Skip to main content

nr6 • 2010 • Kroniek

juli 2010 (24e jaargang nr. 6)

Kroniek
'Stoffe te over'

J. Maasland

Als chroniqueur weet je wat er van je verwacht wordt: relevante feiten in kerk en samenleving  in een achterliggende periode verzamelen, vermelden en van commentaar voorzien. 'Stoffe te over', verzuchtte eens lang geleden een collega op een kansel ergens in ons land, toen hij ontdekte al prekend ver over zijn tijd te zijn heengegaan en nog maar de helft van zijn tekst te hebben behandeld. De herinnering aan deze verzuchting gaf me kortstondig ook enige ademnood. Waar zal ik beginnen en waar eindigen? De  bijbelschrijver geeft me in de nog niet herziene statenbijbelweergave een bemoedigende steun in de rug wanneer hij uitroept: 'Wat zal ik nog zeggen, want de tijd (en de ruimte) zal mij ontbreken'.  

Zal ik verhalen van de onlangs bijeengekomen synode van de Protestantse Kerk in Nederland waar onder andere de Nieuwe Bijbel Vertaling en het studieverlof van predikanten in een trage en taaie zitting (via internet keek en luisterde ik mee) onderwerp van gesprek waren? Of zal ik verhalen van de zedenschandalen die de Rooms-katholieke Kerk in grote verlegenheid brachten? Of zal ik verhalen van de steeds weer oplaaiende discussies over de vraag hoe diezelfde Protestantse Kerk inhoud en invulling moet geven aan wat ze in haar kerkorde belijdt over haar verbondenheid met het volk Israël? De tijd daartoe ontbreekt mij niet, maar de lust er toe eigenlijk wel.
Het gaat in de kerk vaak over veel van hetzelfde. Het orkest op de zinkende Titanic bleef ook maar spelen. Wat het orkest speelde, zal de moeite van het beluisteren best waard zijn geweest, maar toch. Zinken in een ijskoude oceaan lijkt me bepaald geen pretje, ook al hoor je Mozart in je oren klinken en beroert Bach je gemoed. Soms brandt de vraag je op de lippen: wat voor beters heeft God over ons voor vandaag nog voorzien, om nog maar eens het oude bijbelwoord te citeren.

IZB 75 jaar
Ik permitteer me deze tamelijk sombere intro, omdat de meest optimistische bond onder ons in zijn pinksterbrief ook al inzet met tranenverwekkende regels. Er wordt gesproken van 'een alsmaar krimpende kerk' waardoor het door de IZB zo gepropageerde missionaire werk vaak veel weg heeft van dweilen met de kraan open. 'De zaak van het evangelie lijkt ons als zand door de handen te lopen'. Er komen nog wel 'enkelingen door de voordeur de kerk binnen, maar meer verdwijnen er via de achterdeur'. In gesprek met trouwe kerkgangers 'stuit je soms zomaar op een innerlijke secularisatie'. Het 'geloofsgoed lijkt in de gemeente te verdampen'.
Dat is eerlijke taal, maar confronteert ons intussen wel met de realiteit. Een analyse die op veel plaatsen binnen de hervormd-gereformeerde gezindte klopt met de feiten. Ik wil de jubilerende IZB van harte feliciteren met het 75-jarig bestaan en vermelden zijn arbeid als van grote waarde te zien. Ik heb jarenlang als dienstdoend gemeentepredikant veel aan de IZB te danken gehad. Bestuur en medewerkers altijd bewonderd om hun schier tomeloze inzet om ons te blijven aansporen onze roeping te vervullen in déze tijd. De bond liep vaak eenzaam voorop in de confrontatie met een samenleving en cultuur waarin het geloven in God voor velen een nog nauwelijks aannemelijke optie bleek. En onder de 'achterban' leefde vaak wantrouwen. Men achtte de IZB vaak te progressief in de wegen en methoden die werden aangereikt en aanbevolen als antwoord op de ontkerstening. Intussen blijkt de IZB ook voor de breedte van de kerk een belangrijke gesprekspartner geworden.

