Skip to main content

nr6 • 2023 • Overwegingen bij nieuwe liturgische interesse

37e jaargang nr.  6 (juli 2023)
thema: Zomernummer

Martine Oldhoff
Overwegingen bij nieuwe liturgische interesse

Veel leden van de Protestantse Kerk in Nederland zoeken op bepaalde momenten hun liturgisch heil in kerken buiten de gereformeerde traditie. Dat kan een kerstnachtdienst bij de oud-katholieken zijn of een vesper of Evensong in een andere kerk als vervanging van de avonddienst. Er zijn ook protestanten die af en toe een rooms-katholieke mis bezoeken of meedoen met de liturgie in een anglicaanse kerk. Kan daar ook niet wat van in ‘onze’ diensten? Het lenen uit andere liturgieën wordt als verrijking van het geloof ervaren. Maar, kan dat wel, theologisch gereformeerd zijn èn tegelijk putten uit andere liturgische tradities?

Nu is die liturgische interesse natuurlijk helemaal niet nieuw in Nederland. Het middendeel van de kerk heeft haar liturgie decennia geleden al laten hervormen onder invloed van de Liturgische Beweging die in de eerste helft van de twintigste eeuw ontstond. Wat nieuw is, is dat er ook in de gereformeerde hoek van de kerk meer interesse is gekomen in liturgische vormen. Daarbij denk ik hier met name aan hetgeen de rooms-katholieke en anglicaanse traditie te bieden hebben.
Vorig jaar verschenen er ook twee boeken van Nederlandstalige theologen over protestantse liturgie: dr. Ineke Cornet en dr. Arjan Plaisier schreven Dichter bij God: Aanwijzingen voor een rijke liturgie en (em.) prof. dr. Riemer Roukema bezorgde ’s Zondags ga ik naar de kerk – of niet: Kritische beschouwingen over de protestantse kerkdienst. Geen van deze auteurs is praktisch theoloog van huis uit, maar alle drie dragen zij bij aan de reflectie op de hedendaagse protestantse liturgie en mogelijke verrijkingen daarvan. De eredienst is hen dierbaar. Cornet en Plaisier observeren dat steeds meer protestanten inspiratie in de katholieke en anglicaanse kerk zoeken en doen dat zelf ook nadrukkelijk: zij zeggen hardop dat de protestantse liturgie toch wat te schraal is. Roukema blijft binnen de protestantse traditie en zoekt verrijking en verdieping meer in wat al voorhanden is binnen het protestantisme en de randen daarvan.
In dit artikel laat ik de toegenomen aandacht voor evangelicale liturgische vormen rusten en concentreer ik mij op de interesse in rooms-katholieke en anglicaanse liturgieën. Waar komt die belangstelling vandaan? Hoe kunnen we deze toenemende liturgische interesse waarderen? En: in hoeverre kun je theologisch gereformeerd zijn en nieuwe liturgische vormen omarmen?
Volgens mij zijn er vier belangwekkende redenen aan te wijzen voor deze interesse in nieuwe – en in zekere zin oude – vormen van liturgie: (1) verlangen naar onderbreking, (2) verlangen naar lichamelijke vormen van aanbidding, (3) een gemis aan verworteling in één traditie en (4) meer openheid voor niet-gereformeerde vormen van theologie.[1] Door deze redenen te peilen en serieus te nemen, probeer ik van daaruit ook steeds te vragen: wat is hier te leren?

