Skip to main content

nr4 • 2011 • Telkens weer moet ik uw kracht verstaan

maart 2011 (25e jaargang nr. 4)

Telkens weer moet ik uw kracht verstaan

G.H. Labooy

Mij is gevraagd om over mijn geloofsontwikkeling te schrijven. Ik aarzelde, maar een preek van Augustinus haalde mij over de streep: ‘Als je streeft naar de verheerlijking van God, hoef je niet bang te zijn om door de mensen gezien te worden’ (sermo 149). In mijn geloofsontwikkeling merk ik dat ik steeds meer zijn kracht ga verstaan – vandaar de titel.1

Dit geldt zowel voor het spirituele als het intellectueel-theologische niveau: steeds meer zijn kracht verstaan, een kracht die liefde is, het Licht en het Leven, Jezus Christus.

Tot geloof gekomen
Tijdens mijn studie medicijnen ben ik tot geloof gekomen. Over de tijd voor mijn bekering wil ik kort zijn: je mist de kern van waar het in het leven om draait, je mist het Leven. Alleen dat weet je niet, dat voel je niet. Je denkt dat je het juist hebt: je bouwt zo goed en zo kwaad als het gaat op jezelf en verder reikt de horizon niet. Maar je bent als iemand die altijd in een grot heeft geleefd. Die weet ook niet dat hij het zonlicht mist. Maar er trekt wel iets aan je, in een gemis. Door dat gemis heeft Hij mij tot zich getrokken, Hij bevrijdde mij uit Egypte.
Tot geloof komen was voor mij erkennen dat Hij er is. Het was het mooiste moment in mijn leven. Ik kan het proberen te beschrijven met thuiskomen, kind worden, niet meer alleen zijn in het heelal. Al lezende gaf ik toe dat Hij er was. Direct zag ik een oogverblindend licht.
Lang heb ik gezegd: tja, bij zo’n enorme vreugde moet er in je visuele hersenschors wel allerlei kortsluiting komen (ik hield altijd veel van neurologie). Pas de laatste jaren begin ik ook andere theoretische modellen te gebruiken om die visuele ervaring te begrijpen. En dan ben ik al bij ons thema: op welke manier is er ontwikkeling in je geloof? Ik splits die vraag op in twee aspecten: 1) ontwikkeling in spiritualiteit, in vroomheid zouden ze vroeger gezegd hebben. En naast deze subjectieve dimensie is er 2) ontwikkeling in de theologisch articuleerbare inhoud van het geloof, het fides quae creditur. Ik begin nu met dat eerste aspect.

Ontwikkeling in spiritualiteit
In mijn jeugd was ik een gedreven bergbeklimmer. Elke zomer deden wij een gletsjeroefening in de Alpen. Om kans te hebben levend uit een spleet te komen, moet je die val en alles wat daarbij hoort namelijk oefenen. Een keer was ik aan de buurt om (‘angeseilt’) de spleet in te lopen; de andere drie zouden mijn val stuiten en me weer optakelen. Gespannen liep ik op de gapende spleet af, hoewel ik het al eerder had gedaan. Ik wist, op een gegeven moment zak je opeens door de maagdelijk witte sneeuw en bungel je aan het touw. Ik vertrouwde mijn vrienden achter mij. Maar alles liep anders dan verwacht. Meestal zijn er V-Spalten, maar dit was een A-Spalt. Ik viel dus door de sneeuw heen en onder mij werd de spleet niet nauwer, maar wijder. Ik bungelde boven in een immense, blauw oplichtende ijsgrot, die vele honderden meters breed werd en misschien wel 1000 meter de diepte inging. Het was even adembenemend mooi als ijzingwekkend eng. Mijn vrienden boven maakten geen fout…
Juist die combinatie van de verwachting van een V-Spalt en het ontdekken van een A-Spalt illustreert het punt dat ik wil gaan maken: in het begin denk je dat je ziel als een V-Spalt is. Die is zomaar gevuld door de nieuw ontdekte presentie van God. Gaandeweg merk je dat de ruimte die gevuld moet worden veel groter is, dat je nog maar een beginner bent. In elke breedterichting moet Hij aanwezig zijn, in elke diepte. Steeds moet er nog ander ijs aangeraakt worden door Licht, elke ruimte moet gevuld worden met Gods aanwezigheid. Ik ben maar een struikelende beginneling op deze weg. Elke dag vraag ik in mijn stille tijd: ‘Heer vervul mij meer, maak mij rein, maak mij zuiverder op U gericht’. Ik zie dan mijn zonde, en dat maakt me ook mild in het dragen van de traagheid van mensen om mij heen. Ik hoef maar naar mijzelf te kijken. Maar het Licht schijnt, en de duisternis heeft geen schijn van kans het in haar macht te krijgen. Eens zal het de hele A-Spalt vervullen, ook jouw A-Spalt, als je aanklopt. En telkens meer moet ik uw kracht verstaan…

