Skip to main content

nr4 • 2011 • Gezond geloof en gezonde leer

maart 2011 (25e jaargang nr. 4)

Gezond geloof en gezonde leer

H.C. van der Meulen

De titel van dit artikel zou de indruk kunnen wekken dat actueel gereformeerd belijden zich ook laat inspireren door het huidige besef om gezond te leven, gezond te eten, gezond te drinken, kortom om op je gezondheid te letten. Het verbinden van deze twee zaken zou een bezinning waard zijn. Het geloof als een leven naar Gods bedoelingen betreft immers het hele bestaan.

In het Jodendom leggen de spijswetten daar getuigenis van af. En wanneer de apostel Paulus het lichaam een tempel van Gods Geest noemt, dan vraagt dat om een respectvolle omgang en zorg. Ik wil het hier echter hebben over ‘geestelijke gezondheid’, over ‘gezond geloof’. Dit thema raakt natuurlijk ook het bovengenoemde verband, maar het aanwijzen hiervan vergt een afzonderlijke bespreking. Dus hebben we het hier over ‘gezond geloof’. Zo’n term veronderstelt al dat er ook zoiets is als ‘ongezond geloof’. Maar wat betekent hier ‘gezond’ en ‘ongezond’?

Geestelijke gezondheid
Wat dat precies is, is lastig te benoemen. Je kunt zeggen: het heeft te maken met welzijn en welbevinden, met groeien in zelfstandig geestelijk functioneren, met jezelf kunnen zijn en relaties kunnen aangaan, onafhankelijk en afhankelijk kunnen wezen, verzet en overgave kennen, om kunnen gaan met de diversiteit van het bestaan en het bijeenbrengen van alle krachten, lichamelijk, psychisch en geestelijk, om het kwetsbare leven met zijn verschillende omstandigheden en uitdagingen aan te kunnen. Kortom, het gaat om ‘het leven in balans’.
Mooi geformuleerd, maar we beseffen meteen dat dit een ideaalplaatje is. Juist in onze laatmoderne tijd ervaren we telkens weer dat het bestaan weerbarstig is, ons leven uit allerlei los samenhangende onderdelen bestaat en onze levensloop wel of niet gekozen bochten, kronkels en valkuilen kent. Vanaf ons kind zijn ontwikkelen we ons met vallen en opstaan. Geestelijke gezondheid is dus eigenlijk een ideaalbegrip. ‘Want er is geen mens of er loopt wel een neurotisch trekje door. Misschien geeft juist dat wel een charme aan menselijke relaties. Evenwichtige mensen kunnen saai zijn en juist creatieve geesten vertonen vaak een hoge mate van onevenwichtigheid. Creatieve onrust en spanningen zijn blijkbaar hun deel’ (Gerben Heitink, 160).
Dit geldt niet alleen van het dagelijkse leven in het algemeen, maar ook van het geestelijke leven in het bijzonder. In onze geloofspraktijk ervaren we aanvechting en beproeving. Ons hart is het strijdtoneel van ‘vlees’ en ‘Geest’, van zich afkeren van God en het verlangen naar Hem, van zondaar en van rechtvaardig zijn, van ‘zoekende ziel’ en ‘gevonden kind’. Het bevrijdende van het evangelie is, dat we in dit gevecht niet aan onszelf zijn overgelaten, maar van buiten af door Gods liefde in Christus worden omvangen. In het geloof mogen we weten en ervaren, dat ons leven met Christus verborgen is in God. Naar een woord van Van Ruler betekent dit ook dat ons leven daar géborgen is. Dat is het vaste fundament onder het altijd weer aangevochten ‘leven in balans’. In prediking en pastoraat, om twee van de wezenlijke ‘gemeentewerken’ te noemen, dragen we deze blijde boodschap ook uit. Opdat mensen zouden mogen opleven, opademen, in de ruimte gezet worden.

