Skip to main content

nr5 • 2009 • Laatst geboekt

juni 2009 (23e jaargang nr. 5)

Laatst geboekt

Marja Brak

Er zijn boeken die niet uitgegeven zouden moeten worden. Ik zeg niet: ‘niet geschreven’. Het is uitermate heilzaam voor een mens dingen van zich af te schrijven. Maar zoals je beter niet elk in boosheid getypt mailtje – hoe therapeutisch dat voor jezelf ook gewerkt heeft – kunt verzenden, moet je ook niet elk egodocument publiceren. Ja, er is wel een markt voor die planken vol ellende. Die lectuur zal hetzelfde effect hebben als de bedevaarten naar Lourdes van mijn vroegere vroom roomse hospita: ‘Als je de ellende van al die anderen ziet, kun je je eigen kruis weer beter dragen.’

Bij het lezen van het boek Ziek van de kerk? van ds. J. Belder dacht ik: had dit maar voor jezelf gehouden. Het is het verhaal van zijn burn out en depressie, maar de kapstok is de kerkscheuring ten gevolge van de kerkfusie. Daarmee is het boek niet alleen een egodocument, maar vooral een aanklacht tegen de structuur van de kerk en het gedrag van kerkmensen en in mijn ogen schadelijk voor (het aanzien van) de kerk. Dat ligt niet aan de toon, want die is mild en ik geloof ook direct dat het heel waarheidsgetrouw is. Maar toch… Bovendien: hoeveel afstand heb je - zeker wanneer je emoties beschadigd zijn - van je eigen rol in een bepaald proces? Is het niet te snel na de gebeurtenissen geschreven? Zou die burn out niet ook zijn ontstaan wanneer de auteur in het onderwijs of het bedrijfsleven had gewerkt?

Depressie
Dat ik een ander boek over hetzelfde onderwerp positiever beoordeel, zal ook met mijzelf te maken hebben. Wellicht ben ik overgevoelig als het over de kerk gaat – die wil ik zo graag hoog houden, terwijl ik vermoed dat ik net zoveel pagina’s zou kunnen vullen met (semi)kerkelijke narigheid als ds. Belder. Maar een simpel gedichtje heeft mij ooit geleerd: de kerk… dat zijn wij. Tot het boek Kikker gaat fietsen van Maarten van Buuren, hoogleraar moderne Franse letterkunde, heb ik veel meer afstand. Hij schreef over zijn depressie in 2000 (dus acht jaar na dato). Dat was al de derde depressie op rij. Ja, ook een egodocument, maar van een ander kaliber. Van Buuren bekijkt zichzelf en zijn kwaal van verschillende kanten, met nogal wat relativering en de bereidheid eerdere veronderstellingen te laten varen. Hij dacht de oorzaak van zijn depressie te vinden in zijn gereformeerde achtergrond - het Maassluis van Maarten ’t Hart, dat hij echter veel minder vervreemd(end) beschrijft dan ’t Hart doet - en zijn kille moeder. Tussen haakjes en in het algemeen gezegd: moeders krijgen nogal eens een dominant etiket opgeplakt, terwijl hun gedrag domweg veroorzaakt wordt door de man met wie ze getrouwd zijn en waardoor zij gewoon ‘de boel’ moeten redden. Van Buuren komt tot de conclusie dat er bij hem sprake is van erfelijkheid (ook Belders moeder was depressief, zo schrijft hij) en een narcistische persoonlijkheid. Die laatste conclusie kun je als lezer zelf ook wel uit het boek trekken; neem bijvoorbeeld de beschrijving van een door de auteur bijgewoond galadiner bij de koningin.
Wie destijds Ver heen las, van P.C. Kuyper, hoogleraar in de psychiatrie, die zelf overvallen werd door een psychotische depressie, zal het boek van Van Buuren als veel minder benauwend ervaren. Hij daalt niet zo diep af in de krochten van zijn ziel als Kuyper, maar die was daar door zijn vak wellicht ook beter toe in staat. Wat Kuyper en Van Buuren gemeen hebben, is dat ze schrijven over hetzelfde afgrijselijke Niets. Kuyper: ‘Ik kan het Niets nooit meer in, want ik ben er’. Van Buuren: ‘In zekere zin (….) besta ik niet meer en is datgene wat in de stoel hang een stoffelijk overschot’. Hij geeft aan dat antidepressieve medicatie zijn redding was, maar vindt het vervelend dat zo’n onderhoudsmiddel blijvend nodig is. Maar, denk ik dan in alle nuchterheid, van een bloeddrukverlagend middel kom je meestal ook niet meer af. Is het feit dat we onze lichamelijke gezondheid niet in de hand hebben dan minder zwaar dan wanneer we dit van onze geest moeten erkennen? Van Buuren gaat ook in op het oevre van de zwartgallige filosoof Emile Cioran, die vaak benadrukte dat zelfmoord het enige fatsoenlijke antwoord is op de gesel die leven heet, maar zelf nooit tot die daad kwam.‘Hij ontsnapt aan het Niets door de woorden waarin hij dat Niets beschrijft.’ Ja, schrijven en van je afschrijven is dus heilzaam. Maar niet alles is stichtend. Dat vind ik wat dit boek betreft van de breed uitgemeten passage over een experiment met cocaïne, samen met een junk.
Van Buuren verloor op zijn zeventiende het geloof, maar geeft wel een prachtige sfeertekening van het geloof van zijn grootouders van beide kanten. ‘Oma Weeda hoefde helemaal geen moeite te doen om de Heer te bereiken. Rond de dampende borden ontstond een bezield verband dat bij ons thuis ontbrak’.

