Skip to main content

nr1 • 2010 • De preek als huis om in te wonen (uitvoerige versie)

september 2010 (25e jaargang nr. 1)

De preek als huis om in te wonen

Bespreking van de dissertatie van T.T.J. Pleizier
(uitvoerige versie)

H. de Leede

Op 6 juli 2010 verdedigde dr. Theo Pleizier zijn proefschrift Religious Involvement in Hearing Sermons. Een gelukwens waard als ‘zo’n klus is geklaard’! Maar de gelukwens geldt ook de theologie als wetenschap en als vakgemeenschap. Dr. Pleizier heeft een waardevol boek geschreven. Het is niet gemakkelijk toegankelijk. De stof is pittig, en het boek is in het Engels verschenen. Het proefschrift zal daarom zijn weg wel vinden in de internationale gemeenschap van (praktisch) theologen. Dat is ook de bedoeling. Dr. Pleizier heeft daar iets te melden. Maar het zou jammer zijn als het daarbij blijft. Zijn boek is een bijdrage aan de theologiebeoefening in brede kring, in elke studeerkamer. Daar is wel een bewerking in het Nederlands voor nodig. Daar hoop ik op. Pleiziers boek is een bijdrage aan een actuele beoefening van de gereformeerde theologie in katholieke zin.
Wat draagt Pleizier bij aan gereformeerde theologiebeoefening? Met die vraag voor ogen wil ik de studie refereren, en een aantal accenten leggen. Afgesloten met een aantal vragen voor het vervolg.

Zou het ook anders kunnen? – iets over methodologie
‘Wat gebeurt er godsdienstig als kerkgangers naar een preek luisteren?’ Dat is de onderzoeksvraag waarmee Pleizier aan het werk is gegaan. Hoe vind je antwoord op die vraag? Valt zo iets wetenschappelijk te onderzoeken, zodat wat je erover zegt meer is dan een mooie, vrome wens of een systematisch-theologisch onderbouwde visie op hoe het zou moeten zijn, en ‘op grond van Gods belofte’, naar wij geloven, ook is. Valt er met andere woorden op grond van empirisch onderzoek iets over te zeggen? Daar zit de hartstocht van Pleizier, bij empirisch onderzoek: Real world research.  Pleizier is niet vies van dogmatiek. Dat blijkt uit zijn boek. Het is geschreven door een praktisch theoloog met gevoel voor systematische theologie. Dat maakt het ook zo interessant om te lezen. Maar hij stelt de onderzoeksvraag als praktisch theoloog. Valt ‘godsdienstig betrokken luisteren’ te onderzoeken?
‘Ja en neen’, zeggen veel collega’s van Pleizier in het praktisch-theologisch onderzoek op deze vraag. Je kunt er vanuit de communicatiewetenschappen veel over zeggen (retorica). Je kunt er vanuit de sociale wetenschappen (dr. Hanneke Schaap-Jonker), vanuit vergelijkend hoordersonderzoek (dr. Ciska Stark) iets over zeggen, veel zelfs. Maar altijd vanuit het effect van preken op typen hoorders, het effect van typen preken, het effect van typen predikers op aard en verwoording van hun preken, etc. Dat zijn belangrijke inzichten en aspecten. Maar Pleizier wil meer. Beter, hij wil iets anders. Wat gebeurt er godsdienstig in het luisteren zelf. Wat is luisteren naar een preek eigenlijk. Kunnen we die vraag in theologisch zin beantwoorden, vanuit het grondbesef dat God bestaat als een realiteit buiten ons, tot wie de hoorders naar de preek zich verhouden, in het werkelijke leven. Kunnen we dan op grond van empirisch onderzoek conclusies formuleren over de vraag wat daar nu godsdienstig gebeurt? Nog anders gezegd, kunnen wij op grond van empirisch onderzoek toegang krijgen tot wat wij in de systematische theologie scharen onder het werk van de Heilige Geest. Wat kunnen wij daarover zeggen? Welke methode van empirisch onderzoek is daarvoor geëigend en wat kunnen wij concluderen, als aanzetten tot de omgekeerde beweging: de acte van de prediking als instrument (geleider) in dit werk van de Geest? Want als wij beter weten hoe het werkt, kunnen we ook schaven aan het instrument: de preek, de prediker en de hoorder. Dat doet Pleizier dan ook in het slothoofdstuk, met name gericht op de hoorder. Daarover straks meer.