Ongezond geloof
De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat dit laatste niet altijd gedaan is of wordt. In al of niet pastorale gesprekken en in gepubliceerde interviews worden we geconfronteerd met mensen die met de kerk, met leer en prediking geen goede ervaringen hebben opgedaan. We hoeven dan nog niet eens te denken aan de schrikwekkende werkelijkheid van seksueel misbruik waar we vandaag de dag nogal over krijgen te horen. Het kan ook gaan om godsdienstige voorstellingen die het tegendeel van geestelijke gezondheid bewerken.
Godsdienstpsychologie en pastorale psychologie bepalen ons hierbij. Als onderdeel van de theologiestudie houdt de pastorale psychologie zich bezig met communicatieprocessen op het gebied van religie en kerk. Als tak van de psychologie onderzoekt zij hoe die processen plaats vinden, de condities die deze communicatie bemoeilijken of verhinderen en de voorwaarden die nodig zijn om deze communicatie heilzaam, dat is: leven en welzijn bevorderend, te doen zijn. Gevoelens, conflicten, behoeften, ontwikkeling (levensloop), overdracht en tegen-overdracht, projecties, afweermechanismen, religieuze symbolen en verbeelding kleuren de religieuze communicatie.
De pastorale psychologie heeft zo tevens een hermeneutische en kritische functie. Ze toont onder andere, dat allerlei theologische discussies en voorstellingen (mede) teruggaan op intra- en interpsychische factoren. En omgekeerd, dat bepaalde theologische overtuigingen of voorstellingen (godsbeelden bijvoorbeeld) mensen psychisch in de knel kunnen brengen. Concreet en aangrijpend wordt ons dat voor ogen gesteld in bijvoorbeeld Hulpeloos, maar schuldig van Aleid Schilder en Knielen op een bed violen van Jan Siebelink. In tegenstelling tot het woord van Ezechiël lijkt God via een deprimerende prediking behagen te scheppen in de dood van de zondaar en niet daarin dat deze zich bekeert en leeft.

Luisterend naar wat de cultuurpsycholoog Han Fortmann naar voren bracht, noemt Heitink vier gevarenzones waar ongezond geloof kan gaan opspelen. Een eerste zone wordt gevormd door bepaalde vader- en moederbeelden. Die beelden werken door in de geloofsbeleving. Een autoritaire vader of een claimende moeder kunnen bindingen veroorzaken die een mens niet waarachtig aan gezag of liefde doen groeien. (We voegen hieraan toe dat een eenzijdig anti-autoritaire en alleen maar vrij latende ouder die groei ook niet bevordert).
Een tweede complex is dat van infantilisme en regressie. Religie kan mensen klein en afhankelijk houden. Je mag niet trots zijn als je iets voor elkaar hebt gekregen of geslaagd bent, want dan ben je hoogmoedig. Je mag niet boos zijn, want God houdt alleen van lieve, zoete kinderen (Sinterklaas-moraal). Niet opstandig zijn en geen vragen stellen, maar simpel geloven. Het ‘word als een kind’ wordt gehanteerd om de mens klein te houden. ‘De oproep tot zelfverloochening heeft met name in veel vrouwenlevens een verwoestende uitwerking gehad, omdat men daardoor niet leerde zichzelf te beamen. Immers, alleen wie echt zichzelf geworden is, is ook in staat zichzelf prijs te geven’ (Heitink, 162).
Een derde complex is dat van de schuld. Het geloof wordt gepresenteerd als een hoog ideaal waaraan geen mens kan voldoen. ‘Christenen lopen daardoor dikwijls rond met een veeleisend superego en dat bezorgt hun bij voortduur een slecht geweten. Want als mens schiet je altijd tekort. Zo zijn velen het geloof eerder gaan zien als het op je nemen van een last dan als een van die last bevrijd worden’ (Heitink, 162). Het burn-out raken dat zich met name in hulpverlenende beroepen kan voordoen, kent meerdere oorzaken maar de voorstelling van geloof als hoog ideaal kan er zeker ook een van zijn.
Het vierde complex is dat van dogma en autoritaire persoonlijkheid. Leerstellig geloof in een fundamentalistisch gewaad vraagt om blinde gehoorzaamheid. Het blijft een externe, vreemde, wettische autoriteit die zich tussen God en mens plaatst, iets waarvan de Hervormers de gelovigen juist wilden bevrijden.

