Skip to main content

nr6 • 2009 • Kroniek

juli 2009 (23e jaargang nr. 6)

Kroniek

De knop moet om
Marja Brak

‘Ik had bij tijd en wijle het besef een vreemdeling in eigen land te zijn.’ Zo spreekt minister Van Middelkoop in Trouw (27/6/2009) over de gevoelens van vervreemdheid die hij een jaar of tien geleden kreeg ten aanzien van Rotterdam, de stad waar hij ooit naar de middelbare school ging en studeerde. In die tijd was het nog een blanke stad met een bijna dorps karakter, nu is 47% van de bevolking van allochtone herkomst.

Even verderop in het interview zegt hij: ‘Die constatering vergt een andere houding. Dat je ook zelf nieuwe banden moet aangaan met andere bevolkingsgroepen.’ Juist… Mag Geert Wilders hier even scoren? Deze uitspraak van de minister is de taal die we al heel lang van gevestigde politici horen. Probleem is alleen dat deze goede raad vaak komt van mensen die zelf niet (meer) in een snel verkleurende buurt of wijk wonen en hun vervreemdende ervaringen dus opdoen vanuit hun dienstauto of tijdens de wandelingetjes met veel pers in hun kielzog door de prachtwijken. Over de witte vlucht uit wijken en steden, met ook grote gevolgen voor het kerkelijk leven daar, hoor ik de christenminister niet. 

Het is snel gegaan
Vijftien jaar geleden zou ik niet begrepen hebben waar de aanhang van Geert Wilders vandaan komt. Nu kan ik me er iets bij voorstellen. In 1994 verhuisde ik naar een wijk, die eind jaren zestig gebouwd werd aan de hand van een mooi plan: zeer gevarieerde bouw, hoog en laag, veel groen en een mix van koophuizen en sociale woningbouw. Mijn rijtje van zes doorzonwoningen, met een parallel rijtje erachter, had als oorspronkelijk bewoners ambtenaren en mensen met gelijksoortige beroepen. Van die twaalf woningen herbergt er nog één de eerste eigenaren. Dan zijn er nog twee huizen die bewoond worden door mensen die er bij mijn komst al woonden. Bij de andere acht reed de afgelopen jaren regelmatig de verhuiswagen voor. Die werd vooraf gegaan door een fikse verstoring van de zondagsrust waaraan we gewend en mee verwend waren: jankende boormachines en wat dies meer zij. Dat was wennen voor de ‘harde kern’. Bij mijn komst was mijn hele rijtje van zes kerkelijk betrokken. Nu is dat nog de helft en de zes huizen achter mij kan ik geheel als zendingsgebied aanmerken, ben ik bang. Wanneer er een makelaarsbord in de tuin kwam, werd het niet met zoveel woorden gezegd, maar er werd wel opgelet wie er kwamen bezichtigen… Nadat enkele jaren geleden een Turks gezin een huis in mijn rijtje kocht, waren we wat onrustig geworden. ‘Ja, het zijn natuurlijk hardwerkende mensen, want anders kun je geen huis kopen, maar…’ En je proefde: er zijn al complete schotelwijken in Amersfoort en nu zijn wij blijkbaar aan de beurt. Schotels waren er al wel in de wijk, maar vanuit de ‘koophuizen’ heb je daar geen zicht op en wat je niet ziet, is er niet.
