Skip to main content

nr2 • 2009 • Briefwisseling

november 2009 (24e jaargang nr. 2)

‘Zeg iets waar we mee verder kunnen!’

Briefwisseling (1)
A. Looijen en A.J. Zoutendijk

Het vorige nummer van Kontekstueel had als thema ‘Dolende dertigers’. We borduren daar op verder in een briefwisseling in de komende nummers tussen een kerkganger en een predikant. Zij kennen elkaar uit de Utrechtse Jacobikerkgemeente, waar de kerkganger – Arnoud Looijen – vóór zijn verhuizing naar Leusden scriba was en waar Andries Zoutendijk predikant is. Arnoud maakt in het dagelijks leven deel uit van de IT-directie van het UMC Utrecht. Aangezien de briefschrijvers nauw hebben samengewerkt, verwachten wij dat zij elkaar in elk geval verstaan.

Leusden, oktober 2009

Beste Andries,

Bijzonder om elkaar op deze plek te treffen! Geïnspireerd door het vorige nummer van Kontekstueel wil ik je enkele vragen voorleggen. Ik trof interessante analyses aan van mijn generatie. Een herkenbaar sociologisch zelfportret. Bruikbare adviezen ook om het kerk zijn, de erediensten en de gemeenschapsvorming meer toe te snijden op deze tijd. Tegelijk vroeg ik me af: is dit het nu? Verklaart dit de kaalslag, de relativering van geloof en kerk die zich in deze generatie doorzet? Dit schrijf ik vanuit dertigersperspectief, maar in het besef dat het een aanwijzing is dat er meer aan de hand kan zijn. Laten we eerst proberen de goede vragen boven te krijgen.

‘Dit vond ik nou een goeie preek’, zei ik tegen een kennis op het kerkplein, ‘glasheldere taal en het ging precies over het soort dingen dat me bezighoudt.’  ‘Helemaal mee eens, deze voorganger is in de gemeente een graag geziene gast’, antwoordde hij. ‘En maar goed dat de meeste kerkgangers hier niet weten wat zijn visie is op zaken als homoseksualiteit en de vrouw in het ambt.’
Kort daarna waren wij ergens op de koffie. We kwamen op het Darwinjaar en we haalden er in korte tijd van alles bij: geloof en wetenschap, hoe lees je de bijbel, grijpt God in het leven in en hoe? Geboeid hadden we Andries Knevel, Bas Haring, Cees Dekker en Tom Zoutewelle met elkaar in debat gezien. We moesten erkennen: we zitten in een spagaat. We twijfelen niet méér aan de bekwaamheid en integriteit van talloze vakmensen en wetenschappers (zoals degenen die de evolutietheorie ontwierpen en blijven toetsen) dan aan die van onze eigen voorgangers en geleerden. We belijden anderzijds de God wiens leiding we hebben ervaren in ons leven. Daarmee beseffen we dat het wringt in de discussie: die wetenschappelijke theorieën, wat zeggen die nu over ons geloof, en vice versa? We benaderen alles kritisch, voor elke (geloofs)autoriteit valt een even overtuigende tegenpool te vinden, we moeten voortdurend ons eigen oordeel vormen en snakken naar authentieke, betrouwbare leiders.

Er lijkt verwantschap tussen deze vragen rond geloof en wetenschap en die van de ethische sjibbolets. Bestaat die verwantschap niet hierin dat we graag de bijbel het volle gezag willen geven dat hem toekomt, maar dat we niet weten hoe we teksten over deze onderwerpen moeten begrijpen? Het gaat me niet om meer wetenschap of ethiek op de kansel. Het gaat erom wat er gebeurt als we bijvoorbeeld het scheppingsverhaal opnieuw gaan lezen. Zetten we daarmee alles op het spel? Als we vanuit deze spannende vragen de bijbel benaderen, zullen er al snel andere, spannender vragen rijzen. Het stellen van die vragen als zodanig vormt niet het hellend vlak. Het helpt ons om staande te blijven op het hellend vlak dat zich de afgelopen eeuw heeft ontwikkeld. We verwachten ontdekkingen. We hopen op woorden die tot leven komen.

