Skip to main content

nr6 • 2009 • Laatst geboekt

juli 2009 (23e jaargang nr. 6)

Laatst geboekt

drs. Jos Wienen

Onlangs bracht ik twee weken door in de Verenigde Staten. Bij bezoeken aan boekhandels daar viel me op hoeveel titels gewijd zijn aan de nieuwe president Obama. In verschillende boekhandels vullen boeken van en over hem een hele boekenkast. Ik heb het meestal niet zo op die boeken van en over actieve politici. Het zit nog te dicht op de actualiteit en veel van die boeken zijn snelle producten van veelschrijvers.

Toen ik terug was in Nederland kreeg ik van een Iraanse Nederlandse een Nederlandse vertaling van een boek van Barack Obama: Dromen van mijn vader. Het verhaal van mijn familie. Ik begon er in te lezen en merkte dat het me boeide. Het is interessant om de achtergronden te kennen van de president van de Verenigde Staten, zoals hij ze zelf beschreven heeft, maar ik vond het vooral bijzonder omdat het zicht geeft op de bijzondere emoties die de (donkere) huidskleur en de afkomst (kunnen) hebben op de identiteit en de ontwikkeling van een mens.

Obama schreef dit boek in 1995, voordat zijn politieke carrière begon. Een uitgever vroeg hem een boek te schrijven over de rassenverhoudingen in Amerika toen hij de eerste Afrikaans Amerikaanse hoofdredacteur werd van de Harvard Law Review. Na het afsluiten van zijn rechten studie schreef hij het boek, dat een heel andere vorm kreeg dan hij eerst voor ogen had. In plaats van een analyse van de stand van zaken wat betreft rassenverhoudingen werd het een heel persoonlijk biografisch verhaal. En juist in dat persoonlijke verhaal wordt veel duidelijk over hoe bepalend ras, afkomst en huidskleur zijn voor de identiteitsvorming. Het is een boeiend boek, dat mij aan het denken zette over hoe het kan voelen om kleurling te zijn in een witte samenleving. Als motto heeft het boek een Bijbeltekst: ˋNet als al onze voorouders zijn wij slechts vreemdelingen die als gasten bij u verblijven’ (1 Kronieken 29:15). Het is bijzonder te lezen dat de huidige president zich zo lang inderdaad een vreemdeling voelde in eigen land.

Zwart is bepalend voor je identiteit
Zijn biografische gegevens zijn bijzonder. Zijn blanke moeder (uit het Amerikaanse Midden-Westen) woonde met haar ouders in Hawaï, waar zij studeerde aan de universiteit en verliefd werd op een Keniaanse student Barack Obama. Ze trouwden, hoewel dat in Amerika in die tijd bepaald een ongebruikelijke stap was. Maar al spoedig vertrok de vader om te gaan studeren aan Harvard en daarna terug te keren naar Kenia. Verderop in het boek blijkt dat hij daar al getrouwd was en kinderen had. Later trouwde hij met een andere Amerikaanse, die hem naar Kenia volgde en waar hij ook kinderen bij had. De afwezigheid van de vader heeft ook een grote impact op de ontwikkeling van het kind. Obama wijst er zelf op dat dat overigens bij veel zwarte Amerikanen een probleem is.
De jonge Barack groeide op bij zijn moeder en grootouders. Zijn moeder kreeg een nieuwe relatie met een Indonesische man die zij volgde naar Indonesië. Hier werd een zusje geboren. Ook deze relatie liep stuk en moeder en kinderen keerden terug naar Hawaï. Baracks moeder idealiseerde Baracks zwarte achtergrond en op Hawaï waren de rassentegenstellingen niet zo scherp. Het was voor de jonge Barack een schok toen hij een artikel in Time tegenkwam over een zwarte die zijn huid kunstmatig probeerde lichter te maken. Het was als een klap in zijn gezicht. Voor het eerst werd hem duidelijk dat er kennelijk in zwart zijn iets problematisch zat. Het begon hem op te vallen dat er nooit mensen zoals hij in reclamefolders stonden en dat de Kerstman wit was. Toen hij naar school ging waren er subtiele reacties die hem het gevoel gaven dat hij er niet bij hoorde. Dat lag overigens niet alleen aan de kleur, maar ook aan het feit dat hij niet met de andere kinderen op de kleuterschool was geweest en zijn grootouders hem niet volgens de laatste mode kleedden. Hoewel je moet verdisconteren dat de rassenkwestie de aanleiding voor het boek was is het toch apart om te merken hoe een begaafd kind met een zwarte vader die hij slechts één keer kort meemaakte zozeer door die zwarte achtergrond wordt bepaald.