Aan deze vier gevarenzones zou nog wel meer toegevoegd kunnen worden, bijvoorbeeld het thema van de waardering van het lichamelijke (o.a. de seksualiteit) in de geloofstraditie. Het is niet toevallig dat juist een gynaecoloog, E. Schaetzing, in de vijftiger jaren van de vorige eeuw de term ‘ecclesiogene neurose’ introduceerde. Geconfronteerd met allerlei problemen op seksueel gebied ontdekte hij de samenhang ervan met een overdreven religieuze instelling en kerkelijk dogmatisme.
Wat we hier aangaande ‘ongezond geloof’ naar voren halen, bepaalt ons bij de psychologische, ook psychopathologische, implicaties van religieuze voorstellingen. Een vraag die mij bezighoudt, is dan: zit het met die voorstellingen wel goed? Toch gaat het in die hierboven besproken gevarenzones ook om thema’s die als zodanig niet ‘ongezond’ zijn: gezag, afhankelijkheid, zelfverloochening, gebod, dogma. Ongezonde leer schept ongezond geloof. Maar kan gezonde leer ook ongezond werken? Verkeerde communicatie of manipuleren van op zich niet verkeerde geloofsvoorstellingen kunnen schade toebrengen. We moeten ons ervan bewust zijn, dat godsbeelden, stemmingen en persoonlijkheid een rol van betekenis spelen, in de prediking maar ook in de andere ‘gemeentewerken’.

Geloven is gezond
Het kan ook anders. Margreet de Vries-Schot, psychiater-psychotherapeut, relatie- en gezinstherapeut en theoloog, schreef een boek over heilzaam geloof onder de titel Geloven is gezond (2008). Heilzaam is geloof als het een goede relatie onderhoudt tot God (allereerst en fundamenteel), tot de ander(en), tot zichzelf en tot de overige schepping. Het betrokken zijn op God als ons referentiepunt en de voortdurende achtergrondvraag bij alle andere vragen is er tot voordeel van ons mens zijn. ‘God is bij uitstek de trekkracht tot het goede. Hij heeft zich in Jezus Christus in de menselijke geschiedenis van lijden en kwaad begeven om de mens opnieuw op Hem te richten. Relationeel bezien is de betekenis van alles wat er gebeurt “tot eer van God” en eveneens “tot heil van de mens”. Dit zijn twee zijden van één medaille volgens de oude kerkvader Irenaeus’ (2008, 84).
God is een God van heil. En heil staat voor verlossing en vervolgens ook voor het leven vanuit deze bevrijding. Heil is een in de ruimte zettende, helende zaak die in de klassieke drie van geloof, hoop en liefde wordt eigen gemaakt en beleefd. Heilzaam geloof is het leven vanuit de verlossing. ‘Hierdoor verkrijgen wij mensen een identiteit in verbondenheid met onze Heiland, die de uiteindelijke waarde uitmaakt. Maar ook verkrijgen wij hierdoor een besef van “welzijn” dat al onze relaties doortrekt: met God, de anderen, de natuur en onszelf’ (2008, 48).
Het heil van God heeft langs de weg van het geloof een positief effect op het hele leven. Het zorgt voor verbinding en maakt groei mogelijk. Op de vraag (onder andere gesteld via een empirisch onderzoek onder psychologen/psychiaters en theologen, beiden met een katholieke of protestantse achtergrond): wat is mature religion (volwassen geloof) vindt de auteur dan ook als voornaamste antwoord: ‘geïntegreerd geloof’ en als goede tweede: ‘volwassen geloof’ waarin de aspecten van groei en ontwikkeling zijn verrekend. Heilzaam geloof, zo maakt de schrijver tot slot duidelijk, komt niet alleen de individuele mens, maar ook de hele samenleving ten goede.