Religie terug?
Ik noemde de sombere toon van de brief van de IZB. Toch lees je regelmatig dat de religie weer terug zou zijn of misschien wel nooit zou zijn weg geweest. Hoe zit dat dan? Laat ik eerst aangeven wat ik bedoel en zelf aantrof in de media, al is het uiteraard mijn subjectief gekleurde selectie. De redactie van een overigens volstrekt geseculariseerd literair tijdschrift als bijvoorbeeld De Gids vermeldt af en toe de opleving van de religie als reden voor een nieuwe soms thematisch opgezette aflevering. Alweer even geleden verscheen bij het Holland Festival van 2008 een themanummer Hemel & Aarde. Ik citeer daaruit de openingsregels: ‘Als iets duidelijk is geworden dankzij de Verlichting, dan is het wel de vitale persistentie van religie. Haar als achterhaald of voorbijgaand te beschouwen is dan ook even onzinnig als veronderstellen dat binnenkort het sekseverschil opgeheven zou zijn, of de ouderdom’. En het openingswoord van de aflevering van maart 2010 begint met: ‘Sinds de religie terug is van nooit weggeweest, is ook de belangstelling voor de religieuze poëzie en het religieuze schrijverschap weer groeiende (...) Ook de eigentijdse dichter tast weer rond in dat deel van de menselijke verbeelding dat bekend staat als God of toch tenminste als godsdienst’. En, om niet meer te noemen, het Vlaamse literaire tijdschrift DW B (Dietsche Warande & Belfort) liet vorig jaar een themanummer verschijnen onder de titel Lieve God. De redactie treedt de lezers op de eerste pagina tegemoet met onder andere deze woorden: ‘Is God terug van weggeweest? Is Hij ooit zo 'weg' geweest als we elkaar wilden doen geloven (...) Bestaat Hij alleen als wij willen dat Hij bestaat? Of omgekeerd? Of beide?’

Nu wordt al vrij spoedig duidelijk wat de redacties van deze tijdschriften bedoelen. Religie is voor hen een containerbegrip voor alles wat zweeft en tolt door mensenhoofden. Je kunt het zo vreemd niet bedenken of het wordt gerelateerd aan religie. De redactie van De Gids geeft zelf aan wat ze bedoelt met de opleving van religie: Mensen zijn geïnteresseerd in een andere dimensie, ze wijzen niets op voorhand af, alles is even waardevol. ‘We leven in het tijdperk van de gecustomisede religieuze ervaring, die zich bij gebrek aan pretenties 'spiritualiteit' noemt. Een week mediteren in een Tibetaans klooster of onderduiken in een rituele wassing in Zuid-India tezamen met anderhalf miljoen stonede heiligen, het werkt even heilvol als zwarte kousen dragen of carnaval vieren.’ De Duitse filosoof Peter Sloterdijk zei het onlangs zo: ‘Op de plaats waar vroeger bij mensen het geloof zat, zit nu de belangstelling voor het geloof’.
Wie bij religie denkt aan een toegewijde dienst aan de levende God, kan niet uit de voeten met de zogenaamde opleving van de religie. In een van zijn laatste toespraken als SGP-politicus waarschuwde Bas van der Vlies dan ook dat we ons als christenen niet rijk moeten rekenen met de toegenomen belangstelling voor religie. En de uitslag van de recente Tweede Kamer verkiezingen laat er ook geen misverstand over bestaan. Ik citeer Van der Vlies via een verslag in het Reformatorisch Dagblad van 7 mei 2010 als hij geen direct verband ziet tussen een opleving van religie en een opleving van geloof in God: ‘Binnen die opleving past ook de bloei van de islam, de groei van het aantal ietsisten en van mensen die zoveel geloof in zichzelf hebben, dat ze niet kunnen geloven in een mooie toekomst na dit leven’.

