Skip to main content

nr2 • 2009 • Klimaatverandering en de agenda van de kerken

november 2009 (24e jaargang nr. 2)

Klimaatverandering en de agenda van de kerken

J.H. Schravesande

Door de ecologische crisis staan de vragen rond natuur en milieu sinds de jaren zestig op de kerkelijke agenda. Aanvankelijk ging het vooral over de vraag naar de schuld van het christendom door een verwaarlozing - zowel in de leer als in de praktijk - van de bijbelse belijdenis dat ‘de aarde van God is’. Eind jaren tachtig kreeg deze aandacht een impuls door het ‘conciliair proces voor gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping’.

Het conciliair proces kwam voort uit het besef dat ‘de tijd dringt’, een gevoel dat vooral ontstaan was door de dreiging van een kernoorlog. Maar omdat die dreiging door de ontspanning tussen oost en west snel afnam, verplaatste de aandacht van de deelnemers in Nederland zich naar de ecologische problematiek. Het is opvallend dat ook de critici van het conciliair proces, uit niet met de Raad van Kerken verbonden kerken, juist op dit thema inhaakten. In die jaren ontstond ook de Werkgroep Kerk en Milieu van de Raad van Kerken met een eigen actieve achterban en een veel gelezen blad. Omstreeks 1998 kwam vooral vanuit leden van de kleinere reformatorische kerken en de evangelische beweging het Christelijk Ecologisch Netwerk (CEN) voort. Dit Netwerk werkt inmiddels nauw samen met de Projectgroep Kerk en Milieu van de Raad van Kerken. Het is een tamelijk unieke samenwerking die vooral tot stand gekomen is omdat ‘de tijd’ van de klimaatverandering ‘dringt’.

De tijd dringt
Eind 2008 verscheen van de Raad van Kerken de verklaring ‘Kwetsbaarheid, verantwoordelijkheid en moed. Klimaatverandering: het moment van de waarheid’. Deze verklaring werd mede ondersteund door het CEN, in voorbereiding en doorwerking. De oproep grijpt terug naar de intenties van het conciliair proces en constateert: ‘De meeste van deze dreigingen zijn nog onverminderd aanwezig. Een snel toenemende wereldbevolking en een verminderd en duurder aanbod van grondstoffen en voedsel vormen daarvan het bewijs. Klimaatverandering geeft aan deze problemen een extra urgentie die ons confronteert met het moment van de waarheid voor wat het leven op aarde ons waard is’. De verklaring verwijst voor gerechtigheid vooral naar de landen van het zuiden en de groepen die daarbinnen het meest kwetsbaar zijn door klimaatverandering. Door de afnemende hulpbronnen en de door klimaatverandering toenemende conflicten binnen en tussen landen wordt ook de vrede steeds meer bedreigd.
Maar het is vooral de heelheid van de schepping als bron van alle leven die door God geschonken wordt die nu echt op het spel komt te staan. De meeste klimaatwetenschappers zijn van oordeel dat de komende tien tot twintig jaar beslissend kunnen zijn voor het voortbestaan van het leven op aarde. Er is grote zorg dat er bij een stijging van meer dan 1,5 tot 2 graden een ‘tipping point’ of ‘positieve feedback’ ontstaat, waarbij een niet meer te stoppen doorgroei naar een op den duur dodelijke opwarming van de aarde zal plaatsvinden.
Met deze constatering raken wij al direct aan een heel complex van culturele, ethische en morele vragen waarin de kerken voluit geïnvolveerd zouden moeten zijn. Daarbij is de vraag niet doorslaggevend of het slechtste scenario ook werkelijk doorgang vindt als wij ons niet ‘bekeren’ (een woord dat nog wel eens opduikt in de seculiere klimaatdiscussies, evenals het woord ‘schuld’ in ‘klimaatschuld’). De ethische vraag is: ook als er 75, 50, 25 of zelfs 10 procent kans is dat de ‘ongemakkelijke waarheid’ van Al Gore waar zou kunnen zijn: hoe verbinden wij die risicoscenario’s met onze geloofsverwachtingen en geloofshoudingen?

