, dat het eigenlijk een merkwaardig misverstand lijkt, dat ik hem nog niet eerder als vriendje heb gekozen, is niet echt geloofwaardig. Lijkt teveel op de knuffelbeer, waarvan de atheïst en elke andere kritische geest trouwens ook, heel snel ziet, dat die door oma in elkaar is genaaid en niet uit de hemel is komen vallen.

De mallemolen
In de bijdrage van F. van der Rhee gaat het over de heilsboodschap en in het kader daarvan over de prediking ’s zondags. In zijn bijdrage komt twee keer het woord ‘mallemolen’ voor. ‘In de mallemolen van het leven waarin ikzelf, mijn gemeenteleden en wie ook maar ronddraaien schuilen we op zondag bij het eeuwige Woord van God’. In het slot van zijn artikel is het beeld van het schuilen vervangen door het licht van een bliksemschicht, die van boven inslaat. ’Eentje die de mallemolen stil zet en het nieuwe doet raken aan het oude’. Het beeld van het ‘schuilen’ is niet zo Barthiaans. Het is ook een vreemde paradox, dat je zou kunnen schuilen bij een bliksemschicht. Misschien verdwaalt Van der Rhee in zijn beelden, omdat de paradox van deze beelden kenmerkend is voor Barth. Het licht waarover Barth spreekt is in toenemende mate bij hem het licht van de opgestane Christus, die ons nooit eigen wordt (Raak mij niet aan!), maar bij wie wij toch kunnen schuilen. Zo ervaar ik bijvoorbeeld de overdenking van de meditatie van Barth, die voor in dit nummer staat afgedrukt als zeer troostvol. Onze gekke, verwarrende en opstandige wereld is beslissend aangeraakt in de verschijning van Jezus Christus. Inderdaad, deze meditatie is er een voorbeeld van dat een combinatie van een bliksemschicht ervaren en schuilen zeer wel mogelijk is. Hoe vreemd ook, die beide tezamen.
Maar waar het me nu vooral om gaat is, dat Van der Rhee met zijn gebruik van het woordje ‘mallemolen’ aangeeft, dat er een grote spanning is tussen wat wij dagelijks ervaren en wat ons vanuit het evangelie betuigd wordt. Waarom, zo zou mijn vraag zijn, hoor ik dat ’s zondags zo weinig? Ik luister bijna elke zondag naar een kerkdienst op de radio om vijf uur ’s middags uit orthodoxe of evangelische hoek. Ik kom daar nauwelijks een mallemolen tegen. Meestal keurig afgewogen preken voor keurige mensen. Als de mallemolen ter sprake komt, dan is die ergens anders en worden we opgeroepen daarvoor te waken, dat we er ook in terecht komen of te bidden voor die erin zitten. Met andere woorden, ik mis zo de solidariteit en ook het realisme. Daarom wordt het evangelie meestal ook niet echt spannend.
Ik hoop, dat het kennis nemen van wat Barth bedoelde meer is dan een kleine hype. Echt proeven waar zijn punt ligt kan ons helpen opnieuw het onvanzelfsprekende en bevrijdende van het evangelie ter sprake te brengen, voor mensen, die allemaal in de mallemolen zitten van een dolgedraaide wereld. Dat wordt heilzaam schrikken, om het in de taal van Barth te zeggen. En dan is de drempel tegelijk zo laag, dat werkelijk iedereen erbij kan. Het verschil tussen kerkelijk en onkerkelijk is minimaal. Er is er maar één die ons redt en die paste niet zo goed in de kerk van zijn tijd.