Is God terug?
Dit alles geschreven hebbend, kreeg ik de laatste publicatie van dr. A. van de Beek in handen: Is God terug? (uitg. Meinema, Zoetermeer). De titel zendt zoveel prikkels uit dat je het niet ongelezen kunt laten. Kern van het boek is de principiële keus die Van de Beek maakt in de huidige discussie over het bestaan van God: ‘Voor christenen is de vraag of God terug is onzinnig. Het christelijk geloof bestaat bij de gratie dat God gekomen is. Het is de kern van het christelijk belijden dat in Jezus God zelf naar de wereld gekomen is’ (p.47). Toch gaat hij in de eerste hoofdstukken in op de vraag die in de titel van zijn boek is verwoord: Is God terug? Een gelovige kent immers wel de reële angst: Is God niet vertrokken? Niet alleen uit Nederland, maar ook uit de wereld en zelfs uit mijn leven. En als er dan gezegd wordt dat God terug is, zou dat een goed bericht moeten zijn. Maar, aldus Van de Beek: Ik merk er niets van. Waar is Hij dan? Want er zijn gelovigen die God werkelijk missen. Dat heeft niets met secularisatie te maken, maar met het feit dat God nooit vanzelfsprekend is. Mensen die leven in de traditie van Mozes, de profeten en de Psalmen weten het: over God kun je nooit beschikken. Er zijn tijden dat Hij als heel nabij ervaren wordt, maar ook dat Hij heel ver weg lijkt. Van de Beek noemt mystici die melding maken van volslagen duisternis en gelovigen die spreken over een hemel van koper: gebeden lijken niet aan te komen op het hoogste adres.
Ik beveel de verdere inhoud van het boek graag aan veel lezers aan en haak in op de opmerkingen die Van de Beek maakt over de ervaring van Gods verborgenheid die in de moderniteit een ander karakter zou hebben gekregen. In het najaar van 2010 staat het spreken over God op de agenda van de synode van de Protestantse Kerk in Nederland. Vreemd als een kerk zich moet uitspreken over God aan wie ze haar bestaan dankt. Maar goed, de tijd waarin we als kerken leven vraagt er op een of andere manier wel om. Dat kennelijk zoveel  kerkgangers vandaag openlijk erkennen zo weinig van God te merken in hun leven, heeft te maken aldus Van de Beek, ‘met een basaal bewustzijn, op het niveau waarop denken en handelen van mensen worden gestuurd (...) De cultuur is godloos geworden en dat heeft zich in mensen verankerd. Het is hun diepste innerlijk geworden (...) Herleving van de omgang met de levende God? God weer terug? Van de Beek: ‘Ik merk er weinig van... en we nemen het voor lief dat het zo is...daarom gaat de secularisatie gewoon door. De kerkgang neemt verder af...’
Eigenlijk dezelfde analyse als de IZB ons meegeeft in zijn pinksterbrief: innerlijke secularisatie en verdamping van het geloofsgoed. Van de Beek geeft als enige remedie aan: we moeten het volle evangelie in al zijn kracht blijven verkondigen. God is in Jezus Christus tot ons gekomen. Hij is en Hij leeft! Ik denk dat hij in principe gelijk heeft, maar toch. En die innerlijke secularisatie dan?
We hebben het hier niet over mensen die nimmer iets met God en kerk hebben gehad, maar over mensen die vertrouwd zijn geraakt met het evangelie door opvoeding en kerkgang. Juist onder hen zijn er die eerlijk erkennen dat ‘woorden over Gods nabijheid gauw goedkoop klinken, want er beantwoordt geen ervaren werkelijkheid aan’.

God tussen de oren
Recent maakte de roman Dorsvloer vol confetti de nodige stemmen los in het bevindelijk gereformeerde kamp waar schrijfster Franca Treur uit afkomstig is. Het boek beleeft intussen zijn zeventiende druk. Leuk voor de auteur die met dit boek debuteert en ook haar uitgever zal er niet rouwig om zijn. Literair gezien heeft het boek eigenlijk niet eens zoveel verrassends te bieden, al verschillen uiteraard ook op dit terrein de smaken. Het is wel getypeerd als een soort streekroman, wat voor een schrijver een even ingrijpende diskwalificatie betekent als wanneer de preek van de dominee wordt vergeleken met een inleiding voor de mannenvereniging. Maar laat ik na deze wat onvriendelijke woorden haar zelf laten zeggen waar haar roman over gaat: ‘Dorsvloer gaat voor mij over de kracht van verhalen en de rol van creativiteit in een conservatief, haast totalitair milieu’.
De roman zelf is uitermate vriendelijk over de streng gereformeerde wereld waarin hoofdpersoon Katelijne opgroeit. In het boek staat nergens dat haar alter ego niet meer zou geloven. Het staat wel te lezen in de media, omdat elke interviewer er haar naar heeft gevraagd. ‘En sindsdien zijn de gelovigen op zoek naar het lek in de reformatorische pijplijn van wieg naar graf, die ze tot voor kort nog waterdicht hadden gewaand’, aldus Treur zelf in NRC.boeken 050310.