In zijn boek toont Pleizier aan dat en waarom zijn antwoord ‘ja’. We kunnen empirisch onderzoeken wat er gebeurt wanneer Paulus zegt over de preek ‘Het geloof is uit het gehoor en gehoor is uit het Woord van God’. Deze tekst uit Romeinen 10 vers 17 is eigenlijk het motto boven zijn boek. Wat in deze tekst als gebeuren verwoord wordt, is werk van de Heilige Geest. Die bewerkt de betrekking van het geloven en het horen. Dat gelovig horen is heilswerkelijkheid. Maar daarmee niet minder werkelijkheid. Het is de werkelijkheid, de Real World, van het luisteren naar de preek en van wat dit horen van de gelovige naar de preek eigenlijk is. Iedere zondag gebeurt dat bij mensen. Dus het is toegankelijk, en daarmee te onderzoeken in het kader van empirisch onderzoek. Waar het dan wel om gaat, is een bij de eigen aard van het te onderzoeken subject passende methode binnen de praktische theologie. De zogeheten Grounded Theory voldoet aan dat criterium. Die methode is niet onomstreden, zo lezen we. Pleizier maakt er zich hard voor. Dat is het wetenschappelijk belang van zijn dissertatie. Zoals de ondertitel van het proefschrift aangeeft: ‘…. A Grounded Theory study in empirical theology and homiletics’. Hij zegt tegen zijn collega wetenschappers, met hun sterk op de sociale wetenschappen rustende onderzoeksmethoden: Zou het ook anders kunnen? Misschien wel anders moeten? Hier is een alternatief.

We begeven ons niet te ver in het wetenschappelijk debat binnen de praktische theologie over de methodologie bij empirisch onderzoek. Ik probeer kort aan te geven waar het om gaat. De Grounded Theory doet volgens Pleizier methodisch recht aan wat hij in wijsgerige zin van het grootste belang vindt: een vorm van realisme. Het gaat hem immers om Real World research. Direct aan het begin van zijn boek legt hij die wijsgerige kaart op tafel. Natuurlijk bepleit hij geen ‘naïef realisme’. Wij kunnen niet ‘naïef’ een 1:1 relatie leggen tussen wat wij waarnemen en hoe de werkelijkheid is. Met andere woorden, we kunnen niet met een reuzenstap over de hele moderne en post-moderne hermeneutische discussies heen springen. Kennis is altijd (ook) vrucht van waarneming, perspectief en interpretatie. Dat inzicht kunnen wij niet negeren. Dat zou naïef zijn. Maar kennis is niet alleen vrucht van perspectief en interpretatie, aldus Pleizier. De werkelijkheid die zich te kennen geeft, is ook objectief, een ontologisch tegenover. Dat geldt dus ook van de geloofswerkelijkheid, waarnaar gelovige taal en gelovigen in hun spreken – bidden, preken, zingen, belijden – verwijzen. Daarom opteert Pleizier voor een genuanceerd realisme, of ‘nieuw realisme’, een in wetenschappelijke zin heilzame tussenpositie tussen enerzijds positivisme anderzijds relativisme in het kennen.
Wijsgerig realisme dus. Dat is van groot belang. Immers, praktijken van geloven, geloofsgemeenschappen en gelovige individuen met hun beleving en ervaringen van God, zijn werkelijk, en als zodanig met respect voor hun objectiviteit te onderzoeken. Dat wil zeggen, zoals ze zich vertonen, aandienen. Dat vraagt voor het empirisch onderzoek een – in jargon genoemd – inductieve methode. Dat wil zeggen dat we vanuit wat zich aandient – werkelijkheid –  zo breed mogelijk data verzamelen, vervolgens conceptualiseren, theorie vormen, en deze vervolgens weer verrijken met nieuwe data, totdat zich geen nieuwe data meer aandienen. Deze inductieve methode, passend bij het voorwerp van onderzoek, levert de Grounded Theory. Pleizier wijdt een groot deel van zijn dissertatie aan een verantwoording van deze keuze, de gevolgde werkwijze en – weer – waarom deze onderzoeksmethode recht doet aan de godsdienstige aard van wat gebeurt wanneer gelovigen luisteren naar de preek. Daarbij kruist Pleizier een en andermaal de degens met de hermeneutische methodologie, die (ook) de geloofswerkelijkheid analyseert als intersubjectiviteit en interpretatie, en daarmee principieel van elke zelfstandigheid berooft.
We kijken in deze wat polemische passages Pleizier in het theologische hart. Wanneer in de kerkdienst de prediker en de hoorders zelf hun interactie (de preek en het luisteren daarnaar) en de context van dit alles (de gemeente in de gemeenschap en de liturgie met schuldbelijdenis en gebed bijeen), definiëren als ‘Woord van God, aanwezigheid van God’, dan vraagt dat een passende onderzoeksmethode, die recht doet aan de gegevenheid van deze data. Dat doet de Grounded Theory.

