Skip to main content

nr5 • 2022 • Participeren of je voegen in het gebouw?

36e jaargang nr. 5 (mei 2022)
thema: Een vloeibare generatie

Wim H. Dekker
Participeren of je voegen in het gebouw?

Een jaar of tien terug vroeg ik tijdens de eerste les sociologie aan studenten sociaal werk van de Christelijke Hogeschool Ede altijd van welke kerk ze waren. Ter kennismaking. Het was niet de enige vraag. Ik bouwde al vragend aan een sociologisch profiel van de groep studenten voor mij. Wat opviel was dat het aantal studenten dat aangaf van huis uit bij kerk X of Y te horen maar zich nu aan het oriënteren was om te zien welke kerk bij hen paste, toenam. Millennials.

Een generatie die zich niet voegt in het levenspatroon dat ze van huis uit meekrijgen maar het eigen leven reflectief vormgeeft met alleen de eigen emoties en gevoelens als referentiepunt. In de kerkelijke gemeente waar ik actief ben, kan ik er ook zo een aantal aanwijzen. Mensen die komen aanwaaien, zo hun eigen visie op geloof, liturgie, samenzijn en maatschappelijke participatie als kerk hebben, een paar projecten meedraaien, wat dingen willen veranderen, hun neus stoten op oudere generaties en dan stilaan vertrekken. Meestal zonder drama. ‘Het klikt niet meer en ik ga op zoek naar een plek waar meer ruimte is voor mijn manier van geloven. Een kerk die beter bij mij past. Hier kom ik droog te staan’.

Wanneer je dit gedrag en deze houding contrasteert met die van generaties daarboven, vallen verschillen pas echt goed op. De generatie voor mij, nu rond de tachtig, voegde zich veel kritieklozer in het spoor der vaderen. Ze verwijderden zich geografisch wel van hun ouders (de trek naar de stad), maar kerkelijk weken zij minder af. Ondertussen nam hun materiële welvaart toe. In die zin ontstonden er cultureel verschillen. Meer gericht op het aardse. De doelen voor het leven werden minder voorbij de horizon gezocht. Mijn generatie ervoer nadrukkelijker de spanning tussen kerk en wereld. Het gezag van de zuil taande. De systemen rond leer en leven werden meer beproefd. Spanningen groeiden. Mensen gingen meer hun eigen weg. Maar het losmakingsproces deed pijn. Het was echt losscheuren. De mate waarin het gebeurde verschilde sterk. De millennials doen het soepeler. Het is ook nauwelijks scheuren. Ouders, mijn generatie, zullen er zo hun bedenkingen bij hebben, maar ze zijn al blij als hun kind nog iets met geloof heeft en naar een kerk gaat.

