Skip to main content

nr3 • 2010 • Laatst geboekt

januari 2010 (24e jaargang nr. 3)

Laatst geboekt
Geen thuis in de tijd

H.M. Schormans-Marchand

‘O eeuwigheid, Gij schone / mijn hart wil in U wonen / het vindt geen thuis in deze tijd’. Hoewel hij geen gezangenzinger was (wel een groot liefhebber van poëzie), geven deze regels een goede karakteristiek van ds. J.T. Doornenbal (1909-1975). Bart Jan Spruyt beschrijft hem in zijn boek Als je eenmaal hebt liefgehad als een aartsromanticus. Iemand van bevindelijke diepte en katholieke breedte, met oog en liefde voor de stillen in den lande, voor de vromen die in de schuurtjes samenkomen, en tegelijk veel gevoel voor stijl, traditie en schoonheid.

Doornenbal was een mateloos verlangend mens, die zijn hart kon ophalen aan de schoonheid van het Zeeuwse land, de Veluwse bossen, de zee van witte vrouwenmutsen in de Arnemuidense kerk. Maar die er ook aan leed dat het altijd weer voorbijging, die schoonheid, soms zelfs voorgoed. ‘Het is zwaar de volmaaktheid der dingen te zien. Het is een bron van oneindig veel vreugde en van oneindig veel leed. Want dit hart kan de volmaaktheid niet bevatten en dragen. Ook kunnen wij geen schoonheid vasthouden.’

Sisyphusarbeid
In de Veluwse kerkbode verschenen jarenlang elke week de stukjes van de vrijgezelle dominee uit de Oener pastorie. Lyrische natuurbeschrijvingen, aandachtige in memoriams, verzuchtingen over het predikambt. Geestige en spitse commentaren ook op de ontwikkelingen in het kerkelijk leven, soms gepeperd. De drukker moest de persen nog wel eens stoppen, omdat Doornenbal achteraf vond dat hij te ver was gegaan in zijn verontwaardiging. Vaak richtte zijn woede zich op de veranderingen die de moderne tijd bracht. De kleine vensters van de boerenhoeven die vervangen werden door ‘etalageruiten’. De klederdracht, zo vol schoonheid en stijl, die plaats moest maken voor smakeloze confectiekleding. Een dienstmeisje dat besloot geen rouwkap op te zetten bij de dood van een ver familielid. Doornenbal voelde aan dat er onder de oppervlakte van deze ogenschijnlijk betekenisloze gebeurtenissen verontrustende aardverschuivingen plaatsvonden. De uiterlijke vormen zijn nauw verbonden met de innerlijke waarden. De teloorgang daarvan betreurde hij hartgrondig. Toch keek hij ook vooruit. Met verwondering sloeg hij gade hoe een koe verlost werd via de keizersnee. Dat was dan weer een stap voorwaarts, de soepele eenvoud waarmee een kalf via een kunstverlossing ter wereld kwam.
In de nacht van maandag op dinsdag schreef Doornenbal zijn stukjes. Dan was hij uitgeput van een avond catechisatie geven. Het schrijven was hem een worsteling (‘ik voel mij als een spinnenkop die aan een stuk door bezig is met nutteloze draden uit zijn eigen lichaam te trekken’), maar ook een levensbehoefte. Dat gold ook het preekschrijven. Denkend over Achterberg, die een vriend van hem was, merkte Doornenbal op dat beiden, de dichter en de dominee, altijd bezig zijn de doodsgrens tussen tijd en eeuwigheid over te steken. Daartoe gedreven door een groot verdriet om wat verloren is: de volmaakte gemeenschap. Het is als een Sisyphusarbeid, het opklimmen ten hemel om steeds weer terug te vallen op aarde. Dichters als Achterberg en dominees als hij zelf, schreef Doornenbal, moesten eindelijk eens door zichzelf heen zinken en hun laatste levensgrond daar vinden, waar hij alleen te vinden is, in God door Christus. Daar had hij zelf levenslang werk aan.