Interview-methode
Basaal voor het onderzoek volgens de Grounded Theory is een 22-tal diepte-interviews met (11) hoorders, uit verschillende gemeenten, met verschillende achtergronden, verschillende persoonlijke omstandigheden, leeftijd, etc. Sommigen zijn twee keer geïnterviewd. De analyse van de gesprekken levert de data voor de theorievorming. Uit de analyse van die data, dus van wat de hoorders aangeven wat zij horen, waarom zij zo horen als zij aangeven te horen, dat zij ‘iets van Godswege horen’, wat het gehoorde hen doet, en wat zij met het gehoorde doen, in die interactie tussen prediker, Schrift, hoorder en context, volgt de theorievorming, in een aantal stappen. Maar nogmaals, de interviews zijn basaal. Daarin komt de ‘Real world’ van de hoorders aan bod.
Het voert te ver om hier het hele onderzoek te refereren. Het zou een samenvatting vragen van de dissertatie. Die samenvatting – in het Nederlands – heeft Pleizier zelf gemaakt en is te vinden achter in zijn boek. Ik wil in dit artikel een aantal ‘leesvruchten’ benoemen, en aangeven waarom dat nu belangrijk is, en verder helpt.

Een huis om in te wonen in een seculiere wereld
Ik begin achteraan. De preek is als een huis om in te wonen. Dat is een belangrijk beeld in Pleiziers boek. De preek in de kerkdienst is een huis voor de ziel in een seculiere wereld waarin verder weinig van God spreekt. Een prachtig beeld. De preek als een ruimte waarin de hoorder binnentreedt. Hij wordt er in getrokken. Als in een andere wereld, om in te ‘verwijlen’. Dat verouderde werkwoord dekt de lading waar het Pleizier om gaat. Het is er genieten én alles is tegelijk gericht op gebruiken, proeven en smaken. Je komt er anders uit. Zoals bij een goede film, of bij de lezing van een mooie novelle. Pleizier gebruikt zelf deze voorbeelden, en het is duidelijk dat hij concreet denkt aan een film als Narnia. Zijn laatste zeer prikkelende stelling bij zijn proefschrift – Aslan bestaat (stelling 16) – wijst daarop. Wie de film gezien heeft, herkent dat ‘getrokken worden’ in die andere werkelijkheid. Die andere wereld trekt, want die heeft te maken met dat waartoe wij bestemd zijn. Maar je moet uiteindelijk weer terug naar het ‘hier en nu’. Zo is het met de preek ook. Die opent een nieuwe wereld, nodigt de hoorder uit zich daarin te begeven. Dat heeft iets van een overgezet worden (‘transportation’). De hoorder verkeert in die andere wereld, verwacht dat ook, zoals blijkt tijdens het onderzoek. Daar komt hij voor naar de kerk. Hij hoopt er anders uit te komen dan hij er binnen ging.

