Skip to main content

nr4 • 2010 • Aan het maal des levens

maart 2010 (24e jaargang nr. 4)

‘… aan het maal des levens geeft Hij zich…’
Heeft het avondmaal een meerwaarde boven prediking en doop?

H. de Leede

Er is zorg over de avondmaalspraktijk in de gemeente1. Als we de meerwaarde van het avondmaal onderstrepen, komen we dan tot een verdieping van de viering ervan? In de plaats van de oude avondmaalsmijding zien we immers een nieuwe vorm: meelevende gemeenteleden die minder aan het avondmaal gaan. Dertigers, die enthousiast belijdenis deden, maar zelden (meer) avondmaal vieren. Jongeren die het avondmaal nooit meemaken of als een lange saaie zit ervaren – dus volgende keer uitslapen.  

Naast zorg is er dus ook verlegenheid. Wat gebeurt er eigenlijk aan de avondmaalstafel? Wat ontvangen we er? Hoe beleef je dat? Weten we dat als voorgangers zelf, en weten we het zo te verwoorden, dat het ook overkomt? Eigenlijk is ‘verwoorden’ niet het goede woord. Bij het sacrament gaat het om vieren en ervaren met andere zintuigen dan alleen het oor. Wanneer onze avondmaalsdiensten niet meer bemiddelen waar het in het sacrament om gaat, hebben we echt een probleem.

Inwijding
Is niet het brood dat wij breken de gemeenschap met het lichaam van Christus (1 Cor. 10:17)? De gemeenschap met het lichaam van Christus – de Heer zelf en zijn gemeente – staat op het spel bij onhelderheid over het avondmaal. Hoe krijgt het heilig avondmaal weer deze plaats in het leven van de gemeente? Dat is het verlangen dat ik herken in de vragen van dit nummer.
Wat is de remedie voor deze breed gevoelde malaise rond ‘onze’ avondmaalspraktijk? Meer nadruk op de voorbereiding? In veel GB-gemeenten bouwt men het moment van de censura mora uit tot een bezinningsmoment voor kerkenraad en gemeenteleden in de week van voorbereiding. Of maken we daarmee het avondmaal nog bijzonderder, en de geestelijke teleurstelling navenant groter, wanneer de beleving tijdens de viering achterblijft bij de hoge verwachtingen tijdens de voorbereiding? Heeft die hele setting van vier keer per jaar een avondmaalsviering, met voorbereiding en dankzegging, met nog een bezinningsmoment erbij, niet contraproductief gewerkt? Het heilig avondmaal is weg gedrukt naar de rand van het leven van veel gemeenteleden of juist omhoog gedrukt naar een hoogte, onbereikbaar en ‘mysterieus’. Hoe krijgt het avondmaal weer zijn rechtmatige plaats? Bij die vraag kunnen we niet om de kinderen heen: ook zij erbij? Of gaat dan het laatste restje besef van en gevoel voor het sacramentele verloren?
Is onze – gereformeerde – avondmaalsopvatting het probleem? Mijn antwoord is uitdrukkelijk: nee! Daarmee zet ik in. Wat is ook weer het wezen van de gereformeerde avondmaalsopvatting? En – hoe krijgen we daar (weer) innerlijk contact mee? Hoe kunnen we het wezen van het sacramentele in onze avondmaalsvieringen vruchtbaarder vormgeven?  Daarmee sluit ik mijn bijdrage af. Bij het sacrament geldt bij uitstek dat je het moet oefenen - in de kerk noemen we dat ‘inwijding’.

Rijke traditie
Ter voorbereiding van dit artikel herlas ik wat Herman Bavinck in zijn Gereformeerde Dogmatiek schrijft over het sacrament en over het avondmaal. De uiteenzetting van Bavinck is de weerslag van een doorleefde vroomheid. Dat proef je. Zoals hij schrijft, zo is het ook voor hem. Heel precies laat Bavinck zien dat de gereformeerde opvatting van het sacrament, en vervolgens van het avondmaal, de beste weergave is van wat de Schrift en de grote kerkelijke traditie hebben gezegd. Het is verrassend hoe open Bavinck in gesprek is met de roomse, de lutherse en de zwingliaanse opvattingen van het avondmaal. Tegelijk weet hij precies aan te geven waar het verschil zit en waarom dat het verschil maakt. Ik werd opnieuw gewonnen door wat ik vanuit het klassieke avondmaalsformulier wel kan dromen. Vier dragende begrippen: ‘zichtbaar Woord’, ‘werkelijke tegenwoordigheid van Christus’, ‘gebed om de heilige Geest’ en ‘verheft uw harten’.