Ontwikkeling in gelovig denken
Zoals lichaam en ziel elkaar wederzijds diep beïnvloeden, zo is het ook met de twee onlosmakelijke aspecten van geloven, met vroomheid en wetenschappelijke theologie. Mijn eerste helder articuleerbare geloofsontwikkeling vond plaats in de eerste maanden: gaan verstaan dat Hij er niet alleen is, maar er in Jezus Christus is. Iets preciezer gezegd: ik ging ervaren wat Luther bedoelde met ‘gerechtvaardigd door geloof alleen’. Deze bevrijding die uit het kruis voortkwam was heel anders dan die van het erkennen dat Hij bestaat, en toch ook weer hetzelfde. Het is een verschil dat met explicitering te maken heeft, met intiemer leren kennen. Het erkennen dat God bestaat was als een stralend wit licht, maar in wit licht zitten allerlei verschillende kleuren. Die kleuren moet je één voor één leren kennen wil je geloof beklijven, wil het zich verdiepen, wil het een echte duurzame relatie worden. De bevrijding van het kruis is één van die kleuren, het is dieprood: Hij is voor mij gestorven en een grotere liefde dan sterven voor je vrienden is er niet.2
Rond het verzoenend sterven van Jezus Christus is er voor mij ook een systematische ontwikkeling geweest, die mijn spiritualiteit aan liefde, aan roodheid, doet winnen. Gevormd door Barth en Luther was het mij zonneklaar dat Hij het zelf moet zijn die ons in Jezus redt. ‘Hij heeft onze zaak tot de zijne gemaakt’, zegt Barth ergens in die meter Kirchliche Dogmatik. Maar hoe werkt dat nu precies? Waarom dan een kruis? Hoe ‘werkt’ het kruis? Ik heb daar zelf eerst lang over nagedacht, gevoed door onze eigen reformatorische traditie van Luther, via Barth tot Van der Leeuw en Noordmans. Ik wilde die traditie creatief en gelovig vertolken voor mijn eigen (en misschien dan ook andermans) moderne oren.3 Pas later maakte ik echter dieper kennis met de middeleeuwse systematische traditie en kwam ik tot het verrassende inzicht dat zij zuiverder hierover hadden nagedacht.4 Het denken over verzoening van Anselmus en Duns Scotus was helderder en fijnmaziger. Daardoor verspreidde het meer licht, ook voor mijn moderne blik.
Het gaat me dan niet om een surplus aan scherpzinnigheid an sich, dat kan me gestolen worden. Het gaat hier om het hart van het geloof, de vraag of je God zonder enige reserve kunt liefhebben. Of er ‘geen spoor van duisternis’ in Hem is (1 Johannes 1). Ik kan in dit bestek er niet te veel over zeggen, alleen maar nieuwsgierig maken: een half millennium vóór de Verlichting overdenkt Anselmus al de vraag die wij met de Verlichting  associëren: mag je wel iemand in de plaats van een ander straffen? Meer zeg ik hier niet. Maar dat de middeleeuwers de ware ontsluiting boden was voor mij een ontdekking die je paradigmatisch zou kunnen noemen. De moderne theologische doordenking van geloof werkt meestal met het arsenaal van de Verlichting, Romantiek, moderniteit of postmoderniteit. Vanuit deze stuk voor stuk waardevolle kaders wil men de schatten van de bijbel en het geloof van alle eeuwen opnieuw vertolken. Dat was voor mij ook de meest vanzelfsprekende benaderingsroute en het is ook een route die we moeten blijven (ver)kennen, want deze kaders werpen ieder voor zich nieuw licht op de ene waarheid. Ik wil daar slechts één kritische kanttekening bij maken: we moeten die moderne route verkennen, zonder ons daarbij af te sluiten voor de systematische antwoorden uit de bredere klassieke traditie. Want soms zal blijken dat we daarmee ons voordeel kunnen doen, soms niet. We moeten geloven, proeven en denken, maar zonder blikvernauwing en vooringenomenheid. Immers, tot mijn niet geringe verrassing bleek dat als het om verzoening gaat de klassieke traditie van Anselmus en Scotus een surplus had. Dat vond je noch in de vrijzinnige traditie, noch in de reformatorische, maar het combineert wel de waarheidsaspecten van beide.