Roep om onderbreking
De eerste reden voor de toenemende interesse in liturgische vormen lijkt mij de volheid van het leven. Volheid in kwantitatieve zin: de drukte en gejaagdheid, de continue stroom aan prikkels via de telefoon, de computer, de tablet en alles wat leeft. De hervormde theoloog Arnold van Ruler had het in 1952 over ‘de barnende [red: schroeiende] leegte van onze christelijke innerlijkheid’ die ‘doet zoeken naar een nieuw houvast, een centrum, een sterke vorm, ook naar geborgenheid en garantie. Deze zoekt men in de kerk en in de sacramenten en in de liturgie.’[2] Het leven is sindsdien niet stiller of rustiger geworden. Het is ook nu waar dat het moeilijk is om te verstillen. Ds. Leneke Marchand stelt in een artikel voor dit tijdschrift[3] over Oepke Noordmans’ boek Liturgie de vraag: ‘Het gemiddelde leven speelt zich af in een razend tempo. Hoe kom je dan tot stilstaan, hoe kom je bij het Woord?’ Anno 2023 is dit een niet minder herkenbare pastorale werkelijkheid. ‘Mijn ziel is stil tot God mijn Heer’ zingen we met de woorden van Psalm 62 in de berijmde versie van 1967. In het Opwekkingslied 717 uit 2011 wordt de ziel nog dringender toegesproken: ‘Stil, mijn ziel, wees stil’. Als we de herrie in ons leven opmerken, beginnen we te vragen om stilte.

Klassieke vormen van liturgie kunnen helpen om je uit je dagelijks leven te trekken en op de knieën of in beweging te brengen. Bijvoorbeeld responsies in een vesper of Evensong laten je meespreken en kunnen zo helpen om de eigen fladderende gedachten tot stilstand te brengen en stil te worden tot God. Volgens mij is er bij deze reden om nieuwe (aloude) liturgische vormen te omarmen een oprecht verlangen om mee te kunnen doen in de liturgie zodat God kan spreken. Mensen willen onderbroken worden in hun bezigheden; vertragen en ontvankelijk worden voor God. Dit is ook de overtuiging waar Plaisier en Cornet mee inzetten in hun boek: God zelf doet iets door de liturgie heen, want Hij wil ons ontmoeten. Dat het zo mag zijn!

Belichaamde ziel
De tweede reden om nieuwe liturgische vormen te zoeken, is verwant aan de eerste. Er is een verlangen naar liturgische vormen waarin het lichaam mee doet. Hoe mooi is het om te knielen? Het is niet zaligmakend, maar het kan helpen in je toewenden tot God. In het doen van gehoorzaamheid, het erkennen van Zijn gezag. Vooralsnog is dat een privilege voor de individuele gelovige thuis, want samen in de kerk op de knieën lijkt nog wel heel onwennig. Maar hoe goed kan het zijn om in beweging te komen tijdens de dienst, gebaren te moeten maken. Dan doet het lichaam mee. Je kunt ook denken aan het tekenen van het kruis op je lichaam door ‘een kruisje te slaan’: ik hoor bij de Gekruisigde. Dat kun je bijvoorbeeld doen bij een doopgedachtenis tijdens een Paaswake waarbij de hand door het water van het doopvont mag. Zulke vormen brengen iets in wat gemist wordt in sommige protestantse erediensten. Dat is met name het lichamelijke, waar ook evangelische kerken vaak meer aandacht voor hebben. Rooms-katholieke priesters zeggen weleens: bij ons worden alle zintuigen geprikkeld – tot en met het reukorgaan.

‘Allemaal poppenkast’ antwoorden sommigen dan. Leidt zulke aandacht voor de zintuigen niet af van het Woord? Zijn het soms pogingen tot ontsnapping? Moet de mens in plaats van meegenomen in vormen niet wat meer opgejaagd en onder schot gebracht worden om te luisteren naar het Woord? We kennen de vragen en tegenwerpingen. Maar de gereformeerd-theologische vraag die Noordmans al stelde blijft wel een serieuze: gaat het bij dergelijke liturgische vormen niet te zeer om het vertrekken en verlangen naar een andere werkelijkheid in plaats van het Woord in déze werkelijkheid? Toch denk ik dat dat niet opgaat voor deze redenen. Het gaat gaat bij de behoefte aan onderbreking en belichaming om een roep om broodnodige hulpmiddelen voor de ziel in deze overprikkelde en op drift geslagen samenleving. Volgens mij is de onderliggende, terechte vraag aan de gereformeerde liturgie zoals we die nu vieren dan ook: is er aandacht voor de mens in zijn totaliteit? Nemen we wel serieus genoeg dat de mens een belichaamde ziel is? Het horen van het Woord is niet alleen een geestelijke activiteit: het lichaam doet daarin mee. Tijdens de pandemie hebben we dat aan den lijve kunnen ondervinden: thuis naar een kerkdienst op afstand kijken en luisteren is toch anders dan fysiek in de kerkzaal meedoen samen met anderen.