Het missionaire werk houdt me al een tijd bezig. Dat heeft met de opdracht van de christelijke gemeente te maken. Er zit voor mij ook een levensvraag achter, een verlegenheid. Om missionaire redenen verlang ik dat alles wat in de kerk gezegd wordt helder is, dat elk typisch christelijk begrip (dat wat een buitenstaander als jargon zou opvatten) op zijn minst toegelicht wordt, en dat bepaalde voorkennis niet wordt verondersteld.  Maar ik wil het juist ook zelf. Het gaat me niet om meer ervaring of emotie op zondagochtend; vernieuwing in vormen kan verfrissen, maar ook vermoeien of opnieuw stollen. Ik wil af van vormelijkheid als zodanig, van de langspeelplaat die de waarheid die mij al in mijn kindertijd is geleerd, is geworden. Ik wil de bijbel uitgelegd krijgen en besef dat het juist in de kerk van de andere kant moet komen. Maar wie vat die aangrijpingspunten aan die ons dagelijks leven en geloven onder spanning zetten en wie verbindt het met wat er in de bijbel staat?
Misschien zijn wij representanten van een nieuw soort Hollandse gelovige, die zijn positie probeert te hervinden. ‘Het liefst wil ik een veilige, voorspelbare prediking, waarbij ik niet geconfronteerd wordt met al die moeilijke vragen. Dat lijkt me ook het beste voor onze gemeente.’ Dat verzuchtte diezelfde kennis van me, die meteen toegaf het zelf eigenlijk niet meer zo zeker te weten wat betreft de vragen rond schepping en evolutie. Maar ik bevroeg hem of we dat echt meenden, dat we zo door willen gaan op de gebaande wegen.
We kwamen op iets anders uit: wij, een open minded generatie, maar gegroeid uit gereformeerde wortels, wij willen geen vrijzinnigheid. We willen niet dat de waarden die zich rond relaties, gezin, werk en kerk in ons leven bewezen hebben, worden gerelativeerd. Wij willen ook niet dat onze kinderen stapje voor stapje verwijderd raken van kerk en geloof. We beseffen dat een strakke traditie en orthodoxie (in welke variant dan ook) voor ons tot een opdrogend ritueel zijn geworden. Moet alles anders? Nee, we putten graag uit de rijkdom van onze bronnen. Al was het alleen al vanwege het leren lezen, luisteren, onderscheiden; vanwege de nuchterheid en kritische zin. Veel van die bronnen zijn relevant en lijken voor ons beschikbaar te zijn als nooit tevoren.
We willen de bijbel lezen zonder onszelf als kinderen van deze tijd geweld aan te doen. We willen ons leren gedragen als mensen die levensecht zijn in ons geloof en die verstaanbare taal spreken. Als mensen die herkenbaar zijn, omdat ze vaak dezelfde dilemma’s en verlangens hebben als de mensen om ons heen. Niet omdat we de vreemdheid van het evangelie niet kennen, maar omdat een vreemdelingschap als doel op zich, als subcultuur, als onszelf min of meer van de domme houden niet langer kan. Wij willen het levende geloof in God behouden, geestelijk gezond worden, Christus volgen, als gemeenschap elkaar daarin vinden en steunen.

‘Jij bent een uitstervend ras’, zei iemand tegen me toen ik als ouderling afscheid nam. Jarenlang had ik met overgave en trouw mijn rol gespeeld. Ik betwijfelde of ik het als aanmoediging moest opvatten. De vraag kwam op mij af: zie ik al die talentvolle, gelovige studenten die ik in de stad leerde kennen het straks ook zo doen? En mijn kinderen? En zo niet, hoe zullen zij en wij dan het geloof behouden? Welke voorganger, welke leider tilt ons als gemeenteleden uit boven dat ritme, dat wederzijdse verwachtingspatroon waarin we voortrollen? Houdt de ‘klassieke’ predikant dit bedoeld of onbedoeld in stand, omdat hij, met al zijn vragen, twijfels en worstelingen, samen met ons ergens toch in zijn comfort zone zit en meedraait, moet draaien in datzelfde ritme?

De generatie dertigers maakt zich op om de fakkel over te nemen. Wij lijken misschien slimmer en sneller, jullie zijn wijzer. Kun jij nog eens zeggen waar het je in essentie om te doen is, wat we niet moeten loslaten uit ons erfgoed, waar het op aan komt in de verkondiging en de omgang met de bijbel? En, als ik het persoonlijker mag maken, hoe ervaar je dat zelf; wanneer merk je dat jouw preken werkelijk tot leven komen, dat zij wat uitwerken?