Laat ik eerlijk zijn: ik zuchtte ook toen ik in mijn achtertuin in de zon zat en de Turkse buurman van twee huizen verder op zijn schuurdak klom om de schotel te installeren. Ik vroeg me meteen verschrikt af of ik wel decent genoeg gekleed was, want ik heb geleerd dat je geen aanstoot moet geven. Die schotels vind ik niet alleen lelijke wratten aan de huizen, maar zijn in mijn ogen – meer dan de hoofddoeken waar velen zich drukker om maken – een teken van non-integratie. Schotel nummer twee die ik vanuit de achtertuin mag aanschouwen, verscheen vorig jaar toen zich achter mij ook een Turkse familie vestigde. 
Laten we nog even verder rondkijken. Naast mijn huis stond een school uit de beginjaren van de wijk. Na enkele decennia is zo’n gebouw al verouderd. Aan de overkant van de straat was ook een school, ook verouderd en daarom verrees daar een nieuwe school. De school op deze plek was vijftien jaar geleden al redelijk zwart, hetgeen mensen die mijn nieuwe woning kwamen bekijken deed opmerken: nou, wel een beetje buitenlands hier... Ik denk dat de school nu voor 98% zwart is. Wat veel meer nog opvalt is, dat de meeste moeders nu ook een hoofddoek dragen en dat een aantal van top tot teen in zwart gehuld is. Dat was destijds anders. Het beeld wisselt wanneer de kinderen van de Vrije School – die wat verder weg achter mijn huis staat – langs wandelen en oversteken om bij de nieuwe school te gaan gymmen. Opeens is de kindermenigte zo goed als wit. En in de bijbehorende speeltuin is er sprake van een zelfgekozen segregatie. Hoofddoekmoeders zitten samen op een bankje. Witte ouders idem. En de kinderen spelen vooral in gescheiden groepjes. Het terrein van de school naast mijn huis lag jaren braak en om mij heen hoorde ik de vrees: ‘Als er maar geen moskee komt!’, want die kans was vrij reëel. Er zijn intussen op dat terrein nieuwe koopwoningen gebouwd. Maar ook daar enkele schotels.
Wanneer ik de straat oversteek, is er honderd meter verder een pleintje met winkels. Vijftien jaar geleden waren alle oorspronkelijke voorzieningen daar nog aanwezig: sigarenboer met kranten, drogist, doe het zelf zaak, kapper, groenteboer. Verder een supermarkt en een Wibra. Alleen de beide laatste zijn er nog – druk bezocht door allochtone klanten. De andere winkels verdwenen, de kapsalon kreeg (snel wisselende) Turkse eigenaren, de doe het zelf zaak werd een Turkse cafetaria, er kwam een soort kringloopwinkel met een Irakese eigenaar die elke morgen zijn halve voorraad naar buiten draagt en een wijkcentrum met welzijnswerkers, waar jongeren iets geboden wordt. Want ja, het pleintje kent ook zijn hangjongeren.