Zichtbaar en werkelijk
Zichtbaar Woord (verbum visibile), dat is voor de gereformeerde traditie het wezen van het sacrament. Bavinck lezend wordt mij weer helder dat dit echt iets anders is dan een ‘plaatje bij het Verhaal’! In het sacrament gaat het om niets en niemand minder dan Jezus Christus en al zijn weldaden. Christus komt tot ons in de verkondiging door het Woord en in de viering van het avondmaal door brood en wijn. Beide noemt Bavinck daarom sacrament. Dus ook (de verkondiging van) het Woord is een sacrament. In beide gaat het om de werkelijke tegenwoordigheid van Christus (presentia christi realis). Niet minder dan dat. In beide is Christus reëel aanwezig en schept en versterkt Hij de gemeenschap met ons. En zo oefenen wij de gemeenschap met Hem.
Heeft het avondmaal meerwaarde boven prediking en doop? Nee, wel een andere waarde. Presentia christi realis op andere wijze, en daarmee even onmisbaar als de verkondiging van het Woord. Het eigene van die reële aanwezigheid van Christus bij het avondmaal heeft in het bijzonder te maken met die wederkerigheid: Hij met ons en wij met Hem. Bavinck gebruikt in dat verband de term ‘verbondsvernieuwing’. Aan de maaltijd van de Heer van het nieuwe verbond vernieuwen wij ons verbond met Hem. Met recht is bij de discussie in de synode van de Protestantse Kerk in Nederland, in 2008-2009, over doopgedachtenis en doopvernieuwing bij herhaling ingebracht dat de gelovigen wanneer zij het heilig avondmaal vieren hun doop vernieuwen en bevestigen. Telkens en telkens opnieuw.

Gebed om de Geest
Dit alles staat in de gereformeerde avondmaalsleer in het kader van het geloof. Niets werkt hier uit zichzelf, buiten het geloof om (ex opere operato). Het gebeurt in de gelovige betrekking tussen God en de zondige mens - of tussen Christus en zijn gemeente - vice versa. En wie ‘geloof’ zegt, heeft het over het werk van de heilige Geest. Het is alles Geest en geloof. Tegenwoordigheid van Christus in het Woord bij de verkondiging, zodat deze sacramentele werking krijgt. Tegenwoordigheid van Christus in de doop, zodat wij werkelijk ‘in Christus gedoopt worden’. En tegenwoordigheid van Christus in de breking van het brood. Dat is allemaal het werk van de heilige Geest, en daarmee werking door het geloof. Zonder het oor van het geloof heeft de prediking geen nut voor ons. Wanneer wij de verkondiging niet met een gelovig hart ontvangen, wordt die op de duur betekenisloos. ‘Het zegt mij niets meer’, kan een vroeger trouw meelevend iemand zeggen die je na jaren weer tegenkomt. ‘Ik mis het ook niet meer’. Zo is dat ook, onvermijdelijk. Met het avondmaal is het niet anders. Wanneer we zonder de mond van het geloof brood en beker ontvangen, verliest dat alles zijn betekenis. De maaltijd des Heren eten en drinken, zonder onze harten op te heffen in de hemel waar Christus is, wordt een leeg ritueel. Daarom hangt in de gereformeerde liturgie alles aan het gebed om de heilige Geest, de epiklese

