Skip to main content

nr4 • 2010 • Hoe beleven wij het avondmaal?

maart 2010 (24e jaargang nr. 4)

Hoe beleven wij het avondmaal?

P. van den Heuvel

Er is in de afgelopen decennia een ingrijpende omslag gekomen ten aanzien van de viering en de beleving van het avondmaal. Die verandering is begonnen in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Persoonlijk kan ik me herinneren hoe in Ede, waar ik opgroeide, voor het eerst enkele jongeren na hun openbare belijdenis aan het avondmaal gingen. Er ging een schok door de Oude Kerk! Ik weet nog precies wie het waren. Het aantal ouderen dat deelnam was al zeer beperkt. Dan moest er wel iets gebeurd zijn in je leven, waarvan je verantwoording moest kunnen afleggen. Maar dat jonge mensen van 20 jaar deelnamen aan het avondmaal was ongekend.

In de jaren vijftig verschenen geschriften waarin aandacht werd gevraagd voor een meer geloofsmatige benadering van het avondmaal. Onderstreept werd dat de tafel des Heren niet alleen open staat voor de vergevorderden in het geloof, maar juist ook voor de kleinen, voor de bekommerden die de versterking van hun wankele geloof zo nodig hebben. Dr. Woelderink schreef in 1952 een fijnzinnig boekje ‘Het pastoraat rond het Heilig Avondmaal’ en zo zijn er in die tijd meer verschenen. Heel geleidelijk werkte deze visie door in de gemeenten.

Verschuiving
In mijn eerste gemeente (1966-1971) heb ik met alle belijdeniscatechisanten uitvoerig gesproken over de relatie ‘belijdenis en avondmaal’. Desondanks is in al die jaren niet één van hen aan het avondmaal gekomen. Een van hen zei: ‘Ik durfde niet. Ik weet zeker dat ik na de dienst iemand van de familie op bezoek had gekregen, met de vraag “Wat is er met jou gebeurd?” Als ik in een andere gemeente had gewoond, was ik misschien wel aangegaan.’ Het was in die tijd niet ongewoon als ambtsdragers zelf niet aan het avondmaal gingen. Ook in onze gemeente was dat het geval. Ze hadden het er moeilijk mee, maar durfden niet. Als deze voorgangers beschroomd ter zijde bleven staan, hoe zouden jongeren zich dan kunnen verbeelden wel aan te mogen gaan? Toch was er heel geleidelijk iets aan het veranderen: het aantal avondmaalsgangers is in die vijf jaar verdubbeld: van 16 naar 32.
In mijn laatste gemeente (1989-1998) heb ik opnieuw met alle belijdeniscatechisanten de relatie belijdenis en avondmaal besproken. Daar was de reactie op de vraag hoe ze tegenover het avondmaal stonden en of ze dachten aan te gaan, totaal anders. Ze keken me verbaasd aan: ‘Ja natuurlijk, hoezo?’ Het was voor hen volmaakt vanzelfsprekend. Ik moest hen uitleggen dat de vraag toch niet helemaal onzinnig was, vertelde hen van het bestaan van ‘avondmaalsschroom’ en plotseling begrepen ze waarom hun ouders of grootouders zo anders op het avondmaal reageerden dan zij zelf deden. Meer dan eens merkte ik dat er in één gezin twee belevingswerelden waren ten aanzien van het avondmaal. Het meest opvallende was dat daar onderling nauwelijks over werd gesproken.