De goede hoorder
Dat ‘anders’ benoemt Pleizier als ‘actualising faith’. De gelovig betrokken hoorder is, na het horen van een preek – beter – in staat zijn geloof te actualiseren in het hier en nu van die geseculariseerde wereld. In de homiletische interactie – dat is een preek: een interactie van prediker, hoorder, tekst, in de context van de lokale christelijke gemeente – komt het tot ontmoeting met God. De gedeelde intentie van prediker in het preken en van hoorder in het horen is, dat het tot die ontmoeting komt. In die ontmoeting God-mens in de preek, binnen het geheel van de kerkdienst, ontvangt de gelovige hoorder enerzijds zicht op de hoop, en kracht voor het hier en nu. Die twee vormen de affirmatieve – bevestigende, troostende – kant van een actualiserend geloof. Anderzijds krijgt hij nieuw zicht op het leven in het hier en nu en committeert zich daaraan, en krijgt hij zicht op Gods Rijk en bekeert zich daartoe. Die twee vormen de kritische – vermanende, confronterende – kant van een zich actualiserend geloof. Die beide kanten, de affirmatieve en de kritische, hebben te maken met de dubbele gerichtheid van het geloof – en van de gelovige hoorder – op het eschaton en op het hier en nu..
Gelovig betrokken horen wordt dus zichtbaar in dit actualiseren van het geloof. Dan spreken we van een goede hoorder, aldus Pleizier in zijn slothoofdstuk. Er zijn goede en slechte hoorders. Resultaten van descriptief, empirisch onderzoek mogen en moeten uitlopen op normatieve uitspraken, aldus Pleizier. Als we kunnen definiëren wat goed voetbal is, kunnen we ook uitspraken doen over wat een goede voetballer is en wie niet. Hetzelfde geldt hier. Wanneer we weten wat gelovig horen naar de preek is, en hoe het daartoe komt, kunnen we ook spreken van een goede hoorder en een slechte. De goede hoorder, aldus Pleizier, is mysticus, pelgrim, discipel en zondaar. Mysticus omdat hij leeft uit de troost van de verborgen eenheid met Christus in de Hoop met het uitzicht op de eschatologische toekomst. Tegelijk leeft hij in het hier en nu. In die spanning houdt de mysticus het uit. Dat maakt hem pelgrim. Gesterkt door de hoop gaat de pelgrim de uitdagingen aan van het leven in het hier en nu, met zijn situaties van verlies, aanvechting en twijfel. Hij is discipel. Hij gaat de uitdaging aan van de gehoorzaamheid. Daarbij gaat hij de confrontatie niet uit de weg met dat wat in eigen leven en om hem heen hoort bij het oude leven. Hij ervaart de spanning tussen ‘wat beoogd is’ en ‘wat is’, tussen gebod en belofte. De discipel weet daarbij van falen. Hij weet zich zondaar. Hij weet zich telkens geroepen tot bekering, en gaat die roep niet uit de weg.
Zo typeert Pleizier de goede hoorder, in wie het geloof zich actualiseert. De goede hoorder staat in de spanningen van affirmatie en confrontatie, van hier en nu en eschaton.

De slechte hoorder is de perversie van de goede. De perversie van de mysticus is de gnosticus, gericht op het eschaton, zonder werkelijke aanraking met het hier en nu en de roeping daarvoor. De perversie van de pelgrim is de naturalist, uitsluitend gericht op het hier en nu. De perversie van de zondaar is de cliënt, die in religieuze zin uitsluitend gericht is op de affirmatie, de troost met het oog op de eigen noden en behoeften. De perversie van de discipel is de legalist, die alleen de confrontatie hoort, zonder de hoop. 