Een heiligenleven
Tweederde van zijn boek vult Bart Jan Spruyt met een portret van Doornenbal. En dat doet hij prachtig. De intense aandacht die Doornenbal had voor de dingen en de mensen is overgeslagen op zijn biograaf en nodigt de lezer uit goed te kijken, diep te kijken zoals W. ter Horst het ergens uitdrukt. Naar de wereld van Doornenbal en naar de man zelf, maar in tweede instantie evengoed naar je eigen leefwereld. Kijkend naar deze man sta je oog in oog met een schat in een aarden vat. Je zou het portret dat Spruyt tekent, kunnen lezen als een heiligenleven. Maar dan wel een Kohlbruggiaans heiligenleven. Het grijpt aan zoals Spruyt schrijft over een mens wiens hart een slagveld is van angst en wanhoop, van verlangen en geloof. Enorme levenslust en enorme levensnood, licht en duister en dat alles bijeengehouden door een kracht die hemzelf te boven ging. Spruyt laat zien waarin die kracht schuilt: het is de adelende kracht van het evangelie, de innerlijke beschaving, de schone stoerheid die vrucht waren van eeuwenlang leven met het Woord. De kracht waar Doornenbal zelf zo’n scherp oog voor had in de geloofsgemeenschappen waar hij kwam.
Een heiligenleven heeft ook iets exemplarisch. Het roept tot navolging. En daar is het Spruyt in zekere zin ook om te doen. Hij wil niet slechts een gigant uit de oertijd beschrijven. Aan zijn portret voegt hij een essay toe over het christelijk conservatisme van ds. J.T. Doornenbal. Volgens de voorzitter van de conservatieve Edmund Burke Stichting belichaamt Doornenbal een traditie die relevanter is dan ooit. Menigeen zal Doornenbal lezen met een weemoedige glimlach, en met de woorden van Bloem in het achterhoofd: ‘voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij’. Voorbij die oude, stille vromen, het trage leven op het platteland, de diepe ernst rondom levensbegin en einde. Voorbij de klederdracht, de oude berijming en al die vele vormen waarin het geloofsleven gestalte kreeg. Jammer misschien, maar we moeten voorwaarts. Daarom niet te lang getreurd, en zoeken naar, wachten op iets nieuws: geloof in de 21e eeuw.
Wie zo denkt vindt Spruyt tegenover zich. Voor hem is een man als Doornenbal misschien voorbij, maar zeker niet achterhaald. In de figuur van Doornenbal vindt hij het beste van de conservatieve traditie belichaamd. ‘We hebben meer dan ooit behoefte aan intelligente nostalgie, aan een vorm van conservatisme die ons helpt om het goede lief te hebben en te bewaren en zo de poort naar de toekomst open te houden,’ schrijft hij. Daarom knoopt hij aan de biografie een inzichtelijk, helder geformuleerd essay vast waarin hij de apolitieke Doornenbal plaatst in het veld van Réveil, CHU, conservatisme. Een traditie waarin het gaat om heel de kerk en heel het volk, waarin kerk en geloof het cultuurvormende middelpunt zijn van de maatschappij en waarin principes zwaarder wegen dan de macht van het volk. Een traditie waarin de beslissingen uiteindelijk vallen in het hart en niet in de politiek.