Melting the solids
De socioloog Zygmunt Bauman (1925 – 2017) is degene die dit proces van afnemende institutionele binding en sterke oriëntatie op de vormgeving van het eigen leven op basis van emoties typeerde met vloeibaarheid. Onze samenleving is een vloeibare samenleving geworden, zei hij. Zijn beroemdste boek, Liquid Modernity, werd opgevolgd door de ene na de andere boektitel met ‘liquid’ in de titel. De laatste Nati liquidi werd in het Nederlands vertaald onder de titel ‘De vloeibare generatie; over veranderingen in het laatste millennium’ (2018). Er is een lijn te ontdekken in de analyses of observaties van Bauman. In Liquid Modernity waren het nog de instituties zelf die versmolten. Anders gezegd, de structuur van de samenleving, noem het de hardware van de samenleving heeft steeds minder tot gevolg dat mensen duurzaam en collectief hun leven op een vaste manier inrichten en vormgeven. De structuren zijn zelf flexibel of vloeibaar geworden. Het leven wat daarmee samenhangt dus ook. Mensen wonen korter in hun huis en woonplaats, veranderen veel van werkkring, blijven niet meer hun hele leven trouw aan hun eerdere beroepskeuze en moeten zich, als gevolg van al die veranderingen in de structuur ook steeds weer bijscholen om hun plek te kunnen houden in die structuur. De wereld, want het is onderdeel van het globaliseringsproces, is in de ogen van Bauman vloeibaar geworden en dat dwingt mensen tot een leefstijl waarbij zij hun pinnen niet meer zo diep in de grond steken. Mensen zijn trekkers geworden. Ze aarden niet meer. En ze verbinden zich niet meer. Want alleen kun je veel flexibeler op je omgeving reageren dan in een groep.
In zijn latere publicaties laat Bauman zien dat de vloeibaarheid van de samenleving de identiteit van het mens-zijn gaat bepalen. Het woord identiteit wijst op de continuïteit in de discontinuïteit van het menselijk bestaan. Maar je hoeft niet veel aan soul searching te doen om je te realiseren dat je identiteit voor een groot deel gevormd wordt in wisselwerking met je omgeving. Maar wat als die omgeving vloeibaar is? Hoe ziet die continuïteit eruit als je omgeving steeds verandert? Als ouders scheiden, je in een samengesteld gezin terecht komt, je diverse keren verhuist, je ouders van baan veranderen, de school om die vier jaar zijn onderwijsmethoden omgooit, drie leerkrachten de klas gezamenlijk runnen, de liturgie elke zondag weer verrassend is, je de ene na de andere bijzondere dienst wordt voorgeschoteld en het geen enkele zin heeft om psalmversjes uit je hoofd te leren omdat die telkens opnieuw berijmd worden? Bauman stelt dat mensen door hun omgeving niet langer een duurzaam levensontwerp aangereikt krijgen. Toch is de omgeving waarin mensen hun identiteit ontwikkelen niet leeg. De identiteit verschaffende boodschap die wordt afgegeven, is dat je zelf je identiteit kunt maken. Jij bepaalt wie je wilt zijn. En dat is wat millennials hun hele leven gehoord hebben. In de ogen van Bauman hebben zij geleerd dat identiteit iets is dat je bij elkaar knutselt op basis van de beelden die de vloeibare samenleving je aanbiedt. Waarmee die identiteit al even vloeibaar wordt. Schmierend wijst hij op de preoccupatie met hun zelfbeeld op Facebook of Insta, de koortsachtigheid waarmee zij hun Linked in-profiel bijwerken, de piercings en de tattoos omdat het lichaam al even maakbaar is geworden, de oneindige zoektocht naar een eigen stijl in kleding, het grote aantal cursussen waarin ze geleerd wordt een performance neer te zetten in hun sociale relaties, en zo verder. Millennials hebben geen identiteit, zij kopen ‘m.

Participeren
Participatie en identiteit hangen in deze benadering nauw samen. In de manier waarop ik participeer, meet ik mij een identiteit aan. Het is zowel uitdrukking van wie ik ben als wie ik wil zijn. Door mij aan te sluiten bij een kerk voeg ik mij bij een gemeenschap waarvan ik denk dat die aansluit bij wie ik ben. En ik hoop dat die gemeenschap mij impulsen kan geven om te werken aan de verdere ontwikkeling van mijzelf. Ondertussen zit ik in die vloeibare wereld die mij voortduren aanspreekt via digitale media en in allerlei wisselende ontmoetingen. Het doet mij steeds beseffen dat deze gemeente maar een optie is. Dat in andere gemeenten heel andere mogelijkheden liggen. Het is net als consumptie. Bij de aanschaf versterk ik mijn zelfvertrouwen door steeds tegen mijzelf te zeggen dat dit de juiste keuze is, dat dit bij mij past. De eerste tijd houd ik dat ook vol. Ik vraag ook om bevestiging bij de mensen om mij heen. Wat hebben wij het goed samen in deze gemeente. Maar als de tijd verstrijkt slaat de twijfel toe. Past dit wel echt bij wie ik ben? Heeft deze gemeente mij wel echt iets te bieden? Groei ik hier wel in mijn relatie met God? Kom ik niet beter tot mijn recht in een andere gemeente? Zeker als je je hoofd een paar keer stoot met je geweldige geloofsideeën is de keuze snel gemaakt. Kerken moeten leren leven met het gegeven dat millennials in het begin intensief bij willen dragen aan een gemeente, maar opeens zomaar kunnen verdwijnen.