Ik heb deze originele ‘toepassing’ van het onderzoek zeer geboeid gelezen. Het verdient uitwerking ten dienste van prediker en hoorder.

Waar het begint
Hoe weet Pleizier dit allemaal? Hoe komt hij tot deze typering van de gestalte(n) van ‘geactualiseerd geloof’, vrucht van gelovig betrokken horen naar prediking? Ik maak nu de stap naar het begin van zijn onderzoek. Uit het empirisch onderzoek, de analyse van de (22) interviews met de (11) hoorders, tekent zich dit beeld af, een proces in drie fasen.
Het ‘religiously involved’ horen begint al vóór de preek, eigenlijk al voordat we de kerk inkomen. De eerste fase is die van ‘opening-up to listen’ (hoofdstuk 6). Het begint met ontvankelijkheid dus. De hoorder begint niet blanco. Hij hoort bij de gemeente, die samen opgaat. Sommigen komen naar de kerk vanuit een bepaalde situatie van eigen leven, waarin (zoals de Belgen zo mooi zeggen) ‘nood is aan’ het evangelie. Bij anderen speelt niets bijzonders, maar zij zijn betrokken op de ander in de gemeente. Zo komen zij. In een gedeelde intentionaliteit, namelijk dat het komt tot een ontmoeting met God. En – last but not least – er is de liturgie, de vaste orde, die ons toe-leidt naar het gelovig horen. De hoorder weet wat er komt en wanneer.
Het onderzoek laat duidelijk zien hoezeer de preek functioneert in een geheel van een godsdienstige wereld: de liturgie (liturgical receptivity), de gemeenschap met zijn traditie (communal receptivity) en de context en levensgeschiedenis van de hoorder (situated receptivity). Zo is de hoorder deel van en treedt telkens weer binnen in een wereld van God en het Woord van God. Daarvoor opent hij zich. Hij doet een gebed, en gaat er voor zitten. Hier komt ‘ie voor, de preek. Hij is per slot van rekening protestant.

Hier weidt mijn ziel met een verwonderd oog (Psalm 27 berijmd)
De hoofdstukken 7 tot 9 betreffen de tweede fase van het betrokken horen. Alle drie onder dezelfde titel: het ‘verblijven in de preek’ (‘dwelling in the sermon’). Dit ruimtelijke beeld spreekt Pleizier aan, zo zagen we al. De geïnterviewden reiken het zelf aan in hun taalveld, als ze spreken over wat er gebeurt bij de preek. De preek is een ruimte waarin de hoorder verblijft, verwijlt, en waarbij van alles gebeurt, gebeuren kan en ervaren wordt. Je kunt er genieten, van de ontmoeting met God, van de ervaring van ‘thuiskomen’, je kunt genieten van wat anderen eraan kunnen hebben, met wie je verbonden weet. Het luisteren naar de preek – in het geheel van de liturgie – is daarmee ook een esthetische aangelegenheid. Het is ‘genieten’, met het woord van Augustinus ‘frui’. Genieten in een meditatieve ruimte. Het is ook de ruimte waar de dingen op hun plek kunnen vallen, in die ontmoeting rond de Schrift. Het gaat ergens over. Het is dus genieten en gebruiken, ‘uti’. ‘Je kunt er wat mee’ zeggen mensen dan. Dat bedoelen mensen wanneer ze vragen om ‘praktische preken’.
Ik vind dat een mooi hoofdstuk, over de preek als een meditatieve omgeving, waarin het genieten is en gebruiken. Pleizier laat heel onderhoudend zien wat veel predikers zullen herkennen. Gemeenteleden zeggen bij voorbeeld dat het een mooie dienst was, maar kunnen niet veel van de inhoud reproduceren. ‘Jammer dat ik het zo moeilijk kan onthouden’, zeggen ze er wel eens schuldbewust bij. Maar – is het onthouden van de inhoud wel (de) graadmeter voor de gelovige betrokkenheid bij het horen van de preek, vraagt Pleizier. Gaat het bij het horen van de preek niet om iets heel anders, namelijk de ervaring van onmiddellijkheid, haast ‘fenomenaal’? In en tijdens het horen gebeurt het. Essentieel bij het horen is de affectieve opwinding, de ervaring van ontroering, geraaktheid. Horen is liturgie, schrijft Pleizier mooi. Hij spreekt even verderop (blz. 196) over het sacramentele van het horen van de preek. Het heeft een hoge graad van communaal, ritueel gehalte. Je verwijlt als hoorder in de meditatieve ruimte van de preek, de liturgie, de kerk der eeuwen, in die lokale gemeente aanwezig. Alsof dat niet genieten is!
Tegelijk luisteren mensen ook heel functioneel, gericht op eigen context en levenssituatie. Het is frui én uti. Ze moeten er wat mee kunnen, en dat bepalen ze zelf. Tijdens de preek voeren de hoorders een intern gesprek tussen wat ze horen en de levensvragen van henzelf. Als er geen direct eigen ‘belang’ (nood of vragen) is, luisteren ze wellicht voor een ander in de gemeente. De teleurstelling van hoorders is uitgesproken groot, wanneer de preek te abstract is, los van het leven staat, of veroordelend, negatief is. Daar kunnen ze niets mee.

