Skip to main content

nr6 • 2009 • Tot stand gekomen

juli 2009 (23e jaargang nr. 6)

Tot stand gekomen
Genesis 1

ds. D.M. van de Linde

Denkend aan de evolutietheorie van Darwin komen me doorgaans twee dingen als eerste in gedachten. Het adagium van de ‘survival of the fittest’, het overleven van de sterkste, alsmede een afbeelding die diende om het hemelsbrede verschil weer te geven tussen Darwins theorie en het geboekstaafde in Genesis 1. Het is de getekende ontwikkeling van een ééncellig dier tot een mens.

De figuren worden, naarmate de evolutie voortschrijdt, minder horizontaal weergegeven. Van kruipend, gaande op vier poten, naar staande op twee benen, nemen ze een meer en meer verticale vorm aan. Zo is het natuurlijk gegaan, in die zin, dat door de gang van de natuur, het tot nu toe laatste zoogdier, op zijn achterpoten is gaan staan. Dit is evenwel een hachelijke stap in de evolutie. Het tot nu toe laatste wezen in de keten, staat daardoor minder vast op de grond en het rechten van de rug is, volgens deskundigen, aanleiding tot klachten aan dat deel van het lichaam. Zeer de vraag of de mens met zoveel rugklachten te kampen zou hebben, indien hij deze niet gerecht had en niet tot stand was gekomen.

De duisternis moet wijken
In den beginne schiep God de hemel en de aarde. ‘Met het oog op het hoofd’, ‘Omwille van de eersteling’, zo is het eerste woord van de schrift ook wel vertaald. Wie of wat is dat hoofd? ‘De tora’, zeggen sommige geleerden, ‘de Eersteling van de ganse schepping, de Messias’, zo heeft men ook gedacht. Met het oog daarop schiep God de hemel en de aarde. Men kan de gang van de eerste naar de zesde dag als een ontwikkeling beschouwen. Geen toevalstreffer is de mens, die als laatste ter wereld komt, maar een schepsel dat God van meet af aan voor ogen staat. Het is als wordt, alvorens God de mens schept, de optimale omgeving voor hem gecreëerd.
Licht heeft de mens nodig, ruimte. De duisternis, waarin niet te leven valt, moet wijken. Bovendien is een ferm uitspansel boven het hoofd noodzakelijk, opdat de mens niet dakloos zal zijn. Wil hij tot stand komen, dan zal er grond onder de voeten moeten zijn. Deze schept God ten derden dage. Op die dag klinkt overigens tweemaal: ‘En God zag dat het goed was’. Goed is wat menselijk leven mogelijk maakt. Telkens wanneer het woeste en ledige zich breed maakt, zal God ingrijpen.
De duisternis van Egypte zal Hij doen wijken. Ten derden dage zal op zijn bevel het droge gezien worden, zowel in de Schelfzee als in de Jordaan, opdat Israël uitgeleid uit Egypte niet weer valt in de handen van Farao en het geleid door de Jordaan, grond onder de voeten zal hebben in de ‘erets’, het woord, dat zowel land als aarde betekent. Deel voor het geheel is het land van Gods belofte, dat grenst aan de paal en perk gestelde wateren.

Gevuld met leven
Het werk van de derde dag is echter nog niet af. Nog een scheppingswoord, dat tevens daad is, volgt. Er is weliswaar grond om op te staan, maar er valt nog niet te leven, want er groeit nog niets. Op de derde dag gaat God de aarde tooien met leven, dat geroepen wordt om iets voort te brengen. De derde is een dubbel goede dag, van leven en grond om op te staan. De dag, waarop de Opgestane zich zal openbaren, aan de zee van Tiberias, op die smalle strook land grenzend aan het water. Op de vierde dag hangt God lichten aan de hemelkoepel. De grote lichten tot heerschappij van de dag en de nacht, alsmede de sterren. Geen goden zijn het, we moeten er niet voor door de knieën gaan. Ons lot staat er niet in te lezen. Ze zijn slechts bedoeld om het ritme van de tijd aan te geven, te doen weten wanneer het sabbat is. Op de vijfde dag vult God de ruimten van de tweede dag: de wateren onder de aarde met vissen, de lucht boven de aarde met vogels. Zoals de eerste op de vierde, de tweede op de vijfde, rijmt de zesde dag op de derde. De grond om op te staan wordt gevuld met leven. De landdieren worden op dezelfde dag geschapen als de mens.

Sprekend God
De dieren, naar hun aard. Zes maal heeft dat ‘naar hun aard’ al geklonken. Op de zesde dag zelfs viermaal. Zal de mens ook geschapen worden naar zijn aard? Nee, God schiep de mens naar zijn beeld. Bij het ‘Laat ons mensen maken’ volgt maar liefst drie keer het woord voor ˋscheppen’, waarvan in de bijbel alleen God het onderwerp is. Scheppen met niets voor handen, staat volledig op Naam van de Levende. Men heeft aangevoeld, dat het in het beelddrager zijn van God gaat om het geheim van de mens. Bevindt het zich in het geestelijke? Manifesteert het zich in het lichamelijke, in het recht opgaan? Zit het in het vermogen om te denken, te spreken en te antwoorden? De mens is tenslotte het enige en eerste schepsel tot wie God spreekt. En sprekend lijkt de mens op God. Iemands beeld dragen betekent in bijbeltaal ook, hem of haar elders vertegenwoordigen. Man en vrouw schiep Hij hen.
Zo is de mens vertegenwoordiger van God op aarde. Aan het einde van de zesde dag ziet God terug op alles wat Hij gemaakt heeft. En zie het was zeer goed. Het was avond geweest en morgen de zesde dag. Een goede vrijdag, waarop gezegd kan worden: ‘Wil je een beeld van God hebben bij uitstek, zie de mens’.

De mens, waar komt hij vandaan? Uit de hand van God. Wie is Hij? Geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Waartoe is Hij op aarde? Om in liefde tot God en de naaste, tot heilzame heerschappij van de schepping te leven. En waar gaat hij heen? Hij gaat naar Gods bedoeling de sabbat tegemoet. Want al stond de mens van meet af aan God voor ogen, het einddoel van de schepping is hij niet. Dat is de vreugde van God over het werk van zijn handen. De vreugde, die Hij met de mens wil vieren, op de sabbat waarop geen nacht volgt.

Geroepen tot opstanding
Dat wij niet het doel van de schepping zijn verlost van krampachtigheid. Denkend aan het adagium van de evolutietheorie en de afbeelding, die me bij Darwins theorie voor ogen komt, vraag ik me zeer af of het tot stand komen van de mens, in bijbelse zin, een natuurlijke ontwikkeling is. Wij worden tot opstanding geroepen, in navolging van de ware mens, het beeld van God bij uitstek. Opstaan is ook en vooral opkomen voor de zwakke, je erom bekommeren dat niet alleen ‘the fittest’ overleven. Daar moet het geding wellicht over gaan. Waar die opstanding plaatsvindt, in navolging van de Opgestane en in de kracht van de Pinkstergeest de rug recht gehouden wordt - ook als dat lijden betekent - is dat een wonder. Daar licht iets op van het koninkrijk dat komt. ‘Natuurlijk’ is dat allerminst. Is en wordt hetgeen vanuit een theorie als natuurlijk wordt beschouwd, maatstaf voor de ethiek, voor het leven op aarde, dan heerst de wet van de jungle en zijn we in de aap gelogeerd. Een hemelsbreed verschil is dat met Gods bedoeling. We zijn niet voor niets tot stand gekomen.

Ds. D.M.van de Linde is predikant (PKN) in Rotterdam-Hillegersberg