Boedelscheiding?
Misschien mag ik nog een voorbeeld geven van het surplus van de klassieke traditie, een tijd dat wijsbegeerte en geloof niet zo gescheiden waren als nu. Dat voorbeeld ligt op mijn eigen specialisatieterrein. Ondanks mijn bekering had ik mijn medicijnenstudie gewoon afgemaakt en daarna was ik als basisarts in de psychiatrie gaan werken. Eenmaal definitief voor de theologie gekozen, wilde ik dat oude vak toch trouw blijven. Zo rees bij mij het verlangen om psychiatrie en geloof wederzijds meer voor elkaar te openen – er heerste toen namelijk een ongenaakbare boedelscheiding tussen die levensterreinen en dat leek mij geen goede zaak. Maar in mijn opleiding was de biologische psychiatrie dominant en juist die aanpak leek de boedelscheiding tussen geloof en psychiatrie een definitief karakter te geven. Vandaar dat ik juist het gesprek met de biologische psychiatrie wilde voeren. Maar hoe maak je plaats voor geloof tussen de synapsen en neurotransmitters? Het harde biologische paradigma had zich met succes verzet tegen de bemiddelingspogingen vanuit de moderne fenomenologie. Wat zou de christelijke traditie dan nog te bieden hebben? Opnieuw was het voor mij een verrassende ontdekking dat de analytische middeleeuwse denkers heel wat begripsinstrumentarium hadden verzameld om de discussie te ontsluiten. In mijn dissertatie heb ik, uiteraard in gesprek met het moderne filosofische discour, die cruciale vondsten ingezet. Opnieuw kan ik er inhoudelijk hier niet veel over zeggen. Het onderzoek draaide om het kunnen verbinden van neurobiologische disposities in onze hersenen met authentieke vrijheid. Want als het inderdaad waar zou zijn dat wij alleen maar een soort neurobiologische automaten zijn, dan blijft er voor het gelovig mensbeeld niet veel ruimte over.
Je zou je kunnen afvragen of een dergelijk dissertatieonderwerp wel valt onder geloofsontwikkeling: het heeft toch te maken met iets filosofisch? Met het slechten van de muur tussen psychiatrie en geloof op een heel abstract niveau, dat van ontologie en begripsanalyse? Heeft zoiets nog met geloofsontwikkeling te maken? Ik denk van wel. Het is weer een explicitering van wat in dat éne witte licht zit. Daar vinden we ook groen in: de hele werkelijkheid is uit Hem en tot Hem. Geen enkel levensgebied kan dus begrepen worden zonder ook de relatie met de Schepper te doordenken. Die kan heel verschillend zijn, vergelijk bijvoorbeeld natuurkunde aan de ene kant, geneeskunde aan de andere. Maar alles is uit Hem.5 Telkens meer zijn kracht gaan verstaan, ook in de wetenschap.