Millennials
Wanneer sociologen en sociaal psychologen eenmaal in generaties gaan denken, is er al gauw de verleiding om alles wat je ziet en meemaakt te vertalen naar dat theoretische raamwerk van generaties. Zoals het individu zijn identiteit ontwikkelt in zijn adolescentiefase, zo vormen generaties hun sociale identiteit tijdens hun adolescentiefase in wisselwerking met de kenmerkende eigenschappen van en gebeurtenissen in de samenleving. Ik heb wel wat met dat generatieperspectief, maar vind het ook eenzijdig. Ik mis bijvoorbeeld aandacht voor de rol van het gezin. Nog steeds zijn ouders en andere familieleden zeer bepalend voor de identiteitsontwikkeling, meer dan de verdere sociale omgeving. Ontwikkelingspsychologie heeft dat wel helder gemaakt. Verder staat de identiteitsontwikkeling niet stil na je dertigste. De oudere generaties maken grotendeel hetzelfde mee als hun kinderen. Hun identiteit wordt evenzeer vloeibaarder. Het grote verschil is dat zij hun pinnen dieper in de grond hebben zitten. Als je ver boven de veertig bent, wissel je minder makkelijk van baan, kan je lijf fysiek al die dynamiek niet aan en zijn de meesten getrouwd, al dan niet voor de tweede keer, zitten zij vaster aan hun huis, hun kinderen, hun partner. Minder dynamiek dus onder de ouderen. Maar wacht eenzelfde lot de millennials niet? Het deel van de millennials in mijn gemeente dat niet zo vloeibaar leeft is gehuwd, heeft kinderen en een hypotheek. Is het karakteristieke millennial-zijn niet gewoon een kwestie van uitgestelde volwassenheid en hechtingsangst? Komt het vanzelf wel weer tot rust en op orde? Je kunt je toch niet je hele leven op laten jagen door een bucketlist? Per saldo vind ik de aandacht voor het millennial-zijn ook wat overdreven. Het mag ook wel wat kritischer naar het fenomeen. Maar dit terzijde.

Kerk en millennials
De boodschap die millennials altijd kregen en krijgen is dat zij in wat zij doen moeten laten zien wie zij zijn. Doe wat bij je past. Tegelijkertijd biedt participatie ook de mogelijkheid om aan jezelf te werken. Daag jezelf uit door dingen te doen waarin je jezelf vormt tot wie je wilt zijn. In je participatie breng je dus je zelf, je ziel, in. Dat moeten kerken wel beseffen. Wanneer millennials diensten organiseren, weekends, praatgroepen of wat ze ook allemaal organiseren, dan gaat het om existentiële zaken. In ieder geval in de eigen optiek. Tijdens de (organisatie van de) activiteit leidt dit tot een ongekende inzet. Het moet lukken. Ziel en zaligheid hangen er immers van af. En als de activiteit dan niet brengt wat ze gehoopt hadden, doet dat zeer. Dat is dan een kras op de ziel. Het is niet vreemd dat het aantal dertigers met een burn-out ontzettend is toegenomen.

Voor kerken betekent dit twee dingen.

