Skip to main content

nr4 • 2010 • Briefwisseling (3)

maart 2010 (24e jaargang nr. 4)

‘Gewen je om nee te zeggen…’

Briefwisseling (3)

A.C. Looijen en A.J. Zoutendijk

Een gemeentelid (dertiger) en een predikant (vijftiger) schrijven elkaar over de prediking en de praktijk van het christen zijn. De correspondentie komt nu tot een afronding. Ir. Arnoud Looijen woont sinds kort met zijn gezin in Leusden, na een aantal jaren in Utrecht gewoond te hebben. Daar was hij scriba in de Jacobikerk, waar drs. Andries Zoutendijk predikant is.

Leusden, februari 2010

Beste Andries,

Je geeft behartenswaardige inzichten in de werking van de prediking en verdiept daarbij het thema navolging. Je pleit voor een eerlijke preek die ruimte biedt voor tegenspraak. Je beschrijft de confrontatie: de preek kan exemplarisch zijn in het actueel, voelbaar maken van de crisis, waarbij het zelfs tot een afvalrace voor de volgelingen kan worden. Je wijst op de noodzaak taal te vinden om ons in te wijden in dat geheim, dat wij zo getrokken worden, tegen onszelf in. Je betoog is bij vlagen geestdriftig en leest dan als een goede preek, een die me vastpakt en in beweging zet.

Des te prangender wordt nu mijn tweede vraag naar de praktijk. Je raakt eraan als je schetst hoe het thema navolging in het evangelie oplicht: ‘Er is een roeping (stem, preek), een levenskeus (meegaan) en een nieuwe manier van leven (dagelijkse praktijk).’ Dan constateer ik: de roepstem van de preek klinkt op zondag (en we hebben verkend hoe hernieuwing daarin nodig is), maar zij vindt er de bedding niet meer, die er - vermoed ik - in jouw dertiger jaren was. Hoe sta je daarin? Ben jij bij het preken als een zaaier die strooit, waarbij al snel het graan bij je jonge toehoorders wordt weggepikt, en vaker nog wordt verstikt door ‘de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom’? En gaat die zaaier dan voort, toegewijd, royaal, maar ook onverstoorbaar, onaangedaan haast, omdat pas later zal blijken of het werkelijk vrucht draagt? Raakt die onrust die ik na twee brieven nog steeds ervaar, volgens jou aan het hart van de zaak, of niet?

Laat ik een richting proberen aan te geven, dan hoor ik graag je instemming of tegenstem. Met jouw antwoord kunnen we niet volstaan. Inwijding gaat verder dan taal, het gaat vervolgens om inwijding in de praktijk van het leven. Dat gebeurt niet alleen thuis in gezinnen en op scholen, maar het begint in de levende gemeente van Christus. Wij missen richting in een samenleving die wel wordt gekenschetst met: ‘de enige constante factor in deze tijd is verandering’. Datgene wat kenmerkend is voor wat jou en mij bindt, namelijk traditie, ‘datgene wat wordt overgedragen’, wordt in zo’n veranderlijke context in de kern getroffen. Ofwel: de vormen van onze geloofspraktijk krijgen met die voortdurende veranderlijkheid te maken en mijn onrust is dat ik dat als erosie ervaar. Die erosie van de geloofspraktijk maakt omgekeerd dat de prediking steeds minder goed verstaan wordt.

Dat gaat vlot. Ik spreek een bevriende student, die ook in deze traditie wil staan, en merk dat hij alweer andere uitgangspunten heeft als het gaat om thema’s variërend van (een willekeurige greep): begrafenis of crematie, trouwen of samenwonen, invulling van de zondag, homorelaties, enzovoorts. Nog beter geïnformeerd, nog meer gezien, gehoord, opgezogen, nog meer keuzemogelijkheden, en ook nog meer op zoek naar wat het ‘goede leven’ is. Is jouw hoop dat, als de prediking vitaal en geïnspireerd is, de goede levensvormen van de traditie ook worden overgenomen? Dat lijkt niet het geval te zijn. Die vormen vragen om uitleg, verdieping, en waar nodig bijstelling. En daarbij zullen we steeds opnieuw samen ontdekken wat de kern van het evangelie betekent, en wat randverschijnselen zijn. Het vraagt om gesprek rond vragen over de praktijk van ons geloof, over ethiek, maatschappij, cultuur, dicht bij de persoonlijke, dagelijkse dilemma’s van gemeenteleden. Om gezamenlijke oefening, van jongs af aan, in het overdragen van wat en hoe je gelooft, aan elkaar in de gemeente, aan je kinderen, aan anderen, aan ‘welwillende sceptici’ van buiten. Dat je ruimte wilt bieden in de prediking spreekt me aan, de ruimte in de levenspraktijk lijkt nu echter weinig blijvende structuur meer te hebben.