Zuid-Afrika
Al geruime tijd loop ik erg warm voor Zuid-Afrikaanse schrijvers en Damon Galgut is één van hen. Zijn vorige boek De goede arts zorgde voor zijn internationale doorbraak en nu ligt er weer een juweeltje van hem: Het bedrog. In een interview zei Galgut: ‘Het is belangrijk dat schrijvers voortdurend reflecteren op het morele universum waarin Zuid-Afrika zich bevindt en dat ze de lezers een ongemakkelijk gevoel meegeven.’ Uit de stroom van literatuur die Zuid-Afrika momenteel voortbrengt leer je dat blank en zwart nu even corrupt zijn. En publicist Hans Ester, kenner van Zuid-Afrika, schrijft in het Nederlands Dagblad dat één van de hoofdpersonen in Het bedrog de vele ondeugden in zich vertegenwoordigt, die deel zijn gaan vormen van de sociale en politieke realiteit van Zuid-Afrika. Als de bedoelde persoon, Kenneth Canning, geld kan verdienen interesseert de natuur hem geen zier. Hij koopt de zwarte burgemeester om en werkt samen met Oost-europese maffiosi, die hun kansen schoon zien in het nieuwe Zuid-Afrika. Cultuur en traditie gaan ten onder aan nieuw geld en corruptie. Het verhaal bergt nogal wat mysteries in zich. Hoofdpersoon Adam Napier is ontslagen en zijn huis uitgezet en trekt zich terug in een huisje in een dorp in de Karoo, een plek die in de Zuid-Afrikaanse literatuur nogal eens symbool staat voor ellende, onverdraagzaamheid en conservatisme. Adam besluit zijn dichterschap weer op te pakken, maar komt tot weinig, mede doordat zijn schoolvriend Kenneth opduikt, die hem elk weekend uitnodigt op zijn landgoed waar zich een aantal intriges afspeelt. Ook Kenneths vrouw Baby speelt daarin een merkwaardige rol. Het is niet moeilijk om in deze zwarte vrouw een verworpene te ontdekken, die zich een weg omhoog baant door naar beneden te trappen. Galgut trekt je als lezer zo het verhaal in dat je daar op een gegeven moment net zo verstrikt in raakt als de hoofdpersonen. De symbolen zijn soms wat zwaar aangezet: het onkruid, poging om in een omgevormd landschap het verleden te begraven en de naam Adam met Baby in de rol van verleidster Eva. Toch blijf ik erbij: een prachtig boek.