Ongelijktijdigheid
Deze nieuwe vrijmoedigheid ging weer met andere vragen gepaard. Nu was het probleem niet dat ze niet aan durfden gaan, maar dat ze er zo weinig beleefden! De eerste avondmaalsgang werd soms een teleurstelling. Ze hadden er met verwachting naar uitgekeken. Ze hadden immers steeds gehoord dat Christus daar, in de tekenen van brood en wijn, op een bijzondere wijze aanwezig was. Dan mag je toch ook verwachten dat de viering een bijzondere geestelijke ervaring oplevert. Als die uitbleef kwam de teleurstelling: was dat het dan? Niet zelden gebeurde het dat ze na twee of drie keer de avondmaalsdiensten verzuimden: ze hadden niet langer prioriteit. Allerlei secundaire argumenten speelden een rol: het zijn lange diensten, er was wat anders, enz. enz. Maar de diepste oorzaak kon wel eens zijn: teleurstelling. We kunnen concluderen dat een grote mate van vanzelfsprekendheid niet vanzelf met zich mee brengt dat er sprake is van een groot verlangen en van een diepe vreugde met betrekking tot het avondmaal.
Naar mijn inschatting is er in het achterland van het gereformeerd protestantisme binnen en buiten de Protestantse Kerk sprake van een grote mate van ongelijktijdigheid. Beide zojuist genoemde belevingswerelden zijn nog volop aanwezig. Tussen die belevingswereld gaapt een kloof van wederkerige vervreemding. Sommigen komen opgewekt aan de tafel, stoten elkaar aan om te laten zien hoe feestelijk ze het vinden – anderen durven elkaar niet aan te kijken en stralen alleen maar bedruktheid uit. Ik heb wel meegemaakt dat men zich ergerde aan elkaar: ‘zo doe je toch niet aan het avondmaal’ – over en weer! Voor de een is de viering een zaak van diepe ernst: daar worden we erbij bepaald hoeveel Christus heeft moeten lijden voor onze zonden. Voor de ander overheerst de vreugde: daar wordt ons verkondigd hoe groot zijn liefde voor zondaren is! Voor de een is het avondmaal vooral gedachtenis van het verzoeningsoffer van Christus, voor de ander vooral de maaltijd van het verbond, de viering van de onderlinge verbondenheid in de familia Dei, het huisgezin van God.

Van avondmaalsmijding naar doopmijding
Er is nog iets anders verschoven met betrekking tot avondmaal en doop. Zo hoog als de drempel in mijn eerste gemeente was ten aanzien van het avondmaal, zo vanzelfsprekend was het dat de kinderen werden gedoopt. Ook van mensen die in feite niets meer hadden met de kerk. Toen ik bij een doopcatechese aan huis de ouders vroeg om een tekst in het Markus-evangelie op te zoeken, kwam de vader na lang zoeken tot de verbaasde conclusie dat de bijbelboeken niet in alfabetische volgorde stonden! Maar zijn kind moest natuurlijk wel gedoopt worden – we zijn geen heidenen! Enigszins gechargeerd kan worden gezegd: (vrijwel) iedereen werd gedoopt – (vrijwel) niemand ging aan het avondmaal.
Ook op dit punt heeft zich een merkwaardige omslag voltrokken. Voor de avondmaalsmijding in de plaats is gekomen een nieuwe vorm van mijding: die van de doop. In toenemende mate wordt de doop van kinderen uitgesteld. Daarbij spelen allerlei overwegingen een rol. In onze samenleving moet iedereen persoonlijk zijn eigen authentieke keuze maken. Daarin past niet de gedachte dat voor jou gekozen wordt, dat de ouders van meet af aan de koers van je leven bepalen - ik laat ze vrij in hun keuze. Daar komen argumenten bij die aan de bijbel worden ontleend. Staat er niet geschreven: Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden? Wijst Jezus zelf daarin niet de enig juiste volgorde: eerst geloven en dan dopen?
Onbewust kon ook wel eens van invloed zijn dat men steeds meer moeite heeft om zich te binden. Wie gedoopt wordt of zich laat dopen wordt opgenomen in een groter geheel. Ook de volwassendoop wordt vaak uitgesteld. Dat is zo’n definitieve beslissing: waarom zou je je moeten laten dopen? Je kunt toch zonder de doop ook wel zalig worden?
Bij het avondmaal is door de kerk het uitgangspunt losgelaten dat (als regel) alleen zij die openbare belijdenis van het geloof hebben afgelegd daaraan deel kunnen nemen. Elke gemeente kan zelf beslissen of alleen de belijdende leden of alle gedoopten worden genodigd. Bij de behandeling van deze kerkordelijke bepaling werd door sommigen in de synode verontrust gereageerd: dan zouden de ongedoopten geen toegang hebben tot de tafel des Heren. Zij moeten toch ook welkom zijn!? De drempel voor het avondmaal wordt steeds lager, de drempel om zichzelf of zijn kinderen te laten dopen, wordt hoger en hoger.

