Skip to main content

nr2 • 2008 • Kroniek

december 2008 (23e jaargang nr.2)

Kroniek

Ds. J. Maasland

Eiland
Hij werd verpleegd in een ziekenhuis ergens in de Randstad, mijn behoudend gereformeerde vriend en collega. Zijn medepatiënt ontving de eerste avond dat hij was opgenomen zijn tweede vrouw samen met hun twee kinderen, de tweede leg zal ik maar zeggen. En de avond er op kwam zijn ex op bezoek met nog eens vier van hun gezamenlijke kinderen. Alles leek heel gewoon. De feiten van hun leven werden kennelijk zonder schroom aanvaard. Zo gaat dat nu eenmaal in het leven. Daar moet je niet te moeilijk over doen, werd er gezegd.
Mijn vriend verzuchtte: wat leven wij met onze bijbels georiënteerde waarden en normen toch steeds meer op een eiland. We raken meer en meer een uitzondering en zullen uiteindelijk een bezienswaardigheid worden. Misschien iets te extreem geformuleerd, typerend voor behoudend denkende mensen: we maken het graag zwarter dan het is.
Intussen steekt er wel het nodige aan realiteit in deze conclusie. Je voelt je vandaag menig keer vermalen tussen de traditie waaruit je leeft en handelt èn de moderniteit.

Calvijn en zijn volgelingen
We maken ons binnen de gereformeerde gezindte op om Calvijns vijfhonderdste geboortedag te gedenken. Dat kan uiteraard niet missen en het is goed om zijn positie en standpunten nog weer eens uit de doeken te doen. Want wie weet om ons heen nog wie hij echt was en wat zijn opvattingen waren? Ik weet ook wel: tegen karikaturen valt niet te strijden. Maar afgezien daarvan: hoe gering is de impact op onze leefomgeving van wat een gereformeerd belijder in de geest van de man uit Genève bedoelt. Onlangs onderstreepte de Schotse predikant David Robertson op de Europese Conferentie van Gereformeerde Kerken dat ze goed moesten beseffen als calvinistische kerken nog slechts minder dan één procent uit te maken van de Europese bevolking. Hij vroeg of de aanwezige gereformeerden wel voldoende openstaan voor de wereld waarin ze leven en hij vergeleek de kerken met vliegtuigspotters. Mensen staan met verrekijkers bij Schiphol, schrijven van elk vertrekkend toestel model en serienummer op en laten ’s avonds trots hun lijstje aan hun vrouw zien. Conclusie: ze zijn alleen met de eigen interesses bezig, terwijl de wereld langs hen heen trekt, aldus een verslag in het Nederlands Dagblad van 6 november jl.
De Schotse collega gebruikt naar eigen zeggen nooit de woorden ‘calvinisme’ of ‘gereformeerd’. Driekwart van zijn gehoor weet niet wat deze woorden betekenen. En de rest, die denkt dat ze het begrijpt, heeft er een totaal verkeerde voorstelling van. Het is, aldus nog steeds Robertson, een illusie te denken dat onze eigen gereformeerde kerk de beste theologie heeft en dat wij de beste kerk ter wereld zijn. Als dat zo zou zijn, waarom bevinden ze zich dan in zo’n miserabele positie? Ik vond dat prikkelende taal die ik in eigen land nauwelijks verneem. Juist calvinistisch georiënteerde kerken en groeperingen hebben zo hun eigen speeltjes en eigenaardigheden die nog altijd worden gekoesterd en steeds weer opgepoetst. En soms is er nog altijd iets van dat triomfantelijke toontje te beluisteren: bij ons is de waarheid nog redelijk in tact of zelfs het meest zuiver bewaard, vooral naar zijn bevindelijke inhoud.
Intussen is juist onder de nazaten van Calvijn de verdeeldheid schrijnend en naar het steeds weer lijkt onoplosbaar. Terwijl de hervormer van Genève ooit oceanen wilde oversteken om de belijders van Christus bijeen te brengen. Ik heb me vaak afgevraagd hoe het komt dat mensen die willen leven uit die ene erfenis van Calvijn zo hopeloos moeilijk door één kerkdeur kunnen. Kerkhistorici en religiewetenschappers zullen daar wel een antwoord op weten te geven. En op dat antwoord zal weinig af te dingen zijn. Ze hebben er immers voor geleerd. Ik ben zelf van jongs af aan opgegroeid en opgekweekt in de calvinistisch vijver en ken daarom deze wereld van binnen uit. Ik heb centrale aspecten uit deze traditie zeer leren waarderen en probeer dat nog altijd te doen.
Toch rijzen er af en toe en steeds vaker vragen. Hoe kan het dat de interpretatie van dit waardevolle erfgoed geleid heeft tot zo’n uitwaaierende reeks kerken, groepen, opvattingen, Formulieren van Enigheid ten prijs? Wat mij van jongs af altijd is opgevallen en is bijgebleven in de kring der Calvijngezinden is dat er zo overdreven veel accent ligt op uiterlijkheden, op zichtbare groepskenmerken. Ze waren nodig, werd me altijd gezegd en ik heb het lange jaren ook nagezegd, als een wal om de traditie. Is die traditie dan zo kwetsbaar, dacht ik later? Maar wat gebeurde er intussen? Ongemerkt raakte achter de streng bewaakte wal de inhoud van de traditie uit zicht. Dat zien we vandaag in grote delen van de gereformeerde gezindte. Vormen zonder inhoud, regels die mensen soms helemaal niet meer begrijpen. De wal werd een barricade om tot de werkelijke inhoud van het Evangelie te geraken. Het is te begrijpen dat sommigen vluchten naar samenkomsten waar het Evangelie voor hun beleving vrij en ongehinderd aan de orde komt, al zou het mijn keus niet zijn.