Gereformeerde eredienst gebrekkig?
Leiden deze eerste twee redenen tot de conclusie dat de gereformeerde eredienst gebrekkig is? Dat zij niet kan doordringen tot de mens van vandaag de dag? Volgens mij stellen deze redenen vooral de vraag: breken protestantse liturgieën nog wel door tot het Woord? Of: raakt het Woord nog door de liturgieën heen? Het antwoord kan ‘nee’ zijn. Bijvoorbeeld omdat de preek langs je heen gaat, je niet aan liederen kan wennen of de gebeden van de predikant zo lang zijn. Je doet voor je gevoel niet mee. ‘Ik ben er wel, maar toch ook niet.’ Het raakt je nauwelijks. Uiteraard kun je je afvragen of je wel genoeg hebt geprobeerd: of je biddend naar de kerk gaat. Maar eerlijk is eerlijk: het kan ook gewoon heel moeilijk zijn om mee te komen als je weinig kennis en vooral ervaring hebt met en in de gereformeerde traditie waar je je in begeeft. Dan zit je hoofd ook nog eens vol en je bent moe…

En dan zijn daar liturgieën in rooms-katholieke en anglicaanse kerken waarin je zelf helemaal mee kan doen! Liturgieën waarin je eigenlijk betrekkelijk weinig ‘hinder’ ondervindt van de voorganger, ook al is het vaak een priester die officieel tussen God en mens dient te bemiddelen. Als hij of zij slecht preekt, is er tenminste nog de liturgie en daardoor kan ik altijd biddend voor God verschijnen. Er blijken liturgieën te zijn die je verstillen én activeren doordat je lichamelijk mee kan doen. Er worden je rake woorden in de mond gelegd om zelf en met anderen terug te spreken, samen kun je de schuldbelijdenis bidden zonder dat je naar de juiste woorden hoeft te zoeken. De Maaltijd van de Heer wordt vaak en serieus gevierd, veel meer dan die magere vijf à zes keer per jaar. Dat kan een verademing zijn. Voor mij persoonlijk is het dat jarenlang geweest.

Een weerwoord
Ik kan zelf vanuit een deelnemersperspectief en de nodige praktijkervaring in zowel rooms-katholieke als anglicaanse kerken zeggen dat een goede liturgie, waar ik in mee kan doen, mij wezenlijk helpt de Allerhoogste te aanbidden. Juist omdat zo’n liturgie ook een beetje ‘pusht’. Maar daar zit ook direct het gevaar. Hier mag je met Noordmans best een beetje op je hoede zijn voor vormen waarin je wordt meegetrokken. Is het inderdaad God die erdoor spreekt of creëren we zelf religieuze ervaringen door ons lichaam in de strijd te gooien en de zintuigen min of meer kunstmatig te prikkelen? Ik mag – en ik denk ook moet – mijzelf wel de vraag blijven stellen: is dit nou God die spreekt of ben ik het zelf? Creëer ik een religieuze ervaring? Die vraag dient wat mij betreft wel gesteld te worden, omdat het in de eredienst om de ontmoeting met God gaat, niet om de ontmoeting met mijzelf of een naar mijn eigen welbehagen geschapen godsbeeld. Er zijn allerlei redenen waarom deze vraag stellen ingewikkeld is. Je kunt het trauma van de bevinding nog te zeer in je hoofd hebben zitten. Nooit mag het van God zijn, tenzij het heel speciaal is. Daar moeten we mee uitkijken. Nog een reden om voorzichtig met scepsis te zijn is dat we cultureel toch al in zo’n gesloten wereldbeeld leven. Voor je het weet twijfel je aan alles en spreek je met Kuitert mee dat alle spreken over Boven van beneden komt. Maar we moeten ook niet doorschieten in het niet durven (be)vragen.