Machteloosheid
Ik moet zeggen dat mijn hervormde bloed wel weer even begon te bruisen bij het lezen van Spruyts boek. Daar komen wij dus vandaan! Prachtig en rijk verleden. Wortels die nooit weg zijn. Met Spruyt en Doornenbal krijg ook ik heimwee naar die gestolde vreugde van de eenvoudige gelovigen, naar die eenheid des levens op de Veluwe rond 1950. En een bezorgde mopperaar à la Doornenbal voel ik me ook vaak. Bijvoorbeeld bij het zien van de wereld waarin mijn twee kleuters leven. Daarin worden ze onontkoombaar overstelpt door een overweldigende hoeveelheid rommel. In groep 1 wordt er een disco gehouden op de beats van K3, een met de heupen draaiende meidengroep die door juf wordt getoond op het digitale schoolbord. Uit speelgoedwinkels komt een onophoudelijke stroom liefdeloos gemaakt speelgoed. Op de televisie tekenfilmpjes waarin wanstaltige figuurtjes elkaar met krijsende stemmen achterna zitten. Herrie en lelijkheid alom. Het is zoeken met een lantaarntje naar rust, aandacht, schoonheid, kwaliteit. Naar diepgang en, ja ook naar vormen die vastigheid geven.
Maar bij alle herkenning merk ik ook iets van machteloosheid. Want hoe nu verder? Spruyt  wil niet alleen een analyse geven, maar streeft met zijn beweging politieke doelen na. Met veel liefde beschrijft hij de CHU politici, die vrijheid en principes in zich verenigden, het belang van het algemeen op het oog hadden en voor wie de kerk met haar adelende werking in het centrum stond. Maar die kerk is naar de marge gedrongen. Dat wat in eeuwen is gerijpt is binnen een paar decennia afgebroken. Het verdriet daarover deel ik met Spruyt. Ik vraag me echter wel af hoe een politieke beweging de randvoorwaarden zou kunnen scheppen waarbinnen het christelijk cultuurgoed weer kan gaan opbloeien. Als ik Spruyt goed begrijp, moet het dan toch vanuit geloofsgemeenschappen gebeuren? Hoe ziet hij dat voor zich? Anders dan in het Oene van de jaren vijftig zijn er veel meer spelers op het veld.

De toekomende eeuw
Een tweede punt is dit: Spruyt schrijft dat we behoefte hebben aan een conservatisme dat het goede liefheeft, bewaart en dat zo de poort naar de toekomst openhoudt. In die formulering proef ik wat verbetenheid. De deur naar de toekomst openhouden: dat is me nogal een klus. Ik heb toch wat meer hoop nodig om met mijn kinderen vooruit te kunnen. Die deur naar de toekomst was toch voorgoed opengezet en nu is het gespannen wachten op de daden van Degene die de deur van het slot deed. Die kant van het Réveil, met name door Da Costa verwoord, komt bij Spruyt niet aan bod. Bij Willem Barnard, ook iemand die onraad vermoedt, vond ik wel dat accent op de toekomende eeuw. Niet vanuit het Réveil, want Barnard heeft het niet zo op vromen, maar vanuit de Schriften. Ik eindig met een citaat uit Orthodox of niks, notities en overpeinzingen waarin Barnard nadenkt over romantiek (W. Barnard, 109):
Bestaat er romantiek die (...) past bij het geloof dat ik geacht word te belijden? Bestaat  er geloof dat met romantiek overweg kan? Nee. Want romantiek ligt overhoop met het leven zoals het werkelijk is, maar op een manier die de gegeven werkelijkheid tegemoet treedt niet met hoop, maar met teleurstelling. En teleur heeft te maken met teloor. Dat geloof echter blijft eraan vasthouden dat een andere werkelijkheid verwacht mag, nee moet worden die niettemin met ons zoals wij zijn en met de realiteit zoals zij is, ik bedoel: met de reele wereld, te maken zal hebben. Dit besef nu is geloof in ‘schepping’. De Apocalyps is er vol van (...) Een en ander neemt niet weg dat wij de voorhanden realiteit van harte moeten verfoeien als zij te zeer vloekt met verhoopte, verwachte werkelijkheid (...)‘

Naar aanleiding van:
Bart Jan Spruyt, Als je eenmaal hebt liefgehad, Over ds. J.T. Doornenbal, geloof, cultuur en politiek, 2009.
Willem Barnard, Orthodox of niks. Notities en overpeinzingen, 2008.

Drs. Leneke Schormans-Marchand is predikant (PKN) te Workum en redacteur van Kontekstueel