Ik zie uit naar je inzichten!

Arnoud


Utrecht, de dag na Dankdag 2009

Ha Arnoud,

We gaan het dus hebben over dertigers en hun aspiraties en wat een oude (57 jaar, red.) wijze man als ik daarvan vindt. Leider, kom naar voren en zeg iets waar we mee verder kunnen. Goed, doe ik, naar de mij geschonken genade (Rom. 12:3, NBV).

Laat ik meteen mijn kaarten op tafel leggen. Dertigers kun je typeren met woorden als snel, druk, slim, veel tegelijk, opschieten, doorvragen, moe worden, zin zoeken. In jouw vragen klinkt dat allemaal mee, in een mix van verlangen en bezorgdheid. Herkenbaar. Toch vertellen deze typeringen niet het meest wezenlijke over jullie levensfase. Ook termen als dolende en tussenuit-generatie voldoen me niet. Ze zeggen misschien wel iets maar het blijft te bezorgd. Ik wil hoopvoller kijken naar wat er gaande is.

De dertiger jaren van je leven (de tijd waarin je ambities je voortdrijven en je leven gaan vormgeven) zijn vooral een periode waarin God je, als het Hem belieft, laat ontdekken waar je leven toe dient. De fundamentele ontdekking is dat er een hoop is die jou draagt en die jij kunt zaaien – daar krijg je dan de rest van je leven voor. De vraag is wel hoe je dat onwankelbare perspectief vindt. Mijn stelling is, dat dat niet gebeurt doordat je ambities gerealiseerd worden maar doordat je stuit op je grenzen, op een harde en heilzame manier, waar God de hand in heeft.
Daar krijgt je leven een zin die je er niet zelf aan kunt geven. Leven van wat niet teleurstelt is de enige manier om het vol te houden in een idiote wereld en een vaak dolende kerk. Ik word geraakt door jonge mensen (het kunnen ook twintigers zijn) in wie ik die hoop zie gloren. Ik zal proberen uit te leggen waaraan ik dan denk.
De profeet (volgens mij een jonge man) zegt het zo:

Jonge strijders worden moe en raken uitgeput,
zelfs sterke helden struikelen,
maar wie hoopt op de HEER krijgt nieuwe kracht:
hij slaat zijn vleugels uit als een adelaar,
hij loopt, maar wordt niet moe,
hij rent, maar raakt niet uitgeput.

Als ik hem goed begrijp, gaat het rennen wel door en het strijden ook. We blijven dus bezig, altijd nieuwe vragen en uitdagingen. Die vragen doen ertoe en ze moeten aan de orde komen, tussen ons. Maar nu nog even niet. Want waar het op aankomt is dat we met ons geren niet uitgeput raken. De profeet beweert dat dat kan en ik denk: dat kan dus niet, zo zit het leven niet in elkaar… In die impasse zou God ons kunnen leren dat wat niet kan toch waar is.

Ik kom weer bij de dertigers. Steeds in de geschiedenis zie je, dat er mensen opstaan die de kerk uittillen boven het niveau van de voorspelbaarheid en de veilige verwachtingspatronen. Het zijn mensen met grote aanleg, hevige ambities, een alles doordringend verlangen naar waarheid en oprechtheid - en in hun dertiger jaren liepen ze daarin vast. Ze gingen kapot aan hun verlangen naar authenticiteit. Streven liep uit op sterven.
Ze waren jong, ze liepen niet vast omdat ze oud en versleten waren. Geen burn-out dominees. Ze werden omver gekegeld in hun vitale verlangens en strevingen. Luther, dertiger, leerde dat dit het eerste werk van God is: Hij noemde dit ook wel het ‘vreemde werk’ dat God doet. Hij helpt je van de wal in de sloot. Niet leuk dus, je hebt er tijd voor nodig om in dit afbreken zijn hand te zien en vooral zijn grote genade. Hij laat je niet een oplossing vinden als bekroning van jouw zoektocht. Hoopvolle mensen, meeslepende ‘leiders’ – dat zijn zij die ergens in vastgelopen zijn, zo evident en onverbiddelijk dat ze van de weeromstuit al hun heil gingen zoeken aan de andere kant van het bootje. Daar is de hoop die niet stuk kan. Daar zegt iemand: Ik was dood en Ik leef, nu en tot in eeuwigheid. En: je zult nooit verloren gaan en niemand zal je uit mijn hand roven.
Je moet dus door je eigen religieuze verlangens leren heenkijken. Die zijn wel oprecht (ik zeg er geen kwaad van) maar ze brengen je niet waar God je hebben wil. Mensen die alleen maar achter hun verlangens aanlopen eindigen nogal eens eenzaam of in een clubje gelijkhebbers. Of ze worden cynisch. Die ervaring van vastlopen in je vitale verlangens lijkt me actueel, want er is veel praten over Jezus Christus alsof Hij zo goed bij ons past en alsof wij zo graag bij Hem willen horen. Ons willen is dan het uitgangspunt en hopelijk sluiten God en de dominee daarbij aan. Maar werkt dat en helpt het?