Ik vind dat we daarom bij de komende herdenking van 1509 maar eens heel kritisch naar ons zelf moeten kijken. En dan niet alleen maar in de gebruikelijke cliché taal, maar daadwerkelijk en inhoudelijk.
Hoeveel context spreekt er mee in wat we vanuit de Reformatie tot op de dag van vandaag hebben vastgehouden en bewaard? Leven wij niet in een heel andere wereld, die ons voor totaal andere vragen stelt? Standaardiseren wij niet gemakshalve wat in de zestiende eeuw als een geweldige ontdekking en geloofsverrijking werd ervaren en aan Christus’ gemeente werd geschonken, maar waar we vandaag niet in alle opzichten meer mee uit de voeten kunnen? Is ons denken over God niet altijd onvolkomen en betrekkelijk, zelfs als het denken van een bijzonder mens als Calvijn betreft? Is het niet bijbels om dat eerlijk toe te geven?

Hoe verder
Ik werd eerder dit jaar erg geboeid door de lezing die ons redactielid drs. W. Dekker (IZB) hield op de contio van predikanten van de Gereformeerde Bond (9 januari 2008). De titel van zijn verhaal: Spreken bij volle maan is een verwijzing naar het boek van H. Vreekamp, Zwijgen bij volle maan. Dekkers bijdrage staat nu te lezen in de septemberaflevering van Theologia Reformata. Hij zoekt een weg voor de kerk temidden van het huidige nieuwe heidendom. Dat heidendom manifesteert zich in diverse gestalten. Ik citeer: ˋIn gestalten die we direct herkennen als heidendom zoals het heksengeloof, maar niet minder in veel diffusere gestalten zoals het ietsisme en edele gestalten als het humanisme. En in dit alles is een door moderniteit en postmoderniteit gevoed antropocentrisme speurbaar, dat in deze afgodische vorm het heidendom van de premoderniteit voorbijstreeft, toen men nog het verschil wist tussen goden en mensen.’
Je zou denken dat hij die mede de denktank vormt van een missionaire beweging zal adviseren in de evangelieverkondiging aan te sluiten bij dit nieuwe heidendom. Ik heb hem dat vroeger ook horen zeggen: we moeten zoeken naar een nieuwe inculturatie van het evangelie. Maar collega Dekker legt nu duidelijk andere accenten en hij doet dat met klem van redenen. Inculturatie is te riskant gebleken en ging gepaard met een steeds verdere aanpassing van de kerk aan de wereld. Ik vermoed dat hij ook diep geraakt is door het faliekante mislukken van de kersteningsidealen van Van Ruler en de doorbraakgedachten van Miskotte. Hij constateert dat er in het gereformeerde deel van de Protestantse Kerk in Nederland vandaag weer veel te optimistisch wordt gedacht over en gekeken naar de kansen en de mogelijkheden om vandaag met het evangelie in de wereld te staan en zo eventueel de kerk nog weer te laten groeien. We laten ons daarbij veel te veel opjutten door Amerikaans evangelicalisme. We zouden ons veel meer zorgen moeten maken over de vraag hoe we zullen overwinteren op Nova Zembla, aldus Dekker.
Zijn conclusie komt er op neer dat we alles op alles zullen moeten zetten met het oog op de versterking van wat we nog hebben en niet optimistisch in moeten zetten op groei. Ik moet zeggen: het heeft me tot nadenken gezet en tegelijk ook een beetje verbaasd. Gooien we zo toch niet de handdoek in de ring? Is dit een keuze voor de smalle gemeente? Lassen we een pauze in om als christelijke gemeente op adem te komen temidden van het geweld van het nieuwe heidendom?