Het lijkt me essentieel om als geloofsgemeenschap die voortdurende veranderingen te verwerken, te weerstaan, dan wel waar nodig zelfs te initiëren, en te ontdekken wat het betekent dat God daarin een ‘rots en een bevrijder’ is. Dat vraagt om andere accenten in de waarden van de voorganger. In plaats van nadruk op gezag en traditiegetrouwheid, iets als: verbindend, creatief, explorerend, bereid om mee te zoeken voorbij de vanzelfsprekendheden. En de affectieve kant zoals jij die benoemt, als dat in oprechtheid een plek krijgt, lijkt me daarbij een verrijking. Maar laat dit geen beleidsvisie worden.

Mijn brieven aan je worden steeds korter, ik hoop dat het beeld scherper is geworden. Fijn dat je tot nu toe dingen schreef waarmee we verder kunnen, het laatste woord zij je dan ook van harte gegund. En als er daarna toch meer gezegd moet worden, of je geeft me een wedervraag mee, dan graven we dieper.

Arnoud

Utrecht, februari 2010

Beste Arnoud,

Je onvrede komt meer naar me toe, zonder dat ik die in alle opzichten deel. Het verlangen dat je drijft is duidelijk en belangrijk. Laten er (weer) beddingen gegraven worden, patronen waardoor christenen en met name jongeren worden geoefend en ingewijd in concrete navolging. De erosie waaraan we nu bloot staan moet een halt worden toegeroepen. Je vraagt mij naar de rol van de prediking hierbij en naar het persoonlijk leiderschap van de voorganger. Ik wil wel iets aanreiken maar voel me ook geremd. Straks noem ik een paar trefwoorden die me actueel lijken. Het probleem is dat ze zo waar zijn en zo vaak genoemd, dat ze meteen na het opschrijven leeglopen. Ware woorden, dat bedoel jij, zijn niet genoeg, het moet ervan komen dat ze gedaan en beoefend worden en daar heb ik een onrustig geweten bij. Ik doe suggesties en stap opzij. Hier raken jouw vragen me.

Maar ik heb ook een vraag bij jouw onrust en je analyse van de erosie die voortgaat. Wordt er vandaag in onze gereformeerde kring geen richting gewezen en overheerst de verwarring? Niet eerder verschenen er zoveel toegankelijke boeken met adviezen, creatieve suggesties en praktische voorbeelden. De veelheid kan ook verwarring opleveren. Maar er zijn toch verwante organisaties (IZB, HGJB) die de vertaalslag willen maken vanuit onze traditie? Ze delen jouw vragen en zoeken een weg via trial and error (net als dertig jaar geleden, trouwens). Helpt dat niet? Ik voel je onrust. Druppelen er geen nieuwe vormen de gemeente binnen, via al die cursussen? Dat kan meevallen. Maar misschien zijn we in onze tijd teveel bezig met ‘projecten’. Prima ideeën, goed uitgevoerd en ze hebben een start en een eindpunt. Het project wordt afgesloten en dan gaan we weer over tot… Wie langer meeloopt in de kerk, weet van zulke ervaringen. Ik bedoel het niet negatief; projecten kunnen zin hebben en voor die en gene betekenen ze een levensverandering. Maar jouw vraag gaat over de hele gemeente en haar toekomst en de duurzaamheid van de genade. De kerk leeft niet van projecten, maar van de ononderbroken voortgang de tijden door. Zij heeft het ‘vermogen om te duren’ (O. Noordmans).

