Skip to main content

nr5 • 2009 • Kroniek

juni 2009 (23e jaargang nr. 5)

Kroniek

Een uithoek waar altijd rook hangt
ds. J. Maasland

Onlangs verscheen Het Gereformeerden Boek, verzorgd door Willem Bouwman, historicus en journalist, werkzaam bij het Nederlands Dagblad. Het is een soort prentenboek voorzien van deskundig commentaar. Gereformeerden en ex-gereformeerden, van Hendrik de Cock tot Maarten ’t Hart passeren de revue. De gereformeerde gezindte ingedeeld en onder gebracht bij de folklore van de Lage Landen aan de zee.

Karl Barth komt ergens in beeld op een karakteristieke foto als hij in 1956 een theologenconferentie in Nederland bezoekt. Bouwman schrijft dat Barth met afgrijzen spreekt over kerkelijk Nederland. ‘Da unten am Rhein, das is eine Ecke wo es qualmt’. Hij zei dat denkend aan de kerkgeschiedenis van Nederland. Een uithoek bij de monding van de Rijn waar altijd rook hangt. Hij refereert, aldus Bouwman, daarmee aan de talrijke theologische twisten en kerkscheuringen. Gereformeerden zijn altijd een strijdbaar volkje geweest. Heftig uitslaande kerkbranden veroorzaakten geregeld rook en vuur. Er viel vaak weinig te blussen. Wat met kerk en geloof te maken heeft, reikt immers meestal diep. Principes en standpunten, weet u wel. Daar wijk je zomaar niet van af. Er zijn uitspraken gedaan en die zijn in documenten vastgelegd. Daar kom je bij voorkeur niet en liever nooit meer op terug. Je proeft bij iedere afsplitsing onder gereformeerden dat men meent de ononderhandelbare waarheid te kennen. En daar ga je dan uiteraard niet nog eens over onderhandelen. Dat zou niet logisch en bovendien theologisch onverantwoord zijn. De waarheid is nu eenmaal geen koopwaar. Daarom hangt er ‘da unten am Rhein’ altijd rook. Het blijft sissen en gisten soms jarenlang.
Grofweg en globaal zijn er twee varianten van het gereformeerde geloof te onderscheiden: de kuyperiaanse en de bevindelijke. In het boek van Bouwman komt vooral de tak der kuyperianen aan bod. Voor bevindelijk georiënteerde gereformeerden is dat meer de kouwe kant van de familie. Daar hebben we niet zoveel mee en ze staan daarom wat verder van ons af.

Familie
Bladerend in een fotoboek komt dus je familie langs, dit keer die der gereformeerden. Met niet iedereen voel je een even innige band. Niet iedereen ligt je. Je kunt door de jaren heen ook vervreemd raken van velen onder hen. Familiedagen mijdt je daarom maar zoveel mogelijk. De familie der gereformeerden - het is me even wat. Er is niet zoveel om trots op te zijn. Nogal wat principiële ego’s en strijdbare mannenbroeders. Vaak waren ze het niet met elkaar eens. Verbond en verkiezing vormden regelmatig struikelblokken. Wat God had samengevoegd, werd bij tijden toch van elkaar gescheiden. Schuld daarover werd nauwelijks gevoeld of beseft en al helemaal niet beleden. Vandaar al die soorten gereformeerden. Bouwman: ‘Er zijn oud-gereformeerden, christelijk gereformeerden, vrijgemaakt gereformeerden, hersteld gereformeerden, voortgezet gereformeerden, en nog meer’. Allemaal gereformeerden gaf Andries Knevel eind 2008 als titel mee aan een bundeling van radiogesprekken met ‘tien gereformeerde voormannen’. Als variatie op ‘Tien keer gereformeerd’ uit 1973 aardig bedacht. Je kunt er niet zonder de nodige gêne kennis van nemen. Wat een getwist en geruzie over punten en komma’s, over strakke en minder strakke binding aan belijdenisgeschriften en synodale standpuntbepalingen, over oude en nieuwe bijbelvertalingen en psalmberijmingen. K. Schilder had er indertijd een argument voor bedacht: ‘Wie niet polemiseert, is niet bekeerd’. Dat geeft de strijdbare held lucht en ruimte.
Je moet er wel tegen kunnen om kennis te nemen van de geregistreerde gescheidenheid der gereformeerden in Knevels overigens interessante bundeling gesprekken. Ik liep bij lezing een haast allergische reactie op tegen zoveel ‘gereformeerdheid’ inclusief de hoeveelheid bijna onverschillig aandoende kilte en lauwheid onder zoveel gescheidenheid. Ik herken me volledig in wat ds. Jan Mudde (Nederlands gereformeerd predikant) aan het begin van zijn gesprek opmerkt: ‘Als er iets is wat mij aan het twijfelen brengt, dan is het de verdeeldheid. Als er zo’n verdeeldheid is binnen de kring van mensen die zeggen Gods Woord na te spreken en van zijn Geest vervuld te zijn, wat werkt de Geest dan uit?’ De pretentie hebben te bouwen op Gods Woord alleen en dan in zoveel kerken en groepen uiteen te vallen en geen kans te zien daar enige verandering in aan te brengen, dat veroorzaakt een diepgaande vervreemding en verwijdering.
Wat mij betreft brengen de gesprekken in Allemaal gereformeerden het faillissement en het demasqué van de gereformeerde gezindte droevig in beeld. Als de gereformeerde interpretatie van de Schrift tot zoveel diepgaande gescheidenheid leidt, durven we dan de waarheidsclaim nog wel hanteren? Zou iets meer bescheidenheid naar andere christenen en gelovigen ons dan niet sieren? Heeft de almaar verder gaande secularisatie onder ons volk niet voor een deel ook te maken met de imagoschade die schriftgetrouwe gelovigen hebben opgeroepen van het christelijk geloof?