Gezond geloof
We borduren nog even verder op het thema van ‘volwassen geloof’. Het zonet besprokene gaf ons al een meer algemene indruk van wat dit inhoudt. Valt er nog iets naders te zeggen? De psycholoog, pedagoog en theoloog Walter Rebell bespreekt een zestal aspecten van wat hij ‘reife Religiosität’ noemt (2008, 180-182). Hij erkent aan het begin meteen dat hier willekeur op de loer kan liggen en dat er geen objectief criterium voor een rijp godsdienstig leven, zeg maar: volwassen geloof bestaat. Wat hij dan ook wil bieden, is een lijst ter oriëntatie.
Als eerste aspect noemt hij: ontplooiing van de persoonlijkheid. Recht geleefd geloof verloopt parallel met ’s mensen groei en ontwikkeling. Gezond geloof wordt in de tweede plaats gekenmerkt door harmonische relaties met andere mensen. Geloof is nooit geloof alleen-voor-mij, leeft niet in een sociaal getto en laat geen elitair zelfbewustzijn dat zich boven anderen verheft of zich voor de vreemdeling afsluit toe. Hiermee correspondeert een derde aspect: ruimte in de geloofspraktijk. Deze wijdte mag men niet verwisselen met geen standpunt hebben. Een vast standpunt maakt als het goed is juist ruimte mogelijk. Ruimte voor andere meningen, voor andere gelovigen, voor de dilemma’s en onbegrepen zaken van het leven.
Een vierde kenmerk dat uit het vorige voortvloeit, wordt gevormd door tolerantie van ambiguïteit. Het gaat hier om het vermogen de dubbelzinnigheid van het menselijk bestaan te verdragen. Het houdt ook in dat het zoeken blijft, in de zin zoals Paulus erover spreekt: als iemand die door Christus gegrepen is, strekt hij zich naar voren (Fil. 3:12-14). Geloof is dynamisch, is niet het beheer over een vast bezit, is steeds in beweging, loopt risico, leeft in de aanvechting en is leerbaar. Deze zoekende houding stelt zich ook ten dienste van kerk en samenleving waar nieuwe antwoorden op oude en nieuwe problemen moeten worden gevonden.
Een vijfde aspect: gezond geloof beschikt over een zekere, individueel weliswaar zeer verschillende mate aan creativiteit. Het geloof dat zich net als het hele leven ontwikkelt, ontmoet steeds nieuwe uitdagingen. Er is niet één recept dat in alle omstandigheden gevolgd kan worden. Dat geldt van de persoonlijke geloofspraktijk en ook van het geloofsleven van de gemeente van Christus in de wereld.
Met dit aspect hangt een laatste aspect (last but not least) samen: gevoel voor humor hebben. In de geschiedenis van de kerk heeft het lachen geen grote plaats ingenomen. (Toch was het niet afwezig: we kunnen denken aan de middeleeuwse paaspreken, aan de risus paschalis (paaslach) in de Oosters-orthodoxe traditie en waar men zich door de chassidische vertellingen liet/laat inspireren. En in de theologie van A.A. van Ruler nemen spel en vreugde een voorname plaats in, vdM). Een gezond geloof kan relativeren. Het heeft weet te leven in het voorlaatste en laat het laatste (het naar ons toekomende eschaton) in des Heren hand.

Gezonde leer en gezond geloof
Die twee horen samen te gaan. Ze kunnen als losse termen ook misbruikt worden. De ‘gezonde leer’ kan een dode letter worden. Of een banier waarmee men ultraorthodox om zich heen zwaait. Of een leerstelligheid die het werken van de Geest belet en het geloofsleven beknelt. En ‘gezond geloof’ kan een ideaal worden of een meetlat die langs de mens die met vallen en opstaan tracht te geloven gelegd wordt. Maar het kan ook anders. Paulus wekt Titus op om op te komen ‘voor hetgeen met de gezonde leer strookt’ (Tit. 2:1). Wat dat inhoudt, kunnen we lezen in Titus 2:11-14 (‘Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden…’ enz.).
Het heilzame heil in Christus Jezus, daarover gaat het in de gezonde leer. En ‘leer’ is dan om met K.H. Miskotte te spreken niet taai, maar dat waardoor je sterk in je schoenen staat. Daarmee kun je gaan, wandelen en op weg zijn. In ‘gezond geloof’, dat is: in het kennen van en het vertrouwen op Gods beloften het veelkleurige en bochtige pad van dit leven gaan. Dit geloof kent voortgang en ook weer opnieuw mogen beginnen. Zoals Maarten Luther in zijn uitleg van Psalm 91 heeft geformuleerd: Proficere est nihil aliud, nisi semper incipere. Incipere sine proficere hocipsum est deficere (Verder komen is niets anders dan steeds weer opnieuw beginnen. Opnieuw beginnen zonder verder komen is tekortschieten).

Literatuur
Gerben Heitink, Pastorale Zorg.Theologie – differentiatie – praktijk, Kampen 1998.
Margreet de Vries-Schot, Geloven is gezond. Zingeving en geloofsgroei in hulpverlening en pastoraat, Zoetermeer 2008.
Walter Rebell, Psychologisches Grundwissen. Ein Handbuch für Theologinnen und Theologen, Neukirchen-Vluyn 2008.

Dr. Henk van der Meulen is docent praktische theologie (homiletiek en pastoraat) aan de Protestantse Theologische Universiteit, mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.