Verheft uw harten
Het sursum corde (‘Verheft dan de harten in de hemel, waar Christus is’) is dus in de gereformeerde avondmaalsliturgie onmisbaar. Het is immers een geestelijke maaltijd. Door de heilige Geest worden deze aardse elementen tot brood uit de hemel, tot de wijn van het Koninkrijk. Dat is alles zaak van geloof. Hoe zou het ook anders kunnen? Christus heeft zijn maaltijd aangericht voor de zijnen, die zijn stem kennen. Wie komt om aan te zitten in zijn Koninkrijk gaat eerst door het doopwater heen. Het is de maaltijd van degenen die met Christus gestorven zijn en met Hem zijn opgestaan in een nieuw leven. Het is de maaltijd van vreemdelingen en bijwoners op de aarde, die hun gemeenschap oefenen met Hem.
Hoe zou dit zonder geloof kunnen? Dit geheimenis van het breken van het brood moet je leren verstaan. ‘Zijn vlees eten en zijn bloed drinken’. Dat is niet zomaar wat! ‘Deze rede is hard, wie kan haar horen?’, zeggen velen in Johannes 6. Het geloof antwoordt door de heilige Geest: ‘Tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden van het eeuwige leven’. Daarom moeten wij onze harten opheffen in de hemel, om te ervaren dat ‘zo zeker als gij dit brood en deze beker met uw mond eet en drinkt, zo zeker Christus…’ 

Theologisch kader
In de boven besproken vier kernwoorden – verbum visibile, presentia christi realis, epiklese en sursum corde – klopt het hart van de gereformeerde avondmaalsopvatting.
Bavinck zet alles in het bredere theologische kader van het verbond. In de heilige doop, het eerste sacrament, bevestigt God zijn verbond met ons en onze kinderen. Dat is, zegt Bavinck, een geloofswerkelijkheid, waarin wij passief delen.Wij worden gedoopt, en delen zo in de gemeenschap van Christus. In het ‘ja’ op de nodiging tot het avondmaal beamen wij, dat we in die gemeenschap actief delen. Bij het avondmaal staan wij op en gaan aan. Alles staat bij Bavinck in het kader van Gods verbond.2

Bavinck is dood – leve Bavinck?
Is dat de conclusie? In het spoor van Bavinck gewoon verder!? Om twee redenen denk ik van niet.
Ten eerste is het de vraag of wij zomaar op het spoor van Bavinck zitten en of dat überhaupt nog wel kan. Bij lezing van de Gereformeerde Dogmatiek werd mij zo duidelijk dat hier de theoloog van de Afscheiding aan het woord is. Met een diep bevindelijke vroomheid, die beleefd wordt in de gemeente, die de ‘bijeenvergadering is van de kinderen Gods met hun kinderen, het zaad des verbonds’. Die vroomheid laat zich niet zomaar overzetten in een volkskerk anno 2010 als de Protestantse Kerk. Zelfs wanneer we hetzelfde woord gebruiken – verbond, kinderen van het verbond – en daarbij dezelfde dogmatische concepten in het hoofd hebben, hebben we het niet automatisch over hetzelfde. In een levenssfeer waar verkiezing, genadeverbond, doop en kerk zo in elkaars verlengde liggen als bij Herman Bavinck, functioneren Woord en sacrament heel anders. En wie terug wil, vergist zich. De sociologische en culturele voorwaarden voor deze vroomheid en dit kerk-zijn zijn niet meer, schreef Cornelis Rijnsdorp al in 1972 in ‘Wij zijn de vaders’, kanttekeningen bij een overgangssituatie.

Ten tweede – en dat is voor mij belangrijker – is op die theologische vervoeging van de betekenis van doop en avondmaal in de terminologie van de verbondsleer wel wat af te dingen. Het kan wel, maar het heeft de oudtestamentische toonzetting van het spreken over kerk, doop en ook avondmaal sterk bevorderd. Daarmee zijn de nieuwtestamentische spanningen van het nabije Koninkrijk en de radicaliteit van de breuk in de komst van de Here Jezus Christus in de visie op doop en avondmaal en in de spiritualiteit van beide, behoorlijk afgezwakt. A. van de Beek wijst daar herhaaldelijk op in zijn publicaties. De doop als een uitwendig teken van een uitwendig verbond – ik weet dat dit een karikatuur is, maar bepaald nog niet voorbij – is echt wat anders dan de eschatologische radicaliteit van de doop in Christus’ dood, en de wedergeboorte door het water heen in de paasnacht, waarna de gedoopten de eucharistie vierden. Van de Beek heeft hier een punt. En dat punt zou ik in onze gereformeerde avondmaalspraktijk verder vruchtbaar willen maken. Ik denk daarbij aan het theologisch kader en aan een daar meer bij passende vormgeving.