Ik moet wel zeggen Dekker heel eerlijk te vinden, maar dat zijn we van hem gewend. De situatie van de christelijke gemeente geeft in sommige opzichten reden tot zorg: uitholling, onkunde, gebrek aan geloofskracht en onderlinge verdeeldheid. Daar komt bij dat de wereld waarin we leven voor een gelovige tot grote geestelijke moeite en strijd leidt. In een recensie van het nieuwste boek van A. van de Beek (over de eschatologie) zegt Dekker heel herkenbaar: We zitten met het leven en de wereld meer in de knoop dan ooit tevoren. Ik citeer: ˋDe grote systemen hebben gefaald, de mensheid wordt niet beter, een voorgegeven zin van het leven en de geschiedenis lijkt er niet te zijn, het zelf zin geven aan de dingen lukt alleen de sterksten (…) Ik voel me in deze tijd meer dan ooit in een crisis geslingerd. Het is alsof God zelf in al onze zekerheden en systemen, culturele en theologische, heeft geblazen en ons slechts twee dingen resten: òf we geloven niets meer òf we gaan, genadig/ongenadig geraakt door de levende God zelf, onze weg onomkeerbaar in verwachting, maar met veel pijn’ (Centraal Weekblad 14 november 2008). Inderdaad: het Nova Zembla van onze tijd en cultuur. We worden teruggeworpen op het Woord zelf. Op wat ons in Christus over God is geopenbaard en geschonken. Overwinteren is een kwestie van zoeken naar warmte en geborgenheid, goed voedsel en fris drinken, elkaar zoeken en vasthouden, uithoudingsvermogen en volharding. Wegens interne verbouwing tijdelijk gesloten. Maar achterom blijft er wel een deur open waar het goede nieuws te verkrijgen valt. Intussen hopen we op wat ons beloofd is: Ziet, Ik maak alle dingen nieuw.