Levensbeschouwing
In de klimaatdiscussie komt nu scherper tot uiting dat klimaatverandering niet alleen maar een meteorologisch, economisch of politiek probleem is, maar evenzeer een cultureel, moreel, ethisch en spiritueel vraagstuk. Het zijn soms juist de politici en beleidsmakers die ons hieraan herinneren en een beroep op ons doen om hieraan aandacht te geven. Het waarnemen en omgaan met wetenschappelijke feiten is sterk afhankelijk van onze sociaalpsychologische en levensbeschouwelijke waarneming van de werkelijkheid. Om dat op het christendom toe te passen: het is bekend dat bepaalde apocalyptische verwachtingen van de toekomst, zoals de wederkomst van Christus, eerder een ondergang van de wereld door klimaatverandering begroeten, dan dat zij daar tegenin zullen gaan. Dit is overigens een opstelling die we ook in andere religies in andere vormen kunnen waarnemen. Klimaatverandering zou iedere godsdienst en levensbeschouwing er toe moeten brengen om na te gaan waar hun traditie blokkades opwerpt voor de te nemen maatregelen of aan het opruimen ervan kan bijdragen.

Agenda voor de kerken
Met een agenda stellen we vast wat we moeten doen. Maar doen is niet alleen het vele dat we praktisch met onze levensstijl al dan niet in onze samenleving bijdragen aan klimaatverandering. Op de agenda van de kerken zou allereerst moeten staan wat de bijdrage is vanuit hun eigenheid, vanuit het geloof en hun traditie, hun spiritualiteit en liturgie. Voor een aantal van deze eigen velden van de kerk wil ik vragen signaleren die, zeker in Nederland, meer aandacht zouden kunnen krijgen. In Nederland: want in andere Europese landen, maar ook bijvoorbeeld in Zuid Afrika, is er vanuit de kerken veel meer aandacht gegeven aan klimaatverandering, niet alleen in technische zin, maar ook theologisch. In Nederland is er wel de verklaring van de Raad van Kerken, maar die heeft tot nu toe in de kerkelijke pers nauwelijks aandacht gekregen. Het genuanceerde karakter van de verklaring zal daar mede oorzaak van zijn. Maar het kan toch niet zo zijn, dat nu ook voor kerkelijke media alleen iets interessant is wanneer het een hype is en de sensationele aspecten heeft die men verbindt met klimaatverandering (om die dan vervolgens als alarmistisch of doemdenkend af te doen).
Er is een aantal vragen dat theologisch in relatie tot ons handelen boeiende discussies en confrontaties zou kunnen opleveren. Zoals de vraag hoe het is met Gods belofte dat Hij na de vloed de aarde dit niet meer zal aandoen. Gods belofte: maar geldt die ook als wij, wat in de bijbelse tijden niet te voorzien was, de vloed zelf over onze kinderen brengen? Noach vormt typologisch een preventief model: hij bouwt een ark die de redding van het geheel van de schepping bedoelt. Of is Jozef, die bij dreigende hongersnood wel voortreffelijk preventief te werk gaat, maar tot een staatsmodel komt dat de armen steeds meer afhankelijk maakt van de staat, meer een model? Een waarschuwing voor onze tijd dat als de nood scherper wordt alleen nog een min of meer dictatoriale staat uitkomst lijkt te bieden?
Een andere vraag betreft de verhouding tussen natuur en geschiedenis zoals die in de Schrift naar voren komt. Er lijkt in onze tijd in onze kerken een grote wending van God in de geschiedenis naar God in de natuur, die zich ook vertaalt in allerlei vormen van oude en nieuwe spiritualiteit. Maar is er niet ook een geschiedenis van de natuur die wij, als met ons verbonden in een web van leven, in haar eigenheid en eigen tempo verwaarlozen? Soms krijg ik de indruk dat Barthianen van het type Amsterdamse school niet verder komen dan te herhalen dat schepping geschiedenis is, en zo geen aandacht geven aan natuur. Aan de andere kant zie ik bij evangelischen en orthodoxen een nieuwe nadruk op de twee boeken: de Schrift en de schepping waaruit wij God zouden kennen; waarbij dan weer de verschrikking van de natuur niet theologisch verwerkt wordt. De doordenking van de verhouding natuur – geschiedenis zou vanuit de actualiteit hoog op de theologische agenda moeten staan. Ook vanuit de vraag of we over klimaatverandering als een straf van God zouden mogen spreken.
Ook pastoraal zou klimaatverandering doordacht kunnen worden: er ontstaat een ondergrondse stroom van onzekerheid die zich uit in ontkenning, vluchtgedrag of verplaatsing van onzekerheid en ongenoegen. De angst voor de onbegrepen kracht van de natuur die ons bedreigt, en in de interactie van allerlei fysische en levensprocessen onze maakbaarheididealen onderuit haalt, richt zich op anderen. Zou het toevallig zijn dat Wilders over moslims spreekt als over een tsunami die over ons komt?
Liturgisch en symbolisch heeft de natuur meer ruimte gekregen in activiteiten als ‘liturgisch bloemschikken’, kerktuinen en maaltijden die aansluiten bij het voedsel van de seizoenen en van de streek. Maar dit blijven randactiviteiten wanneer ze niet in het geheel van de kerkelijke aandacht voor natuur en milieu zijn geïntegreerd zijn. Het duidelijkste voorstel om natuur en milieu een meer structurele plaats te geven is het invoeren van een ‘periode voor de schepping’.