Een betere wereld?
Barth en de politiek. Daaraan wijden Spijkerboer en den Hertog enige woorden naar aanleiding van Romeinen 13. Barth was socialist, maar niet omdat hij in een ideologie geloofde. Leerlingen van Barth hebben in later tijd helaas zijn theologie en positie misbruikt door aan te leunen tegen de marxistische ideologie. Dat was voor orthodoxe christenen juist weer een reden om Barth te wantrouwen. Intussen leven we nu in een andere tijd. De grote verhalen, zeker van de marxistische ideologie, zijn voorbij. Barth zou ons nu opnieuw kunnen helpen. Aanzetten daarvoor kunnen we in de artikelen van Spijkerboer en Den Hertog vinden. Ik haal uit beide artikelen een kernzin. Spijkerboer: ‘De mens is en blijft op Gods werk aangewezen en kan in zijn politieke beslissingen op zijn best naar Gods werk verwijzen’. Den Hertog: ‘Christus is niet gevangen in de historische kaders van deze wereld, waarin de revolutionair-nieuwe orde van vandaag, de ‘oude orde’ van morgen is’.
Concreet betekent dit, dat we niet hoeven te treuren dat de grote verhalen voorbij zijn. Er zat teveel hubris (hoogmoed) in. Ook in het christelijke verhaal van wereldverbetering zat teveel hubris. Vandaag dreigt echter een eindeloos relativisme en pragmatisme. Maar dat is voor een christen de ontkenning van het beslissende en reddende handelen van God. Daarom zal een christen steeds kiezen voor een politiek, die op dit moment het meest verwijst naar dit reddende handelen van God. Aan de ene kant heel overtuigd, aan de andere kant zonder een zweem van fanatisme. Daarbij staat de christen open voor het spreken en handelen van heel andere mensen dan die tot de christelijke traditie behoren. Gods werk is immers nooit opgesloten in een vorm van christendom of christelijke ideologie.
Voor mij is de gang van Spijkerboer de jaren door een voorbeeld geweest van hoe het kan. Jarenlang meende hij, dat in de Partij van de Arbeid het meest werd nagestreefd wat ons in de maatschappij geboden was te doen. Maar wanneer de ARP het beter deed, bekende hij zich daartoe. Steeds ging het hem om de concrete resultaten van het politieke handelen in het licht van Gods belofte en gebod zonder ideologische dromen en zonder illusies, dat wij het koninkrijk van God hier aan het bouwen zijn. Zo’n positiekeuze vraagt steeds om nieuwe oriëntatie, is tegelijk bescheiden en zakelijk. Die bescheidenheid en zakelijkheid hebben we vandaag opnieuw nodig. Alleen God redt. Maar het maakt terdege verschil of wij in ons concrete maatschappelijke en politieke handelen hebben verwezen naar deze reddende God of naar zijn grote tegenspeler. Het gaat dan nooit om de vlag, maar om de lading. Altijd zullen compromissen moeten worden gesloten, want het volmaakte komt hier niet.

Kritiek
In de artikelen in dit nummer is weinig sprake van kritiek. Dat was ook niet zozeer de bedoeling. Veeleer ging het erom stil te staan bij een zeer opmerkelijk feit: de heruitgave van een klassieker in een tijd, die bol staat van juist een andere oriëntatie in de theologie en de kerk. Zou het misschien waar zijn, dat de mens nu zo lang in het middelpunt gestaan heeft, dat hij het vele staan is moe geworden(citaat hierboven)? Is de verschijning van de Romeinenbrief van Barth in dit opzicht een ‘wolkje als eens mans hand’? Of is het een hype? Een spannende vraag.
Dat neemt natuurlijk niet weg, dat er geen kritische vragen te stellen zijn. De grootste vraag is wat mij betreft die naar de verhouding van Gods heil en onze concrete aardse geschiedenis. Ik begrijp heel goed, dat Barth het toen zo moest zeggen als hij het gezegd heeft. Maar toen ik nog weer eens las wat hij schrijft over Romeinen 9-11, de verkiezing van Israël en de tekst: ‘Alzo zal geheel Israël zalig worden’ (Rom.11:26), zag ik ook weer het riskante van deze onderneming. Het concrete aardse Israël met wie God een concrete geschiedenis heeft afgelegd, lijkt te verdampen. Wanneer wij vandaag de inzet van Barth opnieuw oppakken, moet dat wel anders. En misschien heeft dat dan ook consequenties voor de brede vraag naar de relatie van Gods heil tot de wereld.