Aandachtig luisteren
‘Er werd vanmorgen goed geluisterd, dominee. Er was aandacht’. Deze evaluatieve opmerking in de consistorie na de dienst, is een groot compliment voor de prediker. Aandacht bij het gelovig betrokken horen van de preek, is meer dan ‘begrijpen’. Het is ‘waarnemen’, met aandacht iets opmerken. Dat is het tweede aspect van het ‘verblijven in de preek’, volgens Pleizier. Percieving the sermon (hoofdstuk 8). Waarnemen doe je iets dat buiten je ligt, dat niet direct toegankelijk is, dat zich aan je open(baar)t. Dat gebeurt bij gelovig luisteren naar de preek. De hoorder gaat verschillende godsdienstige werkelijkheden ‘waarnemen’, wanneer de prediker in de preek de Schrift uitlegt (textual aera), het evangelie verkondigt (kerugmatic aera) of levensvragen uit de menselijke conditie raakt (life-world-aera). Verblijven in de preek is nu dat de hoorder in al die drie gebieden, wanneer de preek hem/haar daarin binnenleidt, met aandacht gaat waarnemen. Dat de Schrift opengaat, de uitleg hem pakt (textual attentiveness). Dat Christus present ervaren wordt (kerugmatic attentiveness). Wanneer tekst, evangelie en dagelijks leven op elkaar betrokken raken (life-world attentiveness). En – dat is het waar het in dit aspect vooral om gaat – wanneer er die intensiteit ontstaat, waar die ouderling na afloop in de consistorie het wellicht over heeft. Concentratie, noemt Pleizier dat moment. Zo’n moment dat ‘je als gemeente samen iets ervaart. Iets van God, ja. Ik geloof dat’.  Zo verwoordt een van de geïnterviewden dat moment. Dan is er geen besef van tijd. De ervaren tijdsduur van een preek is relatief, zo weet ieder die geregeld naar de kerk gaat. Dat heeft hiermee te maken. Nodigt de preek uit tot perception as attentive involvement.