Het vertrouwde is weg
Met deze tekening van mijn woonomgeving laat ik zien dat de problemen waar vroeger alleen lager opgeleiden in achterstandswijken mee te maken hadden, nu ook een klasse hoger – vervelende aanduiding – voelbaar worden. Problemen is misschien een te groot woord en de mensen in de grote steden zullen er hun schouders over ophalen en zeggen: kom maar eens hier kijken, want waar heb je het over! Het is vooral het wegvallen van het vertrouwde (mijn winkels, mijn buren met wie ik leuk kon praten, de gereformeerde wijkgebonden kerk die zijn leden grotendeels zag wegtrekken en nu dreigt gesloten te worden) en daartegenover de komst van het vreemde en onbekende (schotels, hoofddoeken, buren die je niet verstaat, winkels die je rommelig vindt). Op zondagmiddag met een boek in de tuin zitten, is een bron van ergernis geworden. De gedempte gesprekken van de Hollandse buren zijn vervangen door van twee kanten zeer luidruchtige conversaties in het Turks (er is veel aanloop) en waarom schreeuwen die mensen altijd zo tegen de kinderen, zei de buurvrouw. De veelgebruikte megabarbecues verspreiden dusdanige rookwolken dat de ramen in de buurt meteen dichtgaan.
Toen ik mijn huis kocht, deed ik dat in alle argeloosheid. Ik kwam ik uit de beste buurt van Amersfoort en zag daar nooit een schotel. Mijn vrienden woonden en wonen voor het merendeel in fraaie huizen en in mijn geboortedorp waar een deel van mijn familie nog woont, kom je geen enkele hoofddoek tegen. Wanneer ik wel eens iets verzucht over de nieuwe Nederlanders in mijn wijk en me hardop afvraag hoe Nederland de massaliteit ervan aan kan, word ik meestal vermaand. Mijn sociaal bewogen neefjes zeggen zelfs: ‘Tante Marja is een beetje een racist’. De salontaal van de politici – zie al dat vreemde toch als een verrijking van onze cultuur - heeft zijn uitwerking niet gemist. Mijn argeloosheid ben ik intussen kwijt: ik ben terechtgekomen in een veranderende wereld waar ik niet voor gekozen heb. En ja, ik heb erover gedacht te verhuizen. Maar als je in mijn hart kijkt, woon ik toch  liever hier dan in zo’n Vinex-puist aan de stad, waar ik de snel opvolgende trends in de blanke wooncultuur kan aanschouwen. Ik heb mezelf toegesproken en heb gekozen voor een positieve insteek. Na stug (vriendelijk) volhouden van mijn kant zit er een fikse progressie in alleen al de manier van groeten van de Turkse buurvrouw. Wanneer ik haar goeiendag zei, keek ze me eerst alleen verbaasd en schuw aan vanonder haar hoofddoek, toen werd het een knikje, vervolgens klonk ‘hallo’ en nu groet zij mij als eerste met een stralende glimlach en vertelt haar man mij uit zichzelf dat zijn baan op de tocht staat. Hij verstaat mij nu, terwijl hij een aantal jaren geleden nog geen woord met me kon wisselen. Ze hebben hun voortuin na een lange periode van gerommel op de schop gehad en om het feit dat er nu ook wat uien en aardappels tussen de bloemen staan, kan ik wel lachen. Waarom ook niet? Hun auto – met daaromheen sleutelende mannen - parkeren ze nu eindelijk niet meer op het trottoir, maar op de daarvoor bestemde parkeerplaats. De kinderen spreken sinds ze op school zitten Nederlands tegen hun ouders, die weliswaar in het Turks antwoorden, maar toch. Ik ben ook gewend aan het busje met de chauffeur in djellaba die de kinderen ophaalt voor de islamitische school. De kinderen zeggen keurig mevrouw tegen me als ze wat vragen (veel bleekneuzen doen dat al lang niet meer). Minister Van Middelkoop kan tevreden over mij zijn: ik ga banden aan met de nieuwe bevolkingsgroepen en als hij het ook op deze manier eens in praktijk wil brengen, wil ik wel een aantal weken woningruil met hem doen. Voor het overige vind ik dat hij zich in het eerder aangehaalde interview zeer naïef toont. ‘De gevoelens van onbehagen zullen verdwijnen.’ Nou, daar zullen dan toch de handen van politici voor uit de mouwen moeten, want de vele PVV-stemmers bewijzen het tegendeel. 
En als Van Middelkoop tevreden constateert dat de ramadan toch geruisloos een plaats in de Nederlandse samenleving heeft gekregen en je als christen gerust de moslims ‘happy ramadan’ kunt wensen, dan denk ik: is dat iets wat de regering bewerkt heeft? En dat eerwraak en vrouwenbesnijdenis een halt wordt toegeroepen, hetgeen de minister ook als een wapenfeit noemt – dat is natuurlijk prachtig, maar daar komen bevolkingsgroepen niet nader door tot elkaar. Noem nou eens wat echte verbeteringen die de druk doen afnemen: in het onderwijs, in het openbaar vervoer, op straat.