Ten eerste, dat zij er goed aan doen ruimte te geven aan de geldingsdrang van millennials. Maar niet door ze een speeltuintje te geven. Zo mochten bij ons gemeenteleden op zolder, na de dienst, een ministry-gebed houden. Uit het zicht. Los van al het andere pastoraat. Zo organiseer je de teleurstelling. En als ouderen kun je dan denken: ‘zo dat hebben wij ook weer gehad. Die gril is weer voorbij.’ Maar het kost ons wel minsten twee tot vier gezinnen. En die mensen zijn verdrietig over de kerk, de Geest en zichzelf. Ruimte geven is meedoen, samen optrekken, ook als dat soms op de rem trappen of weerwerk bieden betekent. Maar wel met een open mind, want millennials zijn niet gek en ministry-gebeden zijn geen onzin. En ook als je niet mee kunt doen, het kan wel een goed gesprek over bidden, vertrouwen op God en hoe je gelooft opleveren. Wie millennials erbij wil houden, moet ook met wat diversiteit in de gemeente om kunnen gaan. Kerken moeten soms wat meer Gamaliëls in een kerkenraad zetten. Mensen die kritisch zijn, eerlijk hun scepsis uiten, maar die ook ruimte geven. Niet cynisch, bang of gemakzuchtig, maar omdat je niet altijd weet wat de Geest aan het doen is. Nieuwsgierig meedoen, maar tegelijkertijd ook de lastige vragen stellen.

Ten tweede, millennials zijn net als de andere mensen in de gemeente verlangende, angstige en zoekende mensen. En net als elk mensenkind kunnen zij, om het met de dichter Elliot te zeggen, niet zo heel veel werkelijkheid aan (‘Humankind cannot bear very much reality’). Het mag dus zo zijn dat zij in hun handelen voortdurend hun zelf inbrengen, dat doen zij natuurlijk wel als verlangende, angstige en kwetsbare mensen. Zij doen dat ook voorzichtig. Net als elk mens tasten zij voorzichtig af of het nog veilig is. Houden zij kaarten voor de borst. Verbergen zij waar hun werkelijke vragen liggen. Zoeken zij hun heil bij Jezus maar lukt het maar zelden om rustig aan zijn voeten te zitten en zich te laten zegenen. Veel participatie is druk gedoe van Martha. Ondertussen wachten zij op een ontmoeting met God, al vrezen zij dat moment ook.
De socioloog Hartmut Rosa, bekend door zijn onderzoek naar burn-out, stelt dat mensen door hun drukdoenerij het contact met zichzelf en de wereld kwijt zijn geraakt en daardoor vervreemd raken. Tegenover die drukdoenerij poneert hij het begrip resonantie. Vrij geformuleerd is dat niet het moment waarop je de kerk inricht en ook een plaatsje aan God toekent, maar het moment waarop je jezelf opeens aantreft voor het aangezicht van God of in de gemeenschap van de gemeente. Het moment waarop je het brood ontvangt en de wijn in plaats van dat je het pakt en neemt en je verbonden weet. Het is het moment waarop je met nieuwe ogen naar jezelf kijkt, met eigen ogen en met de ogen van God of de ander. Verbinding, ruimte geven en ontvangen, huiver, eerbied, opstaan, stil zitten het kan allemaal in een resonantieruimte. Maar een resonantieruimte is niet maakbaar. De ontmoeting met God en anderen onttrekt zich aan het maakbaarheidsschema dat uitvloeisel is van de scheiding tussen subject en object. Rosa raakt hier aan dingen waar fenomenologen het steeds over hebben. En gelovigen zijn fenomenologen. Zoals Rosa organist is in een kerk. De gemeente ademt via hem tot God. En dat is wat de kerk millennials vooral moet bieden: ademruimte. Help ze om af en toe stil te staan bij zichzelf en bij God. Want in al hun drukdoenerij raken zij maar al te vaak zichzelf en God kwijt. In de stilte ontstaat er ruimte waarin zij de leegte kunnen ervaren in hun eigen hart en in de kerk. En dan maar hopen dat zij daarin een zacht ruisen gewaarworden.

Dr. W.H. Dekker is lector informele netwerken en laatmoderniteit aan de Christelijke Hogeschool Ede en docent sociologie. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

  • Hits: 724