Bekering
Het tweede deel van het boek vertelt hoe de jonge Barack zijn studie en een mooie baan in het verschiet opgaf om welzijnswerker te worden in Chicago. Hij koos er niet voor zo veel mogelijk gebruik te maken van zijn positie in de witte wereld, waarin hij met zijn verstand en ijver het ver kon schoppen. Hij ging werken in een zwarte wijk en identificeerde zich geheel met de problemen van de zwarte bewoners. Zijn beroep was organisator, in dienst van een organisatie die vooral met zwarte kerken werkte. Hij probeerde mensen te mobiliseren voor acties, meestal met weinig succes. Bij het contact met de kerken was voor hem niet zozeer de religieuze, maar de sociale inzet van betekenis. Hij had ook contacten met de Nation of Islam, de radicale zwarte moslims. De Islam intrigeerde hem alleen al door zijn Indonesische ervaring en omdat zijn Keniaanse familie een moslimachtergrond had. De Islam in Amerika had bovendien een zwart gezicht: de zwarte underdogs die zich verzetten. Maar hier leek de sociale strijd sterker dan de religieuze inhoud. Dat lag bij de christelijke kerken anders. Daar was het religieuze belangrijker dan de sociale actie. Obama kwam uiteindelijk ook in de kerk terecht. Gaandeweg raakte hij onder de indruk van de geloofsdimensie van de zwarte strijd. Hij beschrijft een bekeringservaring in de kerk van de uit zijn verkiezingscampagne bekend geworden ds. Wright. Deze predikant beschouwt klassentegenstellingen als volkomen ondergeschikt aan rassentegenstellingen. “Het leven is niet veilig voor een zwarte in dit land, Barack. Dat was het nooit en dat zal het waarschijnlijk ook nooit worden.” In zijn kerk werd een systeem van zwarte waarden gehanteerd met bovenaan betrokkenheid op God, ‘die ons kracht zal geven om biddende passiviteit op te geven om zwarte christelijke activisten te worden, soldaten voor zwarte vrijheid en de waardigheid van de hele mensheid.’
Obama omschrijft zijn eigen houding tegenover religie in die tijd als: ‘ik zag geen onderscheid meer tussen geloof en gewoon dwaasheid, tussen geloof en gewoon volhouden. Ik had teveel ruzies met God om een te makkelijk verkregen redding te kunnen accepteren.’ Hij vertelt van zijn bekering tijdens een kerkdienst van ds. Wright. De dominee begon met gebed: ‘Laten we elkaar de hand geven terwijl we knielen en bidden aan de voet van een oud, ruw kruis… we zijn allen gelijk aan de voet van dit kruis, Heer, dank u! Voor Jezus, Heer… die onze lasten draagt en ons leven draaglijker maakt, danken we U…’ De preek ging over de vermetelheid van de hoop, te midden van alle hopeloosheid (over Hanna de moeder van Samuel). Het ging over de concrete hopeloosheid van Sharpeville en Hiroshima tot de problemen van iedere dag van de gemeenteleden. De mensen stonden op en klapten in de handen en schreeuwden het uit. Ik hoorde nog iets anders. ‘Aan de voet van dat kruis, in de duizenden kerken over heel de stad, zag ik de verhalen van gewone zwarte mensen versmelten met de verhalen van David en Goliath, Mozes en de farao, de christenen in de leeuwenkuil, het dal der beenderen van Ezechiël. Die verhalen van overleven, vrijheid en hoop, werden ons verhaal, mijn verhaal…’ Al vond een deel van hem dat de belofte van het geloof alleen door actie vervuld kon worden, voelde hij voor het eerst dat die geest de mogelijkheid gaf verder te reiken dan onze beperkte dromen. Nooit had hij de gelovigen begrepen die in al hun problemen zongen: Dank u, Jezus, Dank u, Heer, U bracht me. Van heel ver. Nu voelde hij: ze spraken niet over de horizontale dimensie van hun problemen, maar over hun relatie met God, waardoor ze toch durfden hopen. Terwijl de tranen hem over de wangen rolden hoorde hij de oude vrouw naast hem fluisteren: ‘O Jezus, dank u dat u ons zo ver gebracht heeft.’