Goed, de drie speerpunten die ik zie voor de gemeente knoop ik vast aan drie werkwoorden: besnijden, de sabbat vieren, inprenten. Het zijn oudtestamentische woorden die horen bij het verbond. Ze bevestigen de bedding van de band met God en ze versterken de band met elkaar.

1. Besnijden is een ingreep met een collectief karakter. Wie niet meedoet, plaatst zich buiten de kring. Wat betekent de besnijdenis vandaag? Dat wij het leven aanvaarden, maar niet onbegrensd. Besnijden is begrenzen, je niet uitleven. Dat is niet alles: het mes gaat erin, het snijdt door je bestaan. Jezus noemt dit je kruis dat je dagelijks moet opnemen, actief dus, als grondstructuur van de band met Hem (Luk. 9). Waarom besnijden? De hoofdreden is niet dat je er gezond bij blijft of dat je er zonde mee afweert. Het is een vrije daad van toewijding en gehoorzaamheid aan God. Gewen je om nee te zeggen. Vooral tegen jezelf. Wie achter mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen en (…) mij volgen (Luk. 9:23). Wij zijn erg op zoek, schrijf je, naar ‘het goede leven’ en wat je tekent is een leven van exploreren, verkennen, grenzen verleggen. En dan vragen we ons af: hoever kunnen we daarin gaan? We voegen liefst wat ellen aan ons levensgeluk toe. Als het kan op z’n gereformeerds.
Maar hoe leren wij dan het eerste: de besnijdenis en de zelfverloochening? Welke signalen kan een prediker hier afgeven? Misschien dit: dat je nee leert zeggen tegen het afschuiven van je verantwoordelijkheid. Dat je leert zien hoe vanzelfsprekend we bezig zijn onszelf te handhaven, allereerst ruimte voor onszelf te claimen. Het zit diep in onze samenleving: anderen hebben het gedaan, zij moeten maar eens schuld belijden. Jezelf verloochenen is dat jij jouw verantwoordelijkheid bewust wordt die je hebt voor anderen. De vraag die in de preek aan de orde moet zijn, onophoudelijk, is of wij elkaar onze zonden belijden (en vergeven). En of wij eigenlijk wel zonden hebben? We hebben twijfels, onrust, allerlei tegenslag. Maar zonden? Zonder prediking is er geen besef van verantwoordelijkheid en van falen. In de eredienst komt dat boven water. Het komt ter sprake – liever niet in grote woorden maar in kleine voorbeelden, ons geheugen wordt opgefrist want we zijn vergeetachtig en dus onverbeterlijk. In kleinere kringen kunnen we zoeken naar eerlijkheid en nuchterheid en naar een uitwisseling van hoe je je verantwoordelijkheid beleeft en wanneer je weer weet dat je nee kunt zeggen tegen jezelf.
Besnijden - nog een poging tot toepassing - is ook inleveren, niet opmaken maar opzij leggen. Liefst, denk ik, in stilte. Maar de regel is duidelijk: snijden in uitgaven om over te houden voor behoeftigen. Wanneer moet er worden gesneden? Als er schaarste is. Geven vanuit overvloed is één ding; geven vanuit eigen schaarste, dat voel je, dat is een offer.