De vraag ‘wie spreekt nou tot wie?’ blijft relevant. Durven we zelfkritisch te zijn in een cultuur waarin zoveel draait om zelfbevestiging en zelfacceptatie? Waarin een zeldzame kritische vraag op een religieuze ervaring al snel weersproken wordt: ‘Hoe durf je te twijfelen aan wat ik heb gevoeld?’ Ik denk dat we dat lef en de daarbij horende fijnzinnigheid nodig hebben in gesprekken met elkaar over onze ervaringen in de eredienst.

Een mooie en vooral ook goede liturgie draait om het Levende Woord dat mensen wil raken. Wij kunnen God niet vangen met onze liturgie. Dat is een diep theologisch inzicht in de klassiek-gereformeerde liturgie. Maar we kunnen ons wel op Hem richten en ons voor Hem openstellen. Wanneer er dan gelovigen zijn die zeggen behoefte te hebben aan andere vormen vanwege het mee kunnen komen in de eredienst, lijkt mij dat een alarmerende wakker-maak-dienst. Het is geen aanval op gereformeerde orden van dienst, maar kan juist helpen haar te doordenken en eventueel huidige liturgische elementen te verdiepen, ook door nieuwe of aangepaste vormen. Om een eerdergenoemd voorbeeld nog concreter te maken: waarom zouden we in sommige vieringen op bepaalde momenten in de eredienst (bijvoorbeeld verootmoediging of het gebed om de Heilige Geest) niet bewust de ruimte bieden om te knielen? En wat te denken van het af en toe gezamenlijk hardop spreken – dan wel zingen – van de geloofsbelijdenis?

Kunnen we de participatie eigen in de dienst ook nog op andere wijze verdiepen? Als de preek zo belangrijk is, vraagt dat voorbereiding. Niet alleen van de voorganger, maar ook van de gemeente. Dr. Kees van Ekris vraagt in zijn boek Dans, duel en dialoog veel aandacht voor de houding waarmee we luisteren. Ook Roukema doet dat op zijn manier. Hij begint met het gebed thuis voor de kerkdienst en voor de voorganger. Beide theologen hebben hier een belangrijk punt te pakken. We willen participeren in de liturgie, maar dat gaat niet vanzelf. Het lastige is namelijk dat je in een gereformeerde eredienst makkelijk(er) dan in een anglicaanse of rooms-katholieke liturgie de houding van een consument kan aannemen. En laat dat nou de houding zijn die we de hele week al oefenen. In de kerk kun je vervolgens vrij letterlijk achteroverleunen. Die consumentistische houding is fnuikend voor het beleven van de eredienst: de ziel wordt lui. Onbewust kun je denken dat je in de kerk ‘vermaakt’ moet worden. Kerkenraden en gemeenteleden kunnen een actieve houding aanmoedigen en oefenen. Het is een goede gewoonte om te bidden dat er zegen mag uitgaan van de dienst, dat we mee mogen komen, en dat God wil spreken. In die voorbereiding worden we al geactiveerd – niet alleen door onszelf.

Het serieus nemen van de preek vraagt ook om een houding van nederigheid. Wie durft er vandaag de dag nog tegengesproken te worden? En door wie eigenlijk…?! Misschien dat het bij tegenzin bij het luisteren naar een ‘mensje’ dat ambtelijk gaat spreken, ook kan helpen om met Calvijn dat ook te zien als een oefening in nederigheid om ‘aan Zijn Woord te gehoorzamen, ook als dat wordt gepredikt door mensen die onze gelijken zijn en soms zelfs geringer van aanzien dan wij’.[4]
Als we dat doen, dan vraagt dat ook om een zekere toewijding aan de eigen vormen van liturgie en traditie. Dat brengt ons bij de derde reden om je tot andere liturgieën te wenden: het gemis aan verworteling in een traditie.

Ontworteling
Als je maar weinig bent ingegroeid in de eigen traditie, is het makkelijker om naar een ander over te springen. Wie diepgeworteld is in de gereformeerde traditie, zit in eerste instantie niet lekker in een rooms-katholieke en vice versa. Je begrijpt niet alles direct en ook niet alles zal direct tot je spreken. Dat kost tijd. Als je wortels minder diep zijn, is gewenning ook nodig. Toch is het dan wel makkelijker ze los te wrikken en ergens anders in de grond te steken en in te groeien.