Familie in Kenya
Het derde deel gaat over een reis naar zijn familie in Kenia. Daar leert hij zijn halfbroers en zuster kennen, en vele andere familieleden. Daar hoort hij het verhaal van zijn familie en in het bijzonder van zijn bij een verkeersongeluk omgekomen vader. Anders dan in de eerste twee delen vraag je je af wat dit verhaal eigenlijk wezenlijk toevoegt aan zijn ontwikkeling en identiteit. Uit de hele beschrijving wordt wel duidelijk dat hij zich zeer met heel zijn familie verbonden voelt en zij zich met hem. Hij schrijft over zijn vader als over de oude man, hoewel hij niet oud is geworden. Diens relaties en kinderen en de moeizame verhoudingen in de familie, samenhangend met de verschillende vrouwen van zijn vader en opa, vertellen tegelijk het verhaal van het moderne Kenia. Tegelijk is hij voor het eerst in een omgeving waarin zwart zijn gewoon is en je als kleurling jezelf kunt zijn zonder het zwart zijn als specifiek kenmerk voorop te stellen. Misschien is het vinden van deze wortels wel het moment waarop hij beseft dat hij met deze achtergrond terugmoet naar zijn eigen wereld, Amerika. En zijn eigen plek moet vinden als één van de kinderen van een begaafde zwarte man uit Kenia en een blanke vrouw uit het Amerikaanse Midden-Westen, opgegroeid in Hawaï, gewerkt in de troosteloze zwarte achterstandswijken van Chicago, gestudeerd aan Harvard University.

Vasili Grossman
In het vliegtuig van en naar de Verenigde Staten heb je tijd om te lezen. Zo kwam ik toe aan een boek dat ik al een tijdje had liggen: Leven en lot van Vasili Grossman.
Grossman was een tijd lang een gevierd sovjetjournalist en schrijver. Hij werkte tien jaar aan dit boek. In 1960 was het klaar en de schrijver meende dat hij het na de dooi van Chroesjtsjov in de Sovjet-Unie zou kunnen publiceren. Hij bood het aan een literair tijdschrift aan, maar enkele maanden later kreeg hij plotseling een huiszoeking en werd alles wat met het boek te maken had in beslag genomen. Na een protest vertelde partij-ideoloog Soeslov hem dat zijn boek een bedreiging vormde voor de Sovjetstaat en op z’n vroegst over twee- of driehonderd jaar zou kunnen verschijnen. Eén exemplaar heeft de KGB niet in handen gekregen en dit is in microfilmvorm naar het Westen gesmokkeld en in 1980 verscheen de eerste uitgave in het buitenland. In 1988 kon het boek in Rusland zelf worden uitgegeven.

Ik las bijzonder enthousiaste recensies. Met enige scepsis las ik dat het boek vergeleken kan worden met Oorlog en vrede van Leo Tolstoi. Maar na het lezen van deze roman van zo’n 900 pagina’s over Rusland tijdens de slag om Stalingrad moet ik zeggen dat de vergelijking niet zo vreemd is. Grossman heeft zich duidelijk door Tolstoi laten inspireren. Geregeld verwijst hij ook rechtstreeks naar diens meesterwerk. Maar tegelijk heeft hij een zelfstandig meesterwerk geschreven. Het is bijzonder boeiend, vol van rake beschrijvingen en beschouwingen. Je wordt meegenomen door het lot van de vele personen die het boek bevolken en waar je gaandeweg de verbanden tussen gaat leggen. Want net als in Oorlog en vrede wisselt het boek voortdurend van perspectief en personen die gevolgd worden. Het valt daarbij in het begin niet mee om greep op het verhaal te krijgen omdat de mensen telkens anders worden aangeduid (voornaam, patroniem en achternaam en om het nog verwarrender te maken zo nu en dan ook weer afwijkende koosnamen).
Maar als je je in en door het verhaal laat meenemen kom je terecht in een meeslepend verhaal en een bijzonder knap weergegeven beeld van de oorlog vanuit Russisch perspectief, van de stalinistische zuiveringen, van de gruwelijke Jodenvervolgingen door de Duitsers, maar ook het soms latente en soms openlijke antisemitisme in het communistische Rusland.