Vijf jaar PKN en HHK
Het kan eigenlijk niet missen: mei 2009 doet denken aan mei 2004. Voor feestvreugde en opgetogen herdenken is voor de insider weinig reden. Er is één Gereformeerde Kerk opgegaan in een groter geheel, maar er zijn er twee voor in de plaats gekomen: hersteld hervormd en voortgezet gereformeerd. Van de hand van mijn dorpsgenoot Adriaan van Belzen verscheen een bundel interviews onder de titel Helen en delen – Hervormden over PKN en HHK. Ingewijden herkennen de variant op de befaamde geschiedenis van de Gereformeerde Bond geschreven door dr.ir. J. van der Graaf Delen of helen? (1978). Wie goed nadenkt, voelt de wrange pijn. De GB heeft sinds de oprichting in 1906  te maken gehad met het soms lastige en pijnlijke dilemma: Gaat het om de heling van de kerk en blijven we ons medeverantwoordelijk voelen, ook voor een kerk waar meningen toegestaan of uitgedragen worden waarvan wij vinden dat ze in strijd zijn met het bijbels getuigenis. Of moeten we berusten in haar deling en binnen de kerk ieder maar onze eigen weg gaan, de zogeheten modus vivendi oplossing. Door ontwikkelingen waar jaren lang verzet tegen is geweest, is men uiteindelijk meegenomen in een nieuw proces van helen, waarna intern het delen zich alsnog jammerlijk voltrok. Een flinke groep hervormd-gereformeerden zette de deling door tot in haar meest radicale consequentie en vormde een nieuwe kerk. Wie de gesprekken in Helen en delen leest, voelt heel veel pijn, nog steeds. Wonden liggen nog altijd open, vooral bij hen die meegegaan zijn in de Protestantse Kerk in Nederland.
Lezing van de gesprekken is niet bevorderlijk voor een gezonde gemoedsstemming en nog minder voor een opgewekt geloofsleven. Net als Knevels bundel met gesprekken fungeren ook die van ‘Helen en delen’ bij tijden als aanzetten tot ernstige geloofstwijfel. Waar ik bijvoorbeeld grote moeite mee heb, is de claim die vaak zo gemakkelijk wordt neergelegd als gezegd wordt dat ‘de Heere mij toen en daar zo duidelijk de weg wees’ en dat ‘de Heere na de scheiding zo duidelijk zijn goedkeuring gaf over en na die en die preek’. Hoe weet je dat allemaal zo zeker, denk ik dan? Zou het werkelijk Gods goedkeuring wegdragen als wij elkaar zo fundamenteel afschrijven en wegzetten? Geeft ‘de Heere daar dan ook via een innerlijke stem of tekst en psalmregel zijn mening mee door?’ Ik bedoel het absoluut niet karikaturaal, maar Jomanda krijgt ook altijd van alles en nog wat door uit een andere wereld om daarmee aan te tonen dat wat zij beweert zo gek nog niet is. Moeten we niet ontzettend voorzichtig zijn met deze vrome claims om ons eigen gelijk bevestigd te krijgen. Een kerk scheuren is immers geen kleinigheid. Laten we toch bescheiden en voorzichtig zijn om geloofwaardig te blijven, juist naar hen toe die weinig met het christelijk geloof hebben.