Gaat het over mij
‘Verblijven in de preek’ vraagt ten derde dat de hoorder zich voldoende kan identificeren (hoofdstuk 9). Hoorders moeten zich in de preek kunnen vinden. Dan mag de preek ook confronterend zijn. Identificatie heeft met heel veel aspecten te maken. Is de relevantie van waar het over gaat voor mij als hoorder helder? Is het mijn taalveld? Is er een goede verhouding van ‘vertrouwd’ en ‘nieuw’. Raakt de preek alle drie eerder genoemde velden: tekstuitleg, Christusverkondiging en verbinding met levensvragen. Heel belangrijk voor gelovig betrokken horen is, zo blijkt uit het onderzoek, dat de hoorder zich kan identificeren met de prediker, als medegelovige, als zorgvuldig pastor, en met dat de prediker ‘ik’ zegt in de preek, maar vooral hoe hij/zij dat doet. Ten slotte heeft identificatie ook veel te maken met de gemeente, met het gevoel ‘Ik hoor hier bij’.
Kunnen identificeren is voorwaarde om te ervaren tijdens de preek dat het ‘over mij’ gaat en ‘mij aangaat’.

Ik blijf ermee bezig
Het gaat de hoorder – evenals uiteraard de prediker – uiteindelijk om zijn geloof in God. Krijgt hij door de preek meer vertrouwen, meer zicht op het Koninkrijk van God, op de genade van Christus, op het leven als christen? Zodat hij het geloof kan actualiseren (hoofdstuk 10). Actualiseren betekent het geloof nieuw en opnieuw verstaan en zich toe-eigenen. Nieuwe dingen toe-eigenen, en dingen opnieuw een plaats geven. Daar zit iets durends in, continuïteit. De gelovig betrokken hoorder blijft ermee bezig. En het gaat om vernieuwing, opnieuw te binnen brengen en oude dingen opnieuw ervaren. Dat laatste noemt Pleizier het ‘anamnetic sequence’. Dit alles gebeurt persoonlijk en in de gemeente samen.
Kenmerkend voor de hoorder die zijn geloof onder de prediking blijft actualiseren, is dat hij in die spanningsvelden staat en blijft staan, van wat Pleizier noemt de ‘dialectic oriëntation of faith – eschatological versus here-and-nowism’ en de ‘divine-human encounter in faith – affirmativ and critical’. In dat spanningsveld staande van ‘reeds’ en ‘nog niet’, en van ‘troost’ en ‘tegenspraak’, wordt de goede hoorder geboren en gevoed, de mysticus, de pelgrim, de discipel, de zondaar.