De voorbereiding op het avondmaal
In dat kader verschuift ook de functie van een zondag en week van voorbereiding op het heilig avondmaal. Ook daarbij is er sprake van twee belevingswerelden en begint de ongelijktijdigheid te wringen.
Voor de een is de drieslag van voorbereiding, viering en dankzegging in drie verschillende kerkdiensten een waardevol gegeven dat het karakter van de avondmaalsviering in hoge mate bepaalt. Het onderstreept het gewicht van de viering: men bereidt zich erop voor, leeft ernaar toe. De week van voorbereiding is een week waarin we ons concentreren op wat toch de kern van ons geloof uitmaakt: dat we onze zaligheid alleen in Christus zoeken en vinden. We worden geconfronteerd met onszelf, met onze traagheid en ons falen, met de zwakheid van ons geloof. Des te meer zien we uit naar het teken en zegel van Gods genade, ook voor ons persoonlijke leven. Na de avondmaalsviering gaan we niet over tot de orde van de dag maar komen we opnieuw samen in een dienst van dankzegging, waarin wordt verkondigd op welke wijze de genade wil doorwerken in ons leven. We bezinnen ons op de vruchten van de avondmaalsviering in het dagelijkse bestaan. Zo gaan we het leven weer in, gesterkt en toegerust door de tekenen van Gods barmhartigheid.
Voor anderen werkt dat zo niet meer. Het leven gaat snel en is onrustig en dat brengt een heel andere tijdsbeleving met zich mee. Het vaste ritme van de tijd dreigt hoe langer hoe meer verloren te gaan. Dat geldt al van de zondag: het kost moeite genoeg om die dag af te zonderen van andere dagen. Er komen steeds meer verplichtingen waaraan we ons nauwelijks kunnen onttrekken. Het is al mooi als we trouw de zondagmorgen samen met de gemeente vieren in de wekelijkse samenkomst. Jonge mensen hebben hun weekenden met vrienden, ouderen hun langdurig verblijf op de camping. Met daartussen door de winter-, voorjaars-, zomer- en herfstvakanties waarop je natuurlijk ook niet thuis blijft zitten. En om op verhaal te komen af en toe even een last minute stedentrip. De kans dat je de voorbereiding hebt gemist en dat je een avondmaalsdienst bijwoont zonder dat je daarop gerekend had wordt steeds groter.
Maar niet alleen praktisch, er worden ook principiële vragen gesteld bij de speciale dienst van voorbereiding. Wordt daardoor de viering van het avondmaal niet teveel in een uitzonderingspositie geplaatst? Elke kerkdienst wil toch een ontmoeting zijn met de levende God? Wordt door zo’n aparte dienst van voorbereiding de avondmaalsviering niet te sterk geïsoleerd van de ‘gewone’ viering waarin het heilig evangelie wordt gelezen? Daar komt nog bij dat in tal van gemeenten waarin het klassieke avondmaalsformulier wordt gelezen, dat in twee gedeelten wordt geknipt: op de zondag van voorbereiding wordt het eerste gedeelte gelezen, waarin wordt opgeroepen tot zelfonderzoek en waarin de terugwijzing van de onboetvaardigen massief doorklinkt. Gelukkig eindigt dat eerste gedeelte dan wel met de vertroosting dat ons zwakke geloof ons niet kan verhinderen onze zaligheid buiten onszelf in Christus te zoeken. Maar pas een week later, in de avondmaalsdienst zelf, wordt uiteengezet wat de gedachtenis van Christus inhoudt en worden we verzekerd van Gods hartelijke liefde en trouw. Die tweedeling kan helemaal verkeerd uitpakken: het kan er toe leiden dat we eerst een week lang op onszelf worden teruggeworpen. Sommigen blijven daardoor in vertwijfeling achter en komen er zo niet meer aan toe het ‘geneesmiddel’ te ontvangen dat hen van hun zwakheid kan genezen.