Namibië
Peter Orner is geen Zuid-Afrikaan, maar een Amerikaan. Zijn boek De terugkeer van Mavala Shikongo – een debuut - doet me wel denken aan Zuid-Afrikaanse schrijvers. Dat is geen wonder, want het speelt in Namibië, dat in 1990 onafhankelijk werd na twee decennia oorlog tussen de SWAPO en Zuid-Afrika. Het boek is geschreven in een groot aantal korte hoofdstukken, soms van slechts één of een halve pagina. Daardoor heb je het gevoel dat je een legpuzzel aan het maken bent, want de schrijver heeft steeds weer een andere invalshoek. Maar hij kiest die zo knap dat je de draad niet kwijt raakt. De auteur heeft zelf in Namibië gewerkt, evenals zijn hoofdpersoon Larry Kaplanski, een Joodse Amerikaan die vrijwilligerswerk doet in het afgelegen Goas. Rond Goas is het zo droog en onvruchtbaar, dat de eigenaar de grond, die hij vergeefs geprobeerd heeft van de hand te doen, bij zijn dood in 1941 nalaat ‘aan de enige die het niet kon weigeren’: God. Diens vertegenwoordiger op aarde, de katholieke kerk, stuurt twee Duitse monniken naar Goas om er een schapenboerderij op te zetten. Een hopeloze taak waaraan ze bezwijken. In 1967 krijgt Goas een nieuwe bestemming; er wordt een jongensschool gevestigd. Het leven in deze nederzetting wordt beschreven vanuit de waarnemingen en gesprekken van de docenten. Als Larry in 1991 in Goas aankomt, zegt het schoolhoofd dat hij beter geld had kunnen sturen… Iets dergelijks zal niet altijd zo direct tegen westerse idealisten die in Afrika neerstrijken gezegd worden, maar de reactie is voorstelbaar. Larry krijgt een kamertje in de vrijgezellenafdeling van de docenten en gaat Engels en geschiedenis geven. De natuur is dor en droog en de omgeving geestdodend en troosteloos, maar de schrijver weet met zijn prachtige schrijfstijl en met humor te voorkomen dat je als lezer in zand en droogte wegzakte. Bovendien vlecht hij allerlei historische elementen in, die je helpen de situatie in een context te zien. Er ontstaat reuring in het duffe leven van het docentencorps als Mavala verschijnt, een voormalige vrijheidsstrijdster die in korte rokjes en op hoge hakken door het zand ploetert. Ze verdwijnt een tijdje om dan opeens weer terug te komen met een kind. Alle mannenogen zijn gericht op deze Mavala, maar Larry wordt haar uitverkorene en ze brengen dagelijks in het geheim samen de siësta door op de afgelegen graven van een aantal voortrekkers (weer zo’n historisch element). Momenten vol passie, beschreven zonder expliciete seksscènes. Kom daar in een hedendaagse roman nog eens om. Mavala en Larry praten voortdurend, maar bereiken elkaar niet. En als dit boek over verlangen zonder vervulling – want dat is het alomvattende thema - uit is, blijf je een beetje verwezen zitten. Het is alsof je in Goas bent geweest. En je meent weer een beetje wijzer geworden te zijn.

En verder nog…
Wie in het hierboven beschrevene niets van zijn gading vindt of er niet genoeg aan heeft voor de vakantiekoffer attendeer ik op nog twee boeken. Het mooiste – wat een fraaie en geweldig vertaalde zinnen! - en tegelijk meest hartverscheurende boek dat ik de laatste tijd las, is Het verslag van Brodeck van Philippe Claudel. Brodeck moet van de dorpsgemeenschap een verslag schrijven van een verschrikkelijk gebeuren – hij houdt dat kort, maar schrijft voor zichzelf een parallel verslag. Daarin komt zijn eigen geschiedenis van vondeling, concentratiekampverblijf, in de oorlog misbruikte en zwanger geraakte echtgenote, en nog veel meer verschrikkelijks aan de orde. Is Brodeck een Jood? Niet alles wordt verklaard door de auteur. Jan Willem Stam besprak het boek al in deze rubriek (nr. 23/3). Mijn doel is het met deze regels nogmaals onder de aandacht te brengen.
In mijn eigen vakantiekoffer gaat: Zeven vragen aan Augustinus. Ik moet het nog lezen. Het boekje begint met een forse inleiding op persoon en werk van Augustinus, zoiets als: Augustinus voor dummy’s. Daarna leggen de auteurs (theoloog en Augustinuskenner Paul van der Geest en Trouw-journaliste Monic Slingerland) Augustinus zeven vragen voor, waarop zij hem laten antwoorden. Vragen als: Hoe word ik gelukkig? Wie ben ik eigenlijk? Heb ik genoeg gedaan? Hoe bereid ik me voor op de dood? Het lijkt me een prachtig boekje om in de natuur mee te mediteren. En als ik me niet vergis, is het ook nog eens een buitengewoon missionair boekje. Want de vragen van de niet-gelovige liggen op de bodem van mijn eigen hart.

Naar aanleiding van:
J. Belder, Ziek van de kerk?; Groen 2009
Maarten van Buuren, Kikker gaat fietsen of Over het leed dat leven heet; Lemniscaat 2008
Damon Galgut, Het bedrog; Querido 2008
Peter Orner, De terugkeer van Mavala Shikongo; L.J. Veen 2009
Philippe Claudel, Het verslag van Brodeck; De Bezige Bij, Amsterdam 2008.
Paul van Geest en Monic Slingerland, Zeven vragen aan Augustinus; Ten Have 2009