Geef de vrijheid niet prijs
Het zijn niet eens mijn eigen kleine woonergernissen waar ik me druk om maak. Die kan ik hanteren. En uiteindelijk heb ik ook nog de mogelijkheid om te verkassen, dus ik heb gemakkelijk praten. Er zit een veel breder verhaal achter. Ik vind het jammer dat onze cultuur (een Nederlander is zo verdraaid weinig trots op zijn land en zijn geschiedenis) teloor gaat en veel belangrijker nog: onze verworven vrijheid, de democratie, de vrijheid van meningsuiting (waarvan we als christenen weten hoe je daar ook aan kunt lijden) die echt fiks beperkt is uit islamvrees. Hoe ongemerkt gaat het allemaal? In Engeland dacht men vijf rechtbanken te hebben waar de sharia gehanteerd wordt. Het blijken er 85 te zijn: tribunalen die vanuit moskeeën opereren en niet toegankelijk zijn voor onafhankelijke waarnemers en niet-moslims. Volgens een rapport mocht een moslima niet met een niet-moslim trouwen tenzij hij moslim werd, polygame huwelijken werden goedgekeurd en nog zowat van die vrijheden. Als je dat leest, is het dan zo gek dat je een beetje bang wordt? De softe aanpak van vele jaren op het gebied van eisen van integratie is nog in geen tijden weggewerkt en met steeds weer nieuwe lichtingen importbruiden en bruidegoms beginnen we steeds weer van voren af aan. De druk op het basisonderwijs door de taalachterstand van kinderen. De problemen in het vmbo met jongeren die niet alleen puberen, maar ook in de spagaat zitten van onze westerse wereld (met al haar decadentie en gebrek aan respect voor gezag waardoor zij denken dat alles kan hier en eigenlijk is dat ook zo) en hun in hun eigen wereldje levende ouders. En het toenemende fundamentalisme, want veel moslima’s doen wel alsof de hoofddoekjes een symbool van fierheid zijn, maar ik heb zo mijn twijfels. In onze reformatorische wereld kennen we toch ook maar al te goed de groepsdruk? Ik heb hoop: minister Van der Laan, de opvolger van prachtwijken-minister Vogelaar, lijkt een realist. Hij heeft althans gezegd dat Nederland de gezinshereniging (importbruiden) niet kan verwerken en dat er andere maatregelen moeten komen.
Van de christelijke partijen zou je veronderstellen dat ze veel meer op de bres zouden staan voor de waarden die ons land kent en waarvoor eeuwenlang gestreden is, niet in het minst door calvinisten. Want noem mij eens een islamitisch land waar het leuk leven is voor een vrouw? Om over christenen maar te zwijgen. De Christen Unie is tot nu toe in mijn ogen naïef. Zoals de staatssecretaris van die partij die ging roepen dat er wel een christelijke feestdag kon worden ingeleverd voor het Suikerfeest. Het christelijk gefundeerde CDA ziet jodendom, christendom en islam als gelijksoortige godsdiensten – ja, dan valt er ook weinig te verdedigen of te vrezen. En de SGP zit met zijn theocratische opvattingen – hoe aangevochten momenteel ook – en zijn met de islam sterk overeenkomende opvattingen op ethisch vlak en zijn kledingadat (die trouwens ook nog maar een paar decennia oud is, maar dat is weer een heel ander verhaal) niet zo heel ver van de strikte islam af.
Wie zal ons redden? Alweer, ik koester hoop en nu door wat Gert Jan Segers, directeur van het Wetenschappelijk Instituut van de Christen Unie laat horen. In het Reformatorisch Dagblad (2/4/2009) zegt hij dingen waarvan ik denk: eindelijk een realist die anderen de ogen kan openen. Hij heeft een aantal jaren in Egypte gewerkt en daardoor recht van spreken. ‘Als we in ons land tot een vreedzaam samenleven willen komen, kunnen we er geen genoegen mee nemen dat grote groepen moslims een belangrijk deel van onze waarden niet delen en eigenlijk met hun rug naar onze samenleving staan. (…) Werkelijke integratie vindt slechts plaats als mensen zich een bepaald minimum aan basiswaarden van dit land eigen maakt.’ Dat lijkt me des Pudels Kern. Deze uitspraak deed me denken aan wat ik boeren in een enclave van voormalige Hollanders in Canada hoorde zeggen: ‘We houden van dit land’ en ze konden het zeggen in de nieuwe taal die ze binnen één generatie beheersten, temidden van hun kinderen die hun moedertaal al nauwelijks meer spreken. Dat is integratie: houden van het land waar je bent neergestreken.