Een traditie wordt doorgegeven. Je groeit er in en velen groei(d)en er ook in op. Je krijgt een taal aangereikt, vormen, liederen, gebruiken. Je leert het op zondag, maar ook doordeweeks thuis en bij catechese. Dat is steeds minder vanzelfsprekend. Er is veel ‘concurrentie’ van andere activiteiten, maar we zijn er cultureel ook een beetje verlegen mee de eigen traditie te benadrukken. Mag dat wel? Overal in de samenleving gaat het om pluraliteit en alle smaken laten zien. Er is een subtiele angst dat we te bekrompen zijn of dat jongeren net zo kleingeestig zullen worden als sommige oudere mensen – die wijzelf natuurlijk niet zijn. Alleen is het tegenwoordig zo dat mensen onder de veertig per definitie met veel meer geuren, kleuren en smaken om zich heen te maken hebben. Het is lastiger je een traditie eigen te maken.

In dit kader is ’s zondags ga ik naar de kerk – of niet een nuchter en nuttig boek. Roukema zet in bij de ‘traditionele’ protestantse kerkdienst, maar niet alleen zoals we die vandaag de dag in de klassiek-gereformeerde hoek kennen. Hij houdt rekening met de oecumenische invloed zoals je die ook in confessionele kerken ziet. De traditionele protestantse dienst staat volgens hem onder druk vanwege onwetendheid en ook ongenoegen (p.8). Hij wil het opnemen voor de protestantse eredienst, maar is ook geregeld kritisch. Hij zet de de onderdelen van de kerkdienst een voor een uiteen. Hij bepreekt veranderingen in veel protestantse kerken in de afgelopen decennia kritisch. Zo gaat het ook over concrete zaken als het aansteken van de kaarsen, mededelingen door de ouderling van dienst, en zelfs wat je doet met het brood dat na de Maaltijd van de Heer over is. Het is een informatief boekje aangaande de herkomst van gebruiken, toegankelijk voor gemeenteleden en kerkenraden. Er is wat te leren over de wortels van de protestantse liturgie en het zet aan tot bezinning in de plaatselijke gemeente. In dit boek vind ik een houding van bezinning, herontdekking en doorleving. En volgens mij is dat nodig in een tijd waarin de kennis steeds dunner wordt. Geen gesloten bastion om geloofstaal en vormen erin te dreunen, maar te midden van de openheid wel een blijvende bezinning op de eigen wortels. Dat kan heel gewoon, het hoeft niet groots aangepakt te worden. Bijvoorbeeld iedere kerkenraadsvergadering een kwartier spreken over een onderdeel van de eredienst. Het begint bij het zien van de noodzaak van die blijvende bezinning.

Theologische blikrichting
De vierde reden om rooms-katholieke en anglicaanse liturgie te omarmen is dat er door theologen ook meer openheid is voor andere theologische invalshoeken. In het huidige theologische landschap staat ondertussen een redelijk grote boom wiens zaden door de wind overal mee naartoe genomen zijn. Theosis, vergoddelijking, is een gedurige theologische trend. De soteriologie, de leer van de redding, wordt zo verstaan dat de redding van de mens betekent dat hij gaat deelnemen aan het trinitarische zijn van God. Om het met Athanasius (295-373) te zeggen: ‘Want God werd mens opdat wij God zouden worden.’ Tegenwoordig zijn er veel protestantse theologen die theosis omarmen. Zo is dat het dragende model voor de nu steeds meer gelezen lutherse en Amerikaanse praktisch theoloog Andrew Root. In zijn veel gelezen boek Churches and the crisis of decline kan hij het niet voluit noemen, omdat hij poogt Karl Barth te volgen. Root geeft in een voetnoot toe dat Barth geen theosis wilde (‘I personally think this is too bad’[5]). In Faith formation in a secular age (2017) is theosis theologisch een kernconcept.