Hoe verder?
Ik heb er verder weinig behoefte aan inhoudelijk op de inhoud van Helen en delen te reageren. We zijn binnen de Protestantse Kerk in Nederland intussen vijf jaar verder. Plaatselijk is er in veel gemeenten fundamenteel en principieel niet zoveel veranderd. Wel zijn we een agendapunt kwijt dat veel kerkelijke vergaderingen en bijeenkomsten jarenlang heeft opgehouden en gefrustreerd. Dat geeft ruimte aan hernieuwde bezinning op ons staan als kerk in deze tijd. Ook binnen hervormd-gereformeerde gemeenten merk je her en der een soort ontspanning: eindelijk kunnen we het nu ook eens over iets anders hebben. Hoe blijven we met onze soms nog grote en brede gemeenten op een verantwoorde wijze bij de tijd, hoe houden we de generaties jongeren en ouderen zoveel mogelijk bij het Evangelie van Christus, hoe communiceren we de boodschap op een gepaste en verantwoorde wijze, hoe gaan we om met de ook in deze gemeenten toegenomen ‘analfabetisering’. Bij zijn aantreden als preses noemde ds. G. de Fijter dat als een van de aandachtspunten waar hij wat aan wilde doen: de analfabetisering van het christelijk geloof. Er is veel onkunde, niet alleen maar in de geseculariseerde samenleving maar ook onder velen die nog betrokken zijn bij kerk en geloof. Weten we nog waar we voor staan?
Het viel me onlangs op dat in een aantal interviews met vertrekkende leidinggevende personen op het gereformeerde erf soms de kritisch bedoelde vraag klonk: Hoe gereformeerd zijn we nog? Nog, ja. Zijn we het eigenlijk nog wel in de oorspronkelijke betekenis van de uitdrukking ‘gereformeerd’. Dat beluisterde ik tenminste in genoemde vraaggesprekken. Ik besef: iemand die afscheid neemt en terugziet op een jarenlange centrale positie in een kerk of een kerkelijke organisatie, maakt meestal een soort balans op vooral voor zichzelf. En hij of zij wil het graag nog maar weer eens een keer gezegd hebben vanuit een besef van loyaliteit en verantwoordelijkheid.
Een hinderlijk probleem voor de gereformeerde vertolking van de bijbelse boodschap is de negatieve uitstraling die decennialang is opgebouwd. Ik heb er in het voorgaande al genoeg over gezegd. Dat zit ons, dunkt me, intussen behoorlijk in de weg. Ik denk aan de vele grote kerkelijke gemeenschappen van gereformeerde origine in mijn woonplaats. Ze hebben een imago dat voor buitenstaanders weinig uitnodigend is. Onlangs was er in de plaatselijke pers veel aandacht voor een afstudeeronderzoek van een student aan de Theologische Hogeschool in Ede. De Voorthuizenaar had een mondelinge enquête gehouden onder duizend ingezetenen en huishoudens en de vraag naar de kerkgang aan de orde gesteld. Conclusie: de helft van de Barnevelders gaat niet of niet meer naar een kerk. Van de 50% niet-kerkgangers gelooft 70% intussen wel in God. Maar de kerk achten ze niet relevant voor zichzelf. Er is meer kloof tussen het instituut kerk en de mensen die ze wil bereiken, dan wij vaak beseffen.
Hoe komt dat? De student constateert in zijn onderzoek dat het heeft te maken met de houding van de kerk richting mensen in en buiten de kerk. Gastvrijheid en warmte, hartelijkheid en betrokkenheid op iedereen, scoren veelal laag. Je hoort er alleen bij als je in kleding, gedrag en keuzes je aansluit bij de doorsnee kerkganger, ook al doe je maar als of. Net als de titel van Robert Vuijsjes bekroonde roman het zegt in een als codetaal bedoeld statement: ‘Alleen maar nette mensen’. Het gereformeerde heeft altijd iets in zich gehad van groepsvorming met vaststaande codes en weinig souplesse in het accepteren van anderen en andersgezinden. Mensen voelen dat en dat gaat heel erg diep, zo diep dat men er de kerk voor vaarwel zegt. Je hebt het gevoel dat je er niet mag zijn zoals je bent, maar dat je moet worden zoals iedereen om je heen al is. En helemaal in lijn met het levensgevoel van onze tijd kiezen mensen dan voor zichzelf en voor hun eigen vormen van geloven en beleven.
Een ander punt in het genoemde afstudeeronderzoek is: het stimuleren en bemoedigen van mensen in hun geloof. Dat gebeurt binnen kerken en gemeenten van gereformeerde signatuur vooral door predikanten en voorgangers. Om mensen te kunnen raken en te helpen, is pastorale nabijheid nodig en geestelijke betrokkenheid op mensen van deze tijd om er voor te zorgen dat preken geen cursussen droogzwemmen worden. Het Evangelie vraagt nu eenmaal om een klare en directe manier van verkondigen. Het gereformeerde heeft in de communicatie van het Evangelie in het verleden en soms vandaag nog  te veel omwegen gekend en bedacht om uiteindelijk tot de kern te geraken. Mensen van vandaag die dat grondige abc niet meer zo scherp hebben, raken dan al luisterend verstrikt in een doolhof van woorden en gedachten en haken af. De groei van evangeliegemeenten is daarom vaak afkomstig van buiten de kerk geraakte gelovigen. Mensen van onze tijd zoeken op hun manier naar antwoorden op vragen waar het complexe leven hen voor stelt. En verlangen dan geen theoretische antwoorden via woorden en begrippen die ver van hen afstaan en uit ver vervlogen tijden stammen. Ik heb mensen, groot geworden onder een gereformeerde preek, soms horen zeggen: het Evangelie bleef meestal op afstand. Het was te vrijblijvend en te goedkoop. Je kon er onbekeerd mee wegkomen en je eigen leven continueren. Deze categorie zoekers komt dan soms terecht in een evangelische gemeente en voelt zich bevrijd van heel veel ballast die voor hun gevoel als een blokkade op weg naar het Evangelie jarenlang lag neergelegd. Voorgangers van evangeliegemeenten zijn vaak mediagetraind en weten precies met welke snelle boodschappen ze harten kunnen raken. Ik durf daar geen negatief oordeel over te vellen en heb eerder bewondering voor het enthousiasme waarmee de blijde boodschap wordt doorgegeven en de manier waarop buitenstaanders opnieuw of voor het eerst getrokken worden in de lichtkring van het Evangelie. Wie in het gereformeerde is gepokt en gemazeld griezelt soms wel van de simpelheid en de ongecompliceerdheid waarmee diepe levensvragen schijnen te worden opgelost. Ik vind daarom ook niet dat kerken die kant uit moeten, maar wel zullen we ons veel meer hebben in te spannen om via de kern van het Evangelie mensen van deze tijd in hun ziel te raken en hen zo te binden aan Christus. Dat zal soepelheid en lenigheid vergen van mensen die vaak strak en stram in hun gereformeerde korset zitten genaaid.