Niet langer bagatelliseren
Terug naar Wilders. Hij hanteert een totaal foute aanpak en draagt de verkeerde (in feite helemaal geen) oplossingen aan. Maar het is een even foute strategie van de andere partijen om hem belachelijk te maken en mensen die op hem stemmen in een verdachte hoek te plaatsen of voor dom te verslijten. De stemmers zullen deels mensen zijn die zelf problemen ervaren op het gebied van het wonen tussen een getalsmatige overvloed aan buitenlanders en deels mensen die het economisch slecht gaat. Maar er zullen ook heel wat weldenkende mensen tussen zitten die zich afvragen: verkwanselen wij onze vrijheid (van godsdienst) niet, waar gaat het naar toe met ons land, met het karakter en de veerkracht van ons volk, met onze saamhorigheid? En christenen horen en lezen ook de verhalen van christelijke vluchtelingen, van onderdrukking in landen waar de politieke islam heerst. Angst is een slechte raadgever en een angststem lost niets op. Maar ontkennen en bagatelliseren van problemen die er wel degelijk zijn, softe taal spreken en doen alsof mensen die een stem geven aan wat er leeft onder het volk gek zijn, is ook een angstreactie. Wanneer de gesettelde politieke partijen niet realistisch worden, zullen we geconfronteerd blijven met protestpartijen als die van Fortuyn, Verdonk en Wilders. Overigens zitten er namens de PVV ook redelijk denkende mensen in de Tweede Kamer, getuige een overzicht in het Reformatorische Dagblad van 13/6/2009. En dat wij er ons blijkbaar allemaal bij neerleggen dat een politicus een door zijn permanente bewaking gekooide in een vrij land is, vind ik onbestaanbaar en onverteerbaar. Wie heeft het daar nog over?
Nog een hoopvol geluid. In het Reformatorisch Dagblad van 29 juni 2009 wijst ds. C. Blenk op de verantwoordelijkheid van de kerken en hij vraagt die zich uit te spreken over de islam én over de PVV. Als het om het eerste gaat, kan ik hem volgen. Hij schrijft: ‘Het gaat om de waarheidsvraag. Hoe zien christenen de islam? Is Allah echt dezelfde God? Moslims zeggen van wel. De Koran geldt als verbeterde uitgave van de Bijbel, maar verdraait die veel oudere Schrift aantoonbaar. Daarom blijf ik in de islam iets antichristelijks zien. Het Griekse ‘anti’ betekent niet alleen ‘tegen’, maar ook ‘in plaats van’. Substitutie dus. Daarmee spreek ik geen kwaad, want dat leert de islam zelf.’ Over het tweede punt ben ik het niet met Blenk eens. Hij refereert aan een uitspraak van de gereformeerde synode in 1936 dat het NSB-lidmaatschap onverenigbaar was met het kerklidmaatschap en vindt dat de kerken iets dergelijks zouden moeten uitspreken over de PVV. Nu moeten kerken mijns inziens heel voorzichtig zijn met stemadviezen en alleen in uiterste gevallen uitspraken doen als het om de politiek gaat. En dat punt is met de PVV echt niet bereikt. Denk in alle nuchterheid: Wilders roept maar wat. Bevrijd hem van zijn boeien en behandel hem normaal. Maar probeer vooral de vrees van mensen – deels irreëel en deels reëel – weg te nemen. Dat kan alleen maar door de problemen niet langer toe te dekken, maar ze te erkennen.
Voor alle helderheid: ik heb niet op Wilders gestemd, maar gewoon op de partij waar ik al zo’n 40 jaar op stem. En in mijn omgeving ga ik door met mijn positieve insteek. Mijn pas begonnen Vut-bestaan biedt kansen voor ontmoetingen. Samen met een buurvrouw, die dat al eerder opperde, ga ik kijken of er animo is voor een 12 huizenfeestje. Want de cultuur van mijn medelanders interesseert me wel degelijk en misschien kan ik hun beeldvorming van ons een beetje bijstellen. Het gaat nog leuk worden in mijn buurt. En voor de zondagmiddagen in de tuin koop ik oordopjes.