Tien gesprekspunten
Bij een onderzoek uit de sociale wetenschappen of een rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau denk je soms na lezing: maar dit weten we toch al? Met gezond nadenken over wat ik om mij heen zie, had ik het zonder onderzoek ook kunnen opschrijven. Ik heb hiervan bij het boek van Pleizier weinig last gehad. Veel van de analyses en conclusies herken ik, maar ben blij met de onderbouwing. Ik vond het boeiend om zijn originele denkweg te volgen in de keuze voor de Grounded Theory als onderzoeksmethode. Vooral echter de integrale doordenking van het hoordersperspectief, vind ik verrijkend, en overtuigend.
Maar – wat betekent dit alles voor de preek en de prediker en het voorbereidingsproces? Dat is de vervolgvraag bij de studie van Pleizier.
In mijn slotopmerkingen en een enkele vraag wil ik Pleizier prikkelen om verder te schrijven op zijn eigen conclusies en analyses. Tien opmerkingen, off the record en zonder verdere uitleg:
1. Horen is liturgie. Mijn reserve om een preek op verzoek van een hoorder via de mail toe te sturen, om ‘nog eens te kunnen nalezen’, klopt dus?
2. Het gelovig luisteren is niet hetzelfde als ‘veel onthouden hebben’. De toenemende (?) gewoonte van sommige predikanten om een outline van de preek mee te geven, of zelfs voor de preek uit te delen, staat dus op gespannen voet met het wezen van de protestantse preek en het gelovig horen van de preek?
3. Het sacramentele van de preek? (blz. 196) Waarom stelt Pleizier dit met een vraagteken? Wijzen de conclusies van zijn eigen onderzoek niet helder in die richting? Waar zit zijn aarzeling om hier verder te gaan?
4. Indien dat juist is (namelijk: de preek is sacramenteel). Verdient het aanbeveling de verhouding van preek en viering Heilig Avondmaal – Woord-Sacrament – opnieuw te doordenken. Sluit Pleizier in zijn dissertatie niet te gemakkelijk en onbereflecteerd aan bij de (reformatorische) omkering van het primaat van Woord en Sacrament ten opzichte van Rome? Klopt die stelling zelf wel, gezien de grote nadruk bij Calvijn op de betekenis en de wekelijkse viering van het Avondmaal?
5. De preek functioneert geheel binnen de vierende en gelovende gemeente (hoofdstuk 6.2. en 6.4). De preek is derhalve geen middel in de zending. Is missionaire prediking dus een contradictio in terminis?. Uitdagend gesteld, moet dr. Pleizier op grond van zijn eigen onderzoek zijn betrokkenheid bij Areopagus, de beweging van de IZB voor missionaire prediking, heroverwegen?
6. Identificatie. Het gelovig betrokken horen naar de preek functioneert binnen de (lokale) gemeente met haar taal, liturgie, confessionele identiteit. Onderstrepen de conclusies van Pleizier in afgeleide zin de identiteitsgemeente en de keuzekerk?
7. Krasser gezegd. Is de radicale keuze voor een sterke identiteitsgemeente niet een conditio sine qua non voor gelovig betrokken horen naar de preek? Het onderzoek toont dat aan. De kerkelijke praktijk laat het ondubbelzinnig zien. Stelling 4 zegt het met zoveel woorden. Hoe verhoudt zich dat tot de katholiciteit van de kerk? Pleizier doet daar zeer positieve uitspraken over (blz. 181, en 198), evenwel zonder die te bewijzen. Dat geeft te denken, in zo’n voorbeeldig grondig proefschrift.
8. Genuanceerd realisme. (Hoe) ontkomt Pleizier eraan dat via de achterdeur van de pluriformiteit van de lokale geloofsgemeenschappen, en de daarmee mogelijke – en waarschijnlijk ook: werkelijke – verschillende geloofservaringen, toewijdingen, geloofsactualiseringen van hoorders, toch de gemeente als interpretatiegemeenschap opdoemt? Dat is ze natuurlijk ook. Maar is ze meer dan dat? Kan Pleizier via de Grounded Theory werkelijk meer op het spoor komen dan dat in elke geloofsgemeenschap gelovig geïnvolveerde hoorders God ervaren, heil ervaren, Christus ervaren. Maar dat dat nog heel verschillende referenties zijn. Met andere woorden, in hoeverre kan Pleizier als het om de werkelijkheid Gods gaat, waarmaken dat hij Real World research pleegt?
9. Stelling 14. Ik stel voor die als volgt aan te scherpen: ‘De predikant die eigen kinderen of kleinkinderen doopt geeft daarmee een verkeerd signaal af aan de gemeente, en handelt op spanning met het Woord van Jezus in Matteüs 10’.
10. Aslan bestaat (stelling 16). Ik aarzel. Een laatste stelling heeft altijd het karakter van humor, raadselachtigheid. De stelling daagt uit. Daarom toch maar een prikkelende tegenvraag. Is het mogelijk om een Grounded Theory-onderzoek te doen onder kinderen die luisteren naar de Kronieken van Narnia? Hun ‘gelovig-geïnvolveerd’ horen naar deze verhalen. Hoe dat werkt, als Aslan bestaat? Als Aslan alleen bestaat in de interpretatiegemeenschap van de kinderen in hun wereld, is het geen probleem. Of toch wel...? Of word ik nu die humorloze mens die vraagt een grap uit te leggen?

Daarom stop ik.

Dr. H. de Leede is senior-docent homiletiek en onderzoeker aan de Protestantse Theologische Universiteit