Ten slotte
Mijn verhaal is nogal kritisch uitgevallen richting het nest waar ik uit voortgekomen ben. Dat heeft allerlei oorzaken, maar de voornaamste is toch wel de ervaring dat veel van onze antwoorden niet meer adequaat van toepassing lijken te zijn op de grote vragen van onze tijd. Mij raken en ontroeren soms passages in moderne romans waarin je een eigentijdse medemens ziet worstelen met de vragen van bijvoorbeeld eenzaamheid en schuldgevoel. Ik doel hier op de roman De kleine miezerige god van schrijfster Esther Gerritsen. Er is geen ruimte om uitvoerig op dit boek in te gaan. Het is ook geen christelijk boek en Gerritsen wil ook helemaal geen christelijk schrijfster zijn. Maar haar hoofdpersoon noemt ze Dominique: zij die tot de Heer behoort. Het hele boek door proef je de strijd van een jonge vrouw over de vraag: hoe moet je in het leven staan. Ze is  dodelijk eenzaam en creëert daarom een getuige van haar bestaan die ze ‘god’ noemt. Maar ergens roept ze dan ineens uit: ‘Ik moet ‘m ook niet’. Ze zegt dat dan tegen iemand die ze als een soort surrogaatpersoon haar eenzaamheid af en toe laat opheffen, de buurvrouw. ‘Ik mag hem niet. Maar iemand moet toch getuige zijn?’
Gerritsen wil kennelijk laten zien dat een mens er niet op gebouwd is om het leven alleen te leven. Of zoals recensent Teunis Bunt het in het Nederlands Dagblad formuleerde: ‘Je hebt nabijheid nodig en blijkbaar niet van een iets, maar van een iemand en misschien wel van een Iemand’.
Die worsteling tussen wat voor een gereformeerd georiënteerd mens klare kost is én wat mijn eigentijdse medemens tastend probeert te zoeken zonder het daadwerkelijk te vinden, geeft zoveel spanning in je leven dat je ook zelf soms niet meer met de geijkte antwoorden toe kan.