De catechetische functie van de formulieren
De gewoonte om het avondmaalsformulier in tweeën te knippen is een nieuwigheid in de kerk die pas enkele decennia geleden is ontstaan. U moet daar vooral geen principiële beslissing achter zoeken: dat is gewoon uit pragmatische overwegingen ontstaan! Iedereen is ervan doordrongen dat het klassieke formulier (hoe rijk het ook aan inhoud is) te lang is om in één keer voor te lezen. Maar in plaats dat we daarom zoeken naar een verkorte, meer sobere uiteenzetting over het avondmaal hebben we voor de kunstmatige tweedeling gekozen. We hebben daarmee onszelf de mogelijkheid ontnomen om het formulier ‘bij de tijd’ te brengen en daarmee doen we de gemeente te kort.
De klassieke formulieren bewaren (het geloof van) de gemeente bij de inhoud en de betekenis van de sacramenten. Dat was ook precies de bedoeling van de formulieren: de inhoud van het sacrament aan de gemeente verduidelijken. Daar doet zich echter een geweldig probleem voor. Want de klassieke formulieren hebben vandaag de dag niet meer dezelfde uitwerking. Niet alleen door de lengte (die niet meer van deze tijd is), maar ook door het verouderde taalgebruik (lange zinnen, herhalingen). Ik durf zelfs de stelling te verdedigen, dat ze het omgekeerde bereiken van wat ze oorspronkelijk beoogden:

de formulieren willen aan de gemeente uitleggen waar het in het sacrament om gaat;
maar nu moet ik aan de gemeente uitleggen waar het in het formulier om gaat.

Dat is het paard achter de wagen! De klassieke formulieren (hoe prachtig en rijk van inhoud ze ook zijn) zijn een sta-in-de-weg geworden voor het verstaan van de sacramenten. Daarom pleit ik ervoor vrijmoediger te putten uit wat de kerk ons hierin heeft te bieden. Hetzij een van de kortere formulieren uit het hervormde dienstboek (1956). Of de orde uit het nieuwe Dienstboek (1998) die teruggaat op het avondmaalsformulier van Calvijn. We hebben dingend behoefte aan teksten die kort en krachtig verwoorden waar het om gaat. Juist om de (rijke) traditie vruchtbaar te maken voor deze tijd, moeten we de traditionele vormen waarin die verwoord is, durven te vervangen door eigentijdse formuleringen. Als we dat niet doen, glijden we af naar een situatie waarin voorgangers improviserend gaan vertellen wat zij belangrijk vinden en wat hen aanspreekt. Als we ons zo uitleveren aan het subjectivisme zijn we nog verder van huis!

Ten slotte
Het is van belang te zoeken naar een zorgvuldige, doordachte liturgische vormgeving, waarin de onderdelen evenwichtig tot hun recht komen: verootmoediging, gemeenschap met Christus, gemeenschap met elkaar, verwondering en dankbaarheid, offerbereidheid, verwachting van het koninkrijk Gods. Want er valt veel te beleven aan de maaltijd des Heren. Het is een maaltijd van overvloedige vreugde.

Dr. Piet van den Heuvel is emeritus predikant (PKN) en is redacteur van Kontekstueel