Literatuur en theologie
Onlangs verscheen van de hand van dr. A.J. Plaisier het boek Is Shakespeare ook onder de profeten? In interviews met enkele media lanceerde hij de gedachte dat het geen kwaad kan als theologen kennisnemen van literaire scheppingen uit verleden en heden (Reformatorisch Dagblad 25 november 2008). Nieuw is die gedachte niet, maar er was aanleiding om het nog weer eens naar voren te brengen. ‘Literaire scheppingen delen op een bepaalde wijze in het mysterie van het christelijk heilsdrama’, aldus dr. Plaisier. Hij constateert dat de literatuur in het Westen zich bijna helemaal heeft losgemaakt van de theologie. Omgekeerd lijkt de theologie weinig van doen te hebben met literatuur. Als voorbeelden van literaire scheppingen die delen in het mysterie van de christelijke boodschap noemt hij Gerrit Achterberg, Martinus Nijhoff en Ida Gerhardt. Theologie en literatuur zoeken beiden naar woorden om het geheim van de Godsopenbaring te vertolken. Je moet er dan wel bij zeggen: bepaalde uitingen van literatuur, waarbij de schrijvers zelf een zekere verworteling kennen in de bijbelse boodschap.
Want wie eigentijdse literatuur leest, merkt weinig meer van verwantschap met het christelijk geloof. Er wordt zelfs nauwelijks meer gereageerd op kerk en geloof. Ze zijn geheel buiten beeld geraakt en spelen geen enkele rol meer in literaire verbeeldingen van de werkelijkheid. Soms stuit je al lezend op verrassingen. Onlangs verscheen weer een roman van Arnon Grunberg: Onze oom. Zelden heb ik een boek gelezen waarin zo weergaloos ongenadig wordt afgerekend met wat er nog aan goeds in de mensheid zou te vinden zijn. In CV. Koers (november 2008) schreef Tjerk de Reus: ˋWie diep naar binnen kijkt bij de mens ziet een afzichtelijk monster.’ Je zou de roman als een moderne versie en interpretatie van Zondag 2 van de Heidelberger kunnen typeren. Alleen nog radicaler: de mens is niet slechts geneigd God en zijn naaste te haten, maar hij haat eenvoudig en consequent zijn naaste. God niet meer, want diens rol is compleet uitgespeeld in het universum van Grunberg. Zelfs als mensen gemotiveerd lijken door edele motieven blijkt het in de praktijk niet veel meer te zijn dan versluierde drift naar macht. Tjerk de Reus stelt in zijn bespreking van de roman een interessante vraag aan de orde: als Grunberg de mens zo kwaadwillend en cynisch neerzet, zit hij dan niet dicht op de boodschap van de kerk? Hij vindt dat de schrijver een wereld schetst die helemaal klaar is voor de genade: elke gedachte aan zelfverlossing is ontmaskerd, er is echt helemaal niemand die het goede nastreeft, zodat de ellende onder de mensheid werkelijk compleet is. Maar De Reus is wel zo eerlijk toe te geven dat hij dan naar dit boek kijkt vanuit het geloof in God. In de roman en de wereld van Grunberg is God echter totaal afwezig. Je merkt in het verhaal dan ook geen enkel gevoel van aversie of van hoop in een zo barre snoeiharde wereld. ˋDe ellende is niet tragisch, want nergens blijkt dat het ook anders had kunnen zijn of zou moeten zijn.’
Ja, wat moet je met deze uitingen van eigentijdse literatuur. Ik weet niet of dr. Plaisier aan bijvoorbeeld Grunberg heeft gedacht toen hij theologen aanspoorde kennis te nemen van literatuur. Het zal wel niet, vermoed ik. Ik weet wel dat het lezen ervan je leven er niet eenvoudiger op maakt. Literatuur schept de behoefte om vragen te stellen en om niet alles klakkeloos van een ander aan te nemen. Je denken over de diepste levensvragen wordt geprikkeld en gestimuleerd. Een kenmerk van literatuur is ook: het geeft nooit absolute antwoorden. Zekerheden zijn er niet. Het leven is een zoektocht naar het ware en het schone, maar er is nauwelijks zekerheid dat die ook te vinden zijn of het moet de zekerheid zijn dat ze niet bestaan (Grunberg) Wat moet een theoloog daar dan mee? Hij is toch geroepen te spreken vanuit de ‘dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben’. Zeker, maar Lukas vertelt er wel bij dat hij tot die zekerheid is geraakt na de zaken grondig en langdurig te hebben nagespeurd en onderzocht zoals het een historicus ook betaamt. Onze zekerheden moeten er tegen kunnen dat er aan geschud en getornd wordt. Het maakt de authenticiteit van onze verkondiging alleen maar sterker en helderder.

Slot
Ik begon met de eiland-ervaring van mijn zieke vriend en broeder, die onverwacht kennis maakte met de wereld van zijn dagen. Zijn Nova Zembla, om zo te zeggen. Elk beeld gaat mank. Want de kou op Nova Zembla ging niet voorbij. Toen Willem Barentsz na een half jaar uiteindelijk toch besloot om te vertrekken in open bootjes, overleefde hij dat met enkele anderen niet. Door verzwakking, uitputting en bittere kou verloor hij het leven. Zelfs overwinteren op ons huidige Nova Zembla is niet zonder risico’s.

Wat daarom te doen? Wie enkel eigentijdse literatuur leest, krijgt meestal de les mee het bestaan te aanvaarden zoals het is: gebroken, onverlost, gedetermineerd, zonder reëel perspectief omdat dat er gewoonweg niet is. Dan blijft het dus Nova Zembla, ook al betekenen die woorden ‘Nieuw Land’. Maar wat zijn woorden waard? Of het moeten toch de woorden zijn van eeuwig leven, van hoop, van wijsheid en van geduld, opgetekend in een boek dat al eeuwenlang gelezen wordt en waaruit miljoenen troost en liefde hebben ontvangen omdat het Woord vlees is geworden.