Theosis is een soteriologisch concept uit de tijd van de kerkvaders. Zij waren in gesprek met het neoplatonisme in hun cultuur. Dus dat er kerkvaders waren die over theosis spraken is evident. Maar de claim dat het Bijbels is, is sneller gemaakt dan dat hij onderbouwd is. Het is toch altijd een diep gereformeerd - in de goede zin van het woord - gevoelen geweest dat de scheiding tussen de schepper God en zijn schepping belangrijk en gewild is. Dat is trouwens geen gevoelen: het komt voort uit het (her)lezen van de Bijbel, en dan met name het Oude Testament en het belang van het geschapen bestaan. God heeft de mens geschapen om met Hem te leven, niet in Hem.

Dichter bij God: Aanwijzingen voor een rijke liturgie is een voorbeeld van hoe er theologisch ook meer achter de wens om de hervorming van de liturgie steekt. Er wordt in dit boek veel verwezen naar mystici. Cornet wijst bijvoorbeeld op het verband tussen liturgie en spiritualiteit: ‘Deze verbinding tussen liturgie en spiritualiteit is iets wat met name mystieke auteurs ons laten zien’ (p. 70). God wil ons veranderen zodat we meer op God gaan lijken en we meer in geloof met God verbonden zijn. Er is volgens de auteur(s) een groei in de verbinding met God. Zulke gedachten passen inderdaad goed bij de mystici die worden aangehaald. Maar Cornet en Plaisier betreden zo wel ietwat argeloos een andere theologische traditie. Dat is opmerkelijk, omdat hun boek gericht is op de hervorming van de protestantse eredienst.

Dat zij af en toe graag zetelen onder de theosisboom, is ook te zien als het over ‘in Christus zijn’ gaat als een belangrijk thema in het Nieuwe Testament (p. 76-77). Wat is dat? Cornet en Plaisier kiezen ervoor om de veertiende-eeuwse mysticus Jan van Ruusbroec aan te halen voor de uitleg. Cornet schrijft vervolgens: ‘Door genade worden wij aangenomen als kinderen van God, en worden wij opgenomen in die eenheid van Vader, Zoon en Geest.’ Betekent dat dat wij gaan delen in het wezen van God, of worden opgenomen in de relatie van de Zoon en de Vader? Dat zijn wezenlijke vragen. Immers: voor je het weet leun je met je uitleg van Paulus sterk op het neoplatonisme dat in de tijd van de kerkvaders nog volop aanwezig was in de cultuur waarin zij dachten en leefden.

In het rooms-katholicisme is de continuïteit met de traditie en daarmee ook met de kerkvaders belangrijker, belangrijker ook dan het principieel terugkeren naar de Schrift: daar is dus ook meer ruimte voor vergoddelijkings-denken. Het anglicanisme zoekt altijd dat mooie midden tussen protestants en rooms-katholiek, maar dat betekent ook dat het wat theologie betreft meer synthetiserend is. Bij beide tradities is de rijke liturgie niet los te zien van dat doel: dat de mens met God verenigd wordt.[6] En daar beginnen mijn twijfels bij deze vormen van liturgie: als die rijke liturgie ook bedoeld is om de mens stapjes te doen nemen in de eenwording met God.

Want daar zit toch wel een verschil met de theologische en Schriftgetrouwe nadruk in de reformatorische en ook evangelische hoek die zich onder andere uit in een meer sobere liturgie: de nadruk op bekering en relatieherstel met God door Jezus Christus, het offer dat al gebracht is – en dan het nieuwe leven door de Heilige Geest. In deze wereld waarin we uitzien naar het Koninkrijk. Daar hoort liturgisch inderdaad bij dat de eredienst ook iets gewoons heeft: heel gewoon raakt aan dit dagelijkse leven. En er hoort verkondiging bij, misschien wel juist als die heel menselijke stem waar God ook door wil spreken. Uiteindelijk gaat het ook om de vraag naar het doel van of de dienst van de liturgie. Wat voor belijdenis draagt haar? Welke theologie? Aansluiting bij rooms-katholieke of anglicaanse liturgische vormen is niet zonder gevolgen. Je kunt op gespannen voet komen met het gereformeerde spreken over God.