Door Van de Beek uitgedaagd
Wat gebeurt er wanneer de gereformeerde opvatting van het avondmaal, uitgedrukt in de hierboven genoemde vier kernbegrippen, onder de nieuwtestamentische eschatologische hoogspanning wordt gezet? De oorspronkelijke setting van doop en maaltijd van de Heer is eschatologisch. De doop-in-Christus is de toegang tot en de maaltijd van de Heer is de viering van de nieuwe eschatologische werkelijkheid van de gelovigen-in-Christus. Zij zijn voorgoed vreemdelingen en bijwoners op de aarde. Van de Beek daagt ons uit tot doordenking van onze gereformeerde avondmaalspraktijk vanuit dat perspectief. Nieuwtestamentici als James Dunn en kenners van de vroege kerk als Gerd Theissen geven ons daar prachtig materiaal voor. Ik noteer een paar concretiseringen:

1. Het gaat in de maaltijd van de Heer om de viering van de doorbraak van het eschaton, het Rijk. Dat vraagt van de viering zelf een grotere eschatologische spanning dan nu vaak het geval is. Het ‘totdat Hij komt’ moet onze viering kleuren.

2. Als maaltijd van het aangebroken eschaton bevestigt het avondmaal het vreemdelingschap van de gemeente op deze aarde. De relatie tussen het mogen delen in de gemeenschap van brood en wijn en de levenswandel, de ethiek van de gemeente, is daarom evident.

3. De avondmaalspraktijk kan derhalve nooit zonder een zondencatalogus. Deze moet voortdurend geactualiseerd worden. De wereld verandert immers en daarmee de gestalte van het vreemdelingschap. Een zondencatalogus in de avondmaalspraktijk is overigens niet een soort catalogus van normen en waarden voor oppassende burgers. Het evangelie is principieel niet moralistisch. Waar zit het verschil? Daarover is het Nieuwe Testament heel helder. De ethiek van de gemeente die de maaltijd van de Heer viert, wordt in het Nieuwe Testament allermeest concreet in het overwinnen van en wegnemen van culturele, religieuze en maatschappelijk gesanctioneerde tegenstellingen, kloven en (hiërarchische) onder-scheidingen, zonder die gelijk te schakelen. Dat is een krachttoer, waar Paulus heel wat tekst aan moet wijden in zijn brieven. ‘Is niet het breken van het brood de gemeenschap met het lichaam van Christus?’. In het breken van het brood sticht Christus gemeenschap, en vormt zich een nieuwe gemeenschap, waar tegenstellingen worden overwonnen: Jood-heiden, man-vrouw, heer-slaaf, arm-rijk, zwak-sterk. Die verschillen zijn er wel, worden ook niet ontkend, maar zijn geen scheidende factoren en mogen dat principieel ook niet zijn. Uitgerekend bij het avondmaal wordt dat helder, en moet dat helder worden. Bij de maaltijd van de Heer is de vraag bepalend of wij de gezindheid van Christus hebben en niet of wij gelijkgezinden of van dezelfde beginselen zijn.3

4. De weinige keren dat het Nieuwe Testament expliciet spreekt over het avondmaal, draait het om dit wezen van de gemeente, de gemeenschap (koinoonia). De gemeente is een kritische gemeenschap ten overstaan van sociale en maatschappelijke structuren en ‘normale’ verhoudingen. Zij zoekt de confrontatie meestal niet, maar die ‘gebeurt’. Voor de avondmaalspraktijk betekent dit die confrontatie op het beslissende moment niet uit de weg gaan, maar dan ‘oprecht te zijn als de duiven’ en de rug te rechten. Dat was de kracht van mensen die op het juiste moment zagen dat een gescheiden avondmaalstafel voor blank en zwart alleen al genoeg is om een politiek systeem van apartheid in Zuid-Afrika principieel af te wijzen.

5. In godsdienstige verschillen betekent dit voor de avondmaalspraktijk dat de tafel des Heren principieel open is voor allen die de Gastheer kennen en op diens nodiging ingaan. Dus een scheiding van de avondmaalstafel volgens kerkelijke grenzen is in strijd met het wezen van het avondmaal. Dit geldt ook van een eenheid van belijdenis als voorwaarde voor nodiging en aangaan. Het avondmaal is principieel open voor de ganse oecumene.