Grossman slaagt erin het Stalinistische systeem goed in beeld te brengen. De gevoelloosheid van partijcommissarissen die boeren laten verhongeren door hun hele oogst af te nemen en bij verzet mensen af te maken, omdat het toch maar koelakken (vrije boeren, klassevijanden) zijn. Maar ook de absurditeit dat diezelfde partijcommissarissen in gevangenissen en kampen terecht kunnen komen zonder dat ze zelf begrijpen waarom. De hele sfeer van angst en besef van schuld omdat men onschuldigen beschuldigt om de eigen onschuld te bewijzen. In het boek komt een passage voor waarin een SS-commandant van een concentratiekamp een Russische communistische voorman bij zich laat komen en in plaats van hem te laten martelen een gesprek begint waarin hij duidelijk maakt dat de nazi’s en de communisten eigenlijk hetzelfde denken en doen: ‘Wij zijn elkaars vijanden, maar wij begrijpen elkaar.’
Tegenover de machtsideologieën, die in naam van het goede kwaad doen, staat in het boek de opvatting van een volgens zijn communistische medegevangene ‘ernstig verwarde man.’ Hij vertelt over een Russische vrouw die een gewonde Duitse belager hulp biedt ondanks de beestachtige Duitse wreedheden. Zij wordt symbool van een andere werkelijkheid. ‘De onmacht van de zinloze goedheid is het geheim van haar onsterfelijkheid. Ze is onoverwinnelijk. De blinde en stomme liefde is de zin van de mens.’
Dan kom je terecht in religieuze taal. Het is interessant om in dit boek uit een atheïstische maatschappij hier en daar godsdienst en religieuze gedachten tegen te komen. Soms in bijna gedachteloze oude gebruiken. Zoals de beschrijving van de verbijstering als een in ongenade gevallen wetenschapper een telefoontje krijgt van Stalin persoonlijk: ‘Zonder te weten wat ze deed sloeg Ljoedmila Nikolajevna een kruis en bekruiste vervolgens Viktor Pavlovitsj.’ Maar soms ook in meer beschouwende delen. Grossman was een atheïstische Rus van Joodse komaf. Het is des te opvallender dat deze schrijver kennelijk een hoge dunk van Jezus had. Hij laat de hoofdpersoon Strum na een enthousiast verhaal van een medegeleerde over zegeningen van de toekomstige maatschappij, waarin de mens vermogens ontwikkeld zal hebben die hem op God doen neerkijken, zeggen: ˋDe mens zal neerkijken op God, maar zal hij ook niet neerkijken op de duivel, zal hij hem niet evengoed overtreffen? U zegt dat leven vrijheid is. Maar denken de mensen in de kampen ook zo? Zal het leven dat zich door het heelal verspreidt zijn macht niet aanwenden om een veel ergere slavernij te vestigen dan die van de levenloze materie waar u over spreekt? Wat denkt u, zal die toekomstige mens Christus overtreffen in zijn goedheid? Dat is waar het om gaat! … Ja vertel me dát eens: gelooft u in de evolutie van de goedheid, de moraal en de barmhartigheid? Is de mens daartoe in staat?’ Het antwoord op die vraag is in onze westerse wereld even relevant als in de communistische van Grossman.

Wie nog op zoek is naar goede literatuur voor in de vakantie kan ik dit boek aanraden.

Naar aanleiding van:
Barack Obama, Dromen van mijn vader. Het verhaal van mijn familie. Uitgeverij Atlas, Amsterdam / Antwerpen 2007.
Vasili Grossman, Leven en lot. Uitgeverij Balans, Amsterdam 2008.