Her-vormde liturgie
Het is waardevol dat er vandaag de dag zoveel ruimte is om de rijkdom van andere tradities te leren kennen. Tegelijkertijd is het de kunst om in de snelheid en volheid van het leven ook over de inhoud te blijven denken en spreken. Juist omdat het hebben van wortels steeds minder vanzelfsprekend is. Er is een legitieme behoefte om mee te doen in de liturgie. Én er is de vraag: in hoeverre kennen wij de eigen protestantse liturgieën? Want hoe kun je gaan veranderen als je niet meer weet wat de status quo is en wat zij betekent? Zonder wortels is er geen groei. Zijn we in deze ontwortelde tijden ook niet te snel met ‘deze vreemdelinge in het gereformeerde huis betovert’ door de ‘charme’ van de liturgie?[7] Ik hoop dat er gevraagd blijft worden naar de theologie die meekomt met bepaalde liturgische vormen, zoals bijvoorbeeld het vieren van de eucharistie op een altaar. Juist omdat ‘liturgisch’ en ‘theologisch-gereformeerd’ belangrijk zijn, kan dat gevraagd worden. We hebben vormen van liturgie nodig om stil te worden tot God, om ruimte te scheppen om Gods stem te verstaan. Vorm en inhoud gaan samen.

Ik zeg het dus mee met liefhebbers van andersoortige liturgieën: participatie in de liturgie, maar … kan dat ook op gereformeerde wijze, met een gereformeerde theologie? Een theologie waarin God God blijft en mens mens – waarin het er niet om gaat dat we stapsgewijs toegroeien en opklimmen naar een vereniging met God of een gestadige groei in de rechtvaardiging, maar afhankelijk zijn van zijn genade om door geloof gerechtvaardigd te worden. Liturgisch kan er dan best wat geëxperimenteerd worden – ik gaf wat voorbeelden. Andersom kan het trouwens ook, zo blijkt uit kerkelijke prakijken: een korte preek in een Evensong of vesper. Het zal hoe dan ook belangrijk zijn om te vragen: waartoe dient deze liturgie? Is er ruimte voor Woord en Geest? Laten we ons nog verstoren door God? En om te weten en ervaren wat verfrissend, verrijkend en duurzaam is, kunnen we vrolijk beginnen met ontdekken en vieren wat er nu al in huis is.

Dr. M.C.L. Oldhoff is predikant van de protestantse gemeente in Mijnsheerenland en redacteur van Kontekstueel. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

[1] Er zijn ook protestanten die vanwege de rijke muzikale traditie af en toe naar een vesper of Evensong in plaats van de eigen avonddienst gaan. Daarvoor kun je geregeld ook binnen de PKN-muren slagen. De kwaliteit van de muziek en de uitvoering daarvan is dan ook van belang. Doorgaans is er dan sprake van een uitgesproken muzikale (en culturele) interesse, die niet direct vraagt om integratie in de eigen erediensten. Daarom en (2) omdat deze reden soms ook verbonden is met de genoemde punten in dit artikel en (3) omdat ze minder relevant is voor de meerderheid van kerken die geen musicus in dienst heeft, zal ik deze reden in dit artikel niet verder bespreken.
[2] A.A. van Ruler, Algemeen en bijzonder ambt, Nijkerk: G. F. Callenbach N.V. (1952), p. 9-10.
[3] Kontekstueel januari 2013 (jaargang 27 nr. 3).
[4] J. Calvijn, Institutie (1559), vertaling C.A. De Niet, IV, 3, 1.
[5] Andrew Root, Churches and the crisis of decline: A Hopeful, Practical Ecclesiology for a Secular Age, Grand Rapids, Michigan: Baker Academic (2022), p. 277, voetnoot 16.
[6] Al heb je ook in het anglicanisme vele vormen: er zijn ook meer gereformeerd en evangelicaal georiënteerde anglicaanse kerken. En veelzeggend is dat je dat dat merkt in zowel de theologie als in de gekozen liturgie.
[7] O. Noordmans, Verzamelde werken, Deel VI (Liturgie), p.54.

 

 

  • Hits: 55