Ik luister de laatste tijd veel naar preken via internet. Ik hoor veel oprecht aandringen. Ook merk ik dat de toon nogal bezorgd is: we moeten als christenen een tandje bijzetten. Minder vrijblijvend, meer navolging. Ik beaam het. Maar ik vraag me ook af: hoe komen we door die bezorgdheid heen? Bezorgdheid en ernst zijn nog geen evangelieprediking. Het kan zo waar en zo machteloos blijven. Waar is de kentering? Het blijft bij wat er anders zou moeten en dat God ons hierbij wil helpen. Maar het verhaal loopt niet vast; er is geen stem die zegt: zo komen we er niet. Er valt geen stilte van ontreddering.
Hoe komt HIJ dan ter sprake, ook een dertiger? Wat valt hier voor Hem te doen? Waarom gaf Hij eigenlijk zijn vitaliteit op zodat Hij er stuk aan ging? In bezorgde verhalen blijft Jezus Christus een uitzicht; maar Hij wordt geen vaste grond, Hij wordt wel genoemd maar niet omarmd als ons een en al, het wordt geen feest voor mensen die het paradijs zoeken maar de deur niet konden vinden.
God doet dus zijn ‘vreemde’ werk om ons radicaal midden in de hoop te zetten. Bij Luther gebeurde dat nogal heftig en zo hoeft het niet bij iedereen; je kunt ook stilletjes behoorlijk onderuit gaan. Ik vind wel dat de verkondiging hierbij een exemplarische rol te vervullen heeft. Moet er dus zwaarder gepreekt worden? Ik geloof niet zo erg in allerlei ernst en bezorgdheid, waarmee we elkaar bezig houden. Mensen die ergens doorheen gezakt zijn, hebben gewoonlijk minder last van gewichtigdoenerij. Er komt iets lichts in hun ernst. Ik herinner me een voorganger die wel iets voor me betekend heeft (Kievit heette hij, maar dat doet er niet toe – de dertigers kennen hem toch niet). Soms zei hij iets ergs over onze vrome bedoelingen: dat klimrek waarmee je naar God wil opklimmen – daar ben je toch al zo vaak uitgevallen? Zijn ogen twinkelden erbij. Wat zwaar is wordt licht. Wat sterven is, wordt opstaan en binnengaan.

Wat betekent deze principiële vooronderstelling / ervaring nu voor de praktische vragen die jij aan de orde stelt? Veel. Neem Luther. Hij staat op, onbevreesd. Hij durft eenzijdig te zijn. Hij zet het mes in goede bedoelingen. En frappant; hij vindt daarvoor vooral gehoor bij mede dertigers. In Heidelberg (waar hij de onmogelijkheid om het goede te doen in felle stellingen poneerde, 1518) worden de jongere mede monniken meegesleept; zij worden later stuk voor stuk leiders en hervormers. Zij dienden de kerk en de samenleving. De aanwezige ouderen bleven gewoon (eigen)wijs binnen de muren van hun kloosters.
Dit is hoe God bezig is, nu nog. We wachten erop en het is gaande. Ook in de context van dominees in de comfortzone van mooie huizen en volle gemeentes.

Schrijf eens wat je hiervan herkent en wat je misschien bevreemdt. Dan gaan we daarna een stukje rennen over evolutie en vrouwelijke ambtsdragers.

Andries