Slot: geloof op zoek naar inzicht
Ik kan nog een aantal andere terreinen aanwijzen waarop ik veel geleerd heb van deze analytische én biddende traditie. Ik denk bijvoorbeeld aan de vraag naar het spreken over God, zoals die al zo intensief was overdacht door Barth in zijn strijd tegen de analogia entis en de natuurlijke theologie. Terwijl Barth een sterk Kantiaans kader heeft, is het zelfde vraagstuk door bijvoorbeeld Jüngel en Marion vanuit een post-Heideggeriaanse context benaderd. Ook hier ligt er naar mijn mening een tegoed in de lucide fijnmazigheid van de bredere traditie. Ik wil echter afronden met de incarnatie. Vanaf het begin van mijn bekering leefde het verlangen om mij daar ook denkend mee bezig te houden: dat Hij sliep onder de maan die Hij zelf schiep, dronk aan de borst van de vrouw die Hij zelf had geschapen (vrij naar Augustinus). Dit is het diepste wonder van het christelijk geloof, van onze hele werkelijkheid. Bij de overdenking van de mogelijkheid van incarnatie heb ik eerst veel mogen leren van de moderne godsdienstfilosofie die zich hier ook indringend mee heeft beziggehouden. Maar opnieuw heb ik gemerkt dat je nog fijnmaziger over deze kwestie kunt nadenken door een duik in de middeleeuwse bronnen zelf.6 Er is nog werk te doen.
Waarom? Geloof is nu eenmaal op zoek naar inzicht. Er is ook iets te begrijpen. Zoals je de Niagara waterval zelf wilt zien als je er vlakbij bent, zo wil je ook bij het geloof zien wat er te zien valt, als je Hem nadert. Een heleboel is niet te zien, zeker. Wij kunnen God niet omvatten. Zoals Pascal zegt, ‘de laatste stap van het verstandelijke denken is de erkenning dat er oneindig veel dingen zijn die het te boven gaan’ (Gedachten, 188). Maar dat doorzien wat God zelf geeft om te doorzien, draagt bij aan het Hem dieper leren liefhebben en dienen. Misschien geeft het hier en daar ook wat missionaire vonkjes. Maar dan alleen als Hij het wil gebruiken, want ‘Toch kan niemand bij mij komen, tenzij de Vader die mij gezonden heeft hem bij me brengt’ (Joh. 6:44). Dat is waar: iemand bij Hem brengen, dat moet de Vader zelf doen. En daarom: telkens meer mogen wij zijn kracht gaan verstaan. Om alleen Hem in alles alle eer te geven.

Noten
1. Een regel uit ‘Ik bouw op U’. Dit lied is mij uiterst dierbaar. De melodie kende ik al voor mijn bekering; we speelden die in mijn jeugdorkest: ‘Finlandia’ van Sibelius. Zo verbindt deze melodie mijn oude met mijn nieuwe leven, want de kerk heeft de melodie van Sibelius overgenomen.
2. Over meerdere kleuren spreken in onze postmoderne tijd kan gemakkelijk misverstand oproepen. Hoewel veelkleurigheid op een bepaald niveau iets goeds is, is er in de kern van het christelijk geloof geen ruimte voor pluriformiteit. Alsof het prima is als jij vindt dat Jezus Gods Zoon is, de incarnatie van het Woord, en een ander dat niet gelooft. Die ruimte is er in het christelijk geloof niet, dan ontaardt de in principe schone veelkleurigheid.
3. Zie mijn ‘Als een keizer die knielt: Een bijdrage tot de discussie over verzoening en modern levensgevoel.’ Kerk en Theologie, 49 (1998) 209-221.
4. Nico den Bok, Guus Labooy (red.), Wat God bewoog mens te worden, Zoetermeer 2003.
5. Op zichzelf kan het goed zijn om de vraag naar de invloed van de Schepper methodisch even buiten beschouwing te laten. Maar dat moet dan wel methodisch blijven: zodra er een dogma van wordt gemaakt, gaat de methode over het te bestuderen object heersen. Zie: Die alle verstand te boven gaat? Verantwoord geloof tussen dogmatisme en scepsis. Guus Labooy, Nico den Bok, Arend Roos (red.) Boekencentrum 2009.
6. Vos, A. e.a., John Duns Scotus, The possibility of the incarnation. Lectura distinction III question 1, Latin Text and English Translation. N. den Bok e.a., 'More than just an individual. Scotus’s Concept of Person from the Christological Context of Lectura III 1', in: Franciscan Studies 66 (2008), 169-196.   

Dr. Guus Labooy is predikant (PKN) te Papendrecht, mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.