2. Ik haast me naar het tweede woord, want God dienen is wel een feest. De sabbat vieren. Ook een soort besnijdenis, van de tijd. Sabbat betekent, dat je van ophouden weet. In zijn boek Ethiek onderweg geeft Gerrit de Kruijf acht adviezen en hij begint met de zondag. Dit is het speerpunt voor de christelijke gemeente. Met name het vieren ervan. Zit daar erosie in? Misschien. Het gaat om het feest en de optocht, om de blije eerbied en het heilig ontzag. Dat zijn zaken die je niet even organiseert maar we zijn er natuurlijk wel zelf bij. Je kiest voor stijl en aankleding.
Soms is het alsof ontspanning het trefwoord is voor de samenkomsten. Relaxed. Dat lijkt me een onsje te weinig. Relaxed kan ook laks worden. Vieren wil niet zeggen, dat je er altijd zin in moet hebben en dat je je er vooral ontspannen bij moet voelen. Het is ook inspanning. Samen vieren is dat ieder zich hijst in het ene feestpak van de gemeente. Zodat je, zowaar, aangestoken kunt worden door de anderen. Oefenen dus en elkaar bij deze les houden.
Het feest houdt niet op bij de kerkdeur. Als je aan tafel gaat, ruikt het naar de zondag; het licht wandelt anders door het huis. Het bestek. Het aparte kleed op tafel. Nostalgie, Arnoud, van een vijftiger… Maar als je denkt aan creatieve vormen, dan zou hier nog wel winst te behalen zijn. Het versieren van de dag die de toekomst aankondigt. Maar vooral: er is tijd voor elkaar. We zijn uit ons doen (De Kruijf). Er wordt voorgelezen, gespeeld. Kwestie van afspraak, organisatie, prioriteit. Soms gaat een geur verder dan woorden. Soms hangt in een huis de geur van de sabbat, terwijl de helft van de bewoners niet (meer) naar de kerk gaan. Wie weet blijft die geur hangen en je weet maar niet hoe mensen via hun neus de weg terug vinden.

3. Inprenten is een woord uit de opvoeding en uit het verbond (Deut. 6). De nadruk ligt niet op het ‘erin stampen’; drilboren wekken geen geloof. Het accent ligt op ‘steeds weer’. Als je gaat zitten en als je overeind komt. Als je het vlees snijdt en als je je handen vouwt. Als je cadeautjes uitzoekt en als je oma bezoekt. In al die warrelende omstandigheden zal een lijn zitten: we hebben een God en zoals Hij is er maar één.
Ik geloof zelf niet zo in minipreekjes en zeker niet de hele dag door. Maar dat alles in ons leven in het licht staat van de heilige en eeuwige God - dat is iets waarin we ons kunnen oefenen. Preken kunnen helpen door allerlei (dagelijkse) ervaringen te plaatsen in dat licht. In Deuteronomium 6 staat nog een praktische drievoudige handleiding: je zult het gebod (Hem lief hebben met heel je hart) in gedachten houden, je zult erover spreken en je zult het opschrijven (6:6-9). Ik lees in een biografie over een vroeger bekende voorganger dat hij vanaf zijn jeugd een dagboek bijhield, waarin hij zijn ervaringen voor God en voor zichzelf op schrift stelde. Dat kan helpen. Je hoeft geen dagboekschrijver te zijn; een klein notitieboekje voor onderweg, met wat krabbels erin. Misschien juist in periodes die zo druk zijn, dat je behoefte hebt om in te keren. Opschrijven: een aardig alternatief in ons twitterende tijdsgewricht. En af en toe teruglezen. De kern van een duurzaam christelijk leven is dat ons geheugen wordt opgefrist. Alleen als je jezelf iets inprent, kun je ook op anderen een stempel zetten.

Andries

Leusden, maart 2010

Goede Andries,

Op verzoek van de redactie een kort naschrift om onze briefwisseling af te ronden. Er blijft na ons onderzoekende schrijven inderdaad nog wat staan waarover ik graag het gesprek met je voortzet. Mijn onrust is niet geheel weg; jij hebt me wel belangrijke rustplekken gewezen. Met jouw generatie heb je een berg beklommen die nog voor mij, voor ons als dertigers, ligt; ik merk dat je een ander uitzicht hebt. Misschien is het de tweezijdigheid van Hebreeën 4: ‘Laten we dus alles op alles zetten om te kunnen binnengaan in die rust.’

Je slotwoorden laten mij niet onberoerd. En je prediking deed dat in onze Utrechtse tijd ook zelden. Het waren nogal eens slechts zinnetjes of woorden die me bij bleven, er schieten mij spontaan enkele te binnen. Ze kwamen tot leven, ik draag ze mee.

Dan nu op weg naar Pasen, vasthoudend aan ons belijden, zonder schroom. Hij voelt met onze zwakheden mee.

In verbondenheid,

Arnoud