Een periode voor de schepping
Het voorstel voor een ‘periode voor de schepping’ is in 1989 uitgegaan van de oecumenische patriarch van Constantinopel. In veel kerken is dit ingevoerd als periode van de schepping tussen 1 september (het begin van het kerkelijk jaar in de Oosterse kerken) en 4 oktober (St. Franciscus; dierendag). Deze oproep is overgenomen door de Wereldraad en door de Europese Oecumenische Assemblees van Graz en Sibiu. In Nederland heeft het CEN deze oproep overgenomen en geeft sinds een aantal jaren materiaal uit rond de scheppingsperiode. Het is een wonderlijke en bemoedigende weg die deze oproep van de oosterse kerken naar reformatorisch en evangelisch Nederland is gegaan. Maar de Raad van Kerken en de met de Raad verbonden kerken hebben tot nu toe niets met deze oproep gedaan. Een van de belangrijkste argumenten is dat het kerkelijk jaar al overvol is met speciale zondagen. Binnen de Protestantse Kerk in Nederland zijn veel van deze zondagen tussen 1960 en 1980 ontstaan, evenals een groot aantal collectemomenten voor onder meer zending en werelddiaconaat, die onderhands ook maar tot speciale zondagen werden uitgeroepen. Ik kan dit beleid, waarin niet vernieuwend en kritisch naar het gehele pakket van speciale zondagen gekeken wordt, niet anders dan conservatief noemen. Men zou zich door het CEN beschaamd moeten voelen. Waarom niet een zieltogende vredeszondag verbinden met heelheid van de schepping? Natuurlijk kan schepping iedere zondag van het kerkelijk jaar een thema zijn, maar dat geldt ook voor vrede, diaconaat en zending. Als er een kans is dat door klimaatverandering de komende decennia Gods goede schepping ultiem bedreigd wordt, waarom dan niet een creatieve benadering van de schepping binnen het kerkelijk jaar?

Dr. Hans Schravesande werkte 25 jaar bij de landelijke kerk op het terrein van ZWO. Hij is nu gepensioneerd en voorzitter van de Projectgroep Kerk en Milieu van de Raad van Kerken. In november jl verscheen zijn dissertatie ‘Jichud. Eenheid in het werk van Martin Buber’, waarin onder meer aandacht gegeven wordt aan de verhouding tussen natuur en geschiedenis.