6. De doop in Christus is de toegang tot de gemeenschap van het lichaam van Christus, en daarmee principieel tot de deelname aan de maaltijd van de Heer. Tegelijk moet wie aangaat het lichaam des Heren kunnen onderscheiden (1 Kor. 11). Dat vraagt een intens dooponderricht en een heroverweging van het vroeg-christelijk catechumenaat. De normale praktijk moet (weer) worden, dat wie de doop begeert voor zijn kinderen zelf de naam van Christus belijdt en deelt in de avondmaalsgemeenschap.

7. Gedoopte kinderen van de gemeente, die tot de jaren van het onderscheid gekomen zijn, mogen deelnemen aan de viering van het avondmaal. Het verdient daarom overweging de confirmatie aan het begin van de pubertijd in te voeren, na een goede catechese. Zo’n confirmatie, mits goed begeleid door voortgaand geloofsonderricht, is ook een vorm van inwijden in het geheimenis.

8. De gelijkwaardigheid van Woord en sacrament en de eigen aard van de tegenwoordigheid van Christus bij het breken van het brood pleit voor een hogere frequentie van de viering van het avondmaal. Calvijns verlangen mag niet langer een vrome wens blijven. Dat een eerste stap naar eenmaal per maand al heel veel vraagt van de eredienst als samenhangend geheel van rituelen is evident. Tegelijk heeft een doordenking van en geleidelijke ontwikkeling naar een kerkelijke praktijk, waarin elke kerkdienst na de verkondiging van het evangelie uitloopt op de viering van de maaltijd des Heren, een belofte in zich. Het gaat immers in de religie, en dus ook in het christelijk geloof om ‘toeleiding naar en inwijding in het geheimenis’: de gemeenschap met Christus en het blijven in Hem.

De vorm doet er toe
Hoe verder? Een onbevreesde doordenking in de kerkenraden van inhoud en vormgeving, met openheid naar gemeenteleden, is al heel wat. Als rituelen leeg zijn geworden, dan gaat veel verloren. Bezinning heeft echter alleen zin als er tegelijk bereidheid is vormen te zoeken die dichter bij het wezen van de maaltijd des Heren liggen, dan een bestaande vaak overleefde vorm. Ik denk concreet aan viering in de kring, waar er nu meerdere tafels nodig zijn. Ik denk aan versterking van gemeenschap stichtende aspecten als vredegroet en gezamenlijke lofprijzing of ingetogen gebedsteksten. Ik denk aan een zorgvuldige koppeling van de avondmaalszondagen aan ‘geëigende momenten en zondagen’: de laatste zondag van het kerkelijk jaar of de eerste van advent (toekomstverwachting), de zondag na Pasen (Emmaüsgangers), weeszondag (Ik zal u niet als wezen achterlaten).
Er is in een zorgvuldige vormgeving van het rituele aspect van het avondmaal al veel te winnen. Opdat wij en onze kinderen weer gevoel krijgen voor het sacramentele.

Literatuur:
A. van de Beek, God doet recht, Zoetermeer 2008
M. Barnard, De weg van liturgie. Tradities, achtergronden, praktijk. Zoetermeer 1998
James D.G. Dunn, The theology of Paul the Apostle, Cambridge 1998
Gerd Theissen, De godsdienst van de eerste christenen, een theorie van het oerchristendom, Kampen 2001
Herman Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek

Dr. Bert de Leede is als senior-docent homiletiek en onderzoeker verbonden aan het seminarium van de Protestantse Theologische Universiteit

Noten.
1. De titel van dit artikel is ontleend aan gezang 353 (LvdK) van Thomas van Aquino
2. Immink spreekt in zijn verhandeling over de gereformeerde avondmaalsopvatting helemaal niet over het verbond. Dat is een opvallend verschil met Bavinck. Immink laat zien aan de hand van het klassieke formulier en de liturgische veranderingen ten tijde van de Reformatie tegenover Rome, hoe het heilig avondmaal in de gereformeerde liturgie gepositioneerd wordt in de heilsrealisering door de heilige Geest. Vgl. F.G. Immink, 'Heilig Avondmaal: klassiek-gereformeerd'. In: M. Barnard e.a. De weg van de liturgie, Zoetermeer 1998, 245-257.
3. Voor hoeveel spanningen dat zorgt, zie bijvoorbeeld 1 Korintiërs 10-14.