Ik vond in het blad Wapenveld (februari 2010) de meest radicale uitspraak over de wijze waarop Franca Treur haar geloof in God verloor. Kees Guijt en Bart den Otter hadden een gesprek met haar. ‘God was ontmaskerd, het was iemand die wij collectief hadden gecreëerd. God bestaat in onze hoofden, maar niet echt.’ Ds. Wim Dekker (IZB) schreef in een recensie: ‘Ik ontmoet in Franca Treur de postmoderne gelovige, die niet veel behoefte heeft zich ergens  tegen af te zetten, maar die mij als gelovige sterk confronteert met de vraag: is jouw geloof en manier waarop jouw geloofsgemeenschap dat beleeft meer dan een vorm van religieuze folklore?’  Wim Dekker had een boeiend gesprek voor de EO-radio met Andries Knevel naar aanleiding van de hier geciteerde recensie (terug te beluisteren via de website van Radio5.nl, klik op Uitzending gemist 13 maart 2010).
En zo komen we terug op de analyse van de IZB en Van de Beek. Immers: de uitgang die Franca Treur koos uit haar christelijke opvoeding staat voor veel meer kerkmensen wagenwijd open: Is het geloof in God niet iets van ons mensen zelf? Is God een werkelijkheid buiten ons of is God een verhaal, een verhaal dat we met elkaar de eeuwen door al groter hebben gemaakt? Dekker analyseert onze cultuur heel treffend. Vroeger was het in de beleving van mensen: God is er, geen twijfel over mogelijk. En dan pas ergens was jij er als mens. Maar vandaag is het levensgevoel compleet omgekeerd: De mens is er eerst en dan is er (misschien?) ook nog God achter de zichtbare werkelijkheid. Het denken over God vindt plaats van de mens uit. En dan is het begrijpelijk dat de vraag opkomt: Maar hebben wij God dan eigenlijk niet zelf verzonnen? We zitten dan op de lijn van Kuitert en denken in de geest van Hendrikse.
Dekker is van mening dat dit een collectief gevoel is in onze samenleving. Hij vergelijkt het met een virus. Bij een ziekte-uitbraak wordt 80% ziek en 20% niet. Die 20% vormt de harde kern van elke christelijke gemeente, mensen die geen of nauwelijks last lijken te hebben van twijfel en aanvechting. Maar 80% heeft min of meer continu pijn van de kwaal van twijfel en ongeloof. Het lijkt dat in veel kerkdiensten voor die zoekers en twijfelaars nauwelijks ruimte is. Of ze er eigenlijk niet mogen zijn. Dat zal ons steeds meer gaan opbreken. Je moet vandaag daarom heel veel uitleggen ook als je het hebt over de meest centrale feiten van bijvoorbeeld kruis en opstanding van Jezus Christus, aldus ds. Dekker. Hij meent: ds. Hendrikse krijgt support omdat er kennelijk toch heel veel met de Godsvraag geworsteld wordt. En als Knevel vraagt: Moet die Hendrikse niet krachtig tegengesproken en bestreden worden, dan antwoordt Dekker: Je moet er voor zorgen dat er niet nog meer ds. Hendriksen bij komen door juist kerkmensen toe te rusten inzake de Godsvraag. Tot zover uit het radiogesprek hier genoemd. Collega Dekker zal het me niet kwalijk nemen enkele centrale overwegingen uit het gesprek in mijn eigen woorden hier te hebben gereleveerd.

In een interview met weekblad HP|De Tijd (7 mei 2010) wordt aan romanschrijver/dichter Benno Barnard gevraagd: Uw vader was predikant en theoloog. Praktiseert u het geloof? Zijn antwoord: ‘Ik illustreer mijn 'geloof' graag met een beroemde Misjna over twee joden. In een Sjetl wonen twee joden: de ene geweldig vroom, de ander kan het minder schelen, die doet vooral alsof. Die ander, dat ben ik. Die onvrome jood respecteert traditie en vorm, maar verkeert in het ongewisse over de bestaanskwestie van een Opperwezen. Ze sterven tegelijkertijd, zoals dat gaat in Misjna's, verschijnen voor Onze-lieve-Heer en die verwelkomt beiden. De vrome protesteert: zijn kompaan meende het nooit helemaal. Waarop God repliceert: 'Maar dat is veel moeilijker'.  
Zit de strekking van wat Benno Barnard bedoelt met dit joodse verhaal dicht bij wat Van de Beek bedoelt: Wie te maken krijgt met de overmacht van Gods genade en liefde via een heldere bijbelse verkondiging kan eigenlijk niet anders dan in Hem geloven? Van de Beek kiest in ieder geval onomwonden voor Gods ontwijfelbare openbaring verwoord in de Schrift. Daar zit voor hem geen ruimte tussen voor twijfel en kritische vragen. Godzoekers en twijfelaars blijft daarom maar één weg open: daar komen waar deze God aan het Woord komt en geloofd wordt.

Als bestreden en aangevochten gelovige werd ik onlangs geraakt door een gedicht uit een misschien wel verdachte hoek: Dagsluiting van toen nog GerardKvanhetReve. Het staat op de omslag van het al geciteerde De Gids-nummer van 2010 / 2. Dat gaat zo:

Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt
zoals ik U.

Iemand zegt misschien: Is Reve ook al onder de profeten? Niet dat ik weet. Maar de intense zoektocht waar hij hier getuigenis van aflegt, ontroert mij heel diep. Een kroniek moet weer een einde en een uitgang kennen, dat is maar goed ook. Want er is ook op dit veld 'stoffe te over'.

Ds. Jan Maasland is emeritus predikant (PKN)