Skip to main content

nr5 • 2021 • Om in de gemeenschap te worden ingelijfd

35e jaargang nr. 5 (mei 2021)
thema: Waarom zou ik naar de kerk gaan?

B.E. Lamain
Om in de gemeenschap te worden ingelijfd                      

Ruim twintig jaar geleden verhuisde ik naar Amerika om te gaan werken in New York. De eerste maanden woonde ik bij een oom en tante in huis. Met hen ging ik naar een kerk van de Gereformeerde Gemeenten in Franklin Lakes, NJ. Deze gemeente bestaat uit een zeer homogene groep mensen met bijna allemaal een Nederlandse emigratie achtergrond, net zoals mijn familie, net zoals ik.

Voor zover ik in deze kerk gemeenschap ervaarde was dat vanwege de aanwezige ooms en tantes, neven en nichten met wie ik dezelfde achtergrond en familiebanden deelde. Na enkele maanden verhuisde ik naar mijn eigen appartement in White Plains, NY. Op een zaterdag in september verhuisde ik. Die avond ging ik naar het benzinestation: om benzine te tanken en om daar te kijken in de telefoongids om te zoeken naar een kerk (had nog geen internetaansluiting en het was de tijd voor de iPhone..). Ik zocht naar een protestantse kerk onder de noemer ‘reformed’ of ‘presbyterian’. Ik vond er één in de buurt: White Plains Presbyterian Church en besloot daarheen te gaan. Op dat moment was ik nog niet zo vertrouwd met de verschillende loten aan presbyteriaanse boom in Amerika. Er zijn daar in elk geval drie kerkgenootschappen met ‘Presbyterian’ in de naam: Orthodox Presbyterian Church (OPC), Presbyterian Church of America (PCA) en de Presbyterian Church of the U.S.A. De gemeente waar ik die zondagmorgen heen zou gaan bleek bij de PC USA te horen, de meest liberale van de drie kerken.

Het was de eerste keer in m’n leven dat ik ervaarde: ik kan volledig in vrijheid kiezen waar ik naar de kerk ga. Tijdens mijn jeugd ging ik ‘natuurlijk’ met mijn ouders en zus mee naar de Nederlandse Hervormde Kerk in Voorthuizen, achter ons huis. Toen ik in Utrecht ging wonen vanwege mijn studie was het ook min of meer vanzelfsprekend dat ik mij aansloot bij de Jacobikerk. Daar gingen immers zoveel medestudenten van de C.S.F.R. naar toe. Dus ik ook. Nu was het ineens anders. Alles lag open. Een enorme vrijheid. Geen sociale druk. Geen verplichting. Geen verwachting. Maar mij bekroop tegelijkertijd ook het gevoel: er is niemand die mij morgen gaat missen in de kerk. Er is niemand die mij verwacht. Er is niemand die mij bij mijn naam gaat noemen als ik morgen een onbekende kerk in loop. Voor het eerst besefte ik hoe klein ik ben zonder een gemeenschap. En hoe eenzaam.

Aanvankelijk was ik van plan naar een aantal kerken te gaan en dan na verloop van tijd te kiezen voor de kerk waar ik mij het meest zou thuis voelen. Dit zou het eerste kerkbezoek zijn in een lange rij waarna ik een keuze zou maken. Die ochtend kwam ik te zitten naast een vrouw die net afscheid genomen had van het koor na jarenlang lidmaatschap. Ze voelde zich verantwoordelijk om te zorgen voor aanvulling van de lege plek die zij achterliet, en vroeg mij als vreemde bezoeker of ik in het koor zou willen gaan. Ik dacht bij mezelf: ik ben nieuw hier, ik moet mensen leren kennen, laat ik het maar doen. Ik koos niet de gemeenschap; de gemeenschap koos voor mij. De gemeenschap trok mij. De mooiste dingen in je leven die plan je niet, die vallen je als verrassing toe.
Zo kwam ik terecht bij deze kerk. Bij mensen met wie ik niet dezelfde Nederlandse achtergrond deelde. De gemeente bleek een smeltkoes van verschillende culturele achtergronden: Europees, African American, Hispanic, Asian American, en native American.

Ik maakte kennis met voor mij nieuwe vormen van liturgie, het leesrooster, de veelkleurigheid van het kerkelijk jaar met bijbehorende teksten, gebeden, symbolen en feestelijkheden. Ik was opeens deel geworden van een gemeenschap die zich sterk maakte voor sociale gerechtigheid, de schepping, gemotiveerd vanuit de Bijbel. Ik kreeg een ‘mentor’ die zich extra over mij ontfermde. Voor het eerst maakte ik in ‘mijn eigen gemeente’ kennis met vrouwelijke voorgangers. In de vakantie van de eigen predikant ging een ouder gemeentelid voor. Ze bleek één van de eerste vrouwen die tot predikant was bevestigd binnen dit kerkgenootschap in de jaren ‘50. Komend uit de Gereformeerde Bond van de Veluwe verwachtte ik een zeer liberale preek. Ik werd beschaamd; ze verkondigde het evangelie.

In mijn tijd daar werd ik opgenomen in de gemeenschap. Multicultureel, multi-raciaal, maatschappelijk bewust. Een gemeenschap waar ik misschien van tevoren van had gedacht dat ik mij daar nooit thuis zou voelen. Dat gebeurde wel. Het werd mijn gemeenschap, ik werd één van hen. Mensen met wie ik geen familiebanden deelde, geen moedertaal, geen geboortegrond en geen gemeenschappelijk opleidingsniveau. Maar wel: mens-zijn, geschapen-zijn, en één-zijn in Christus, als gemeente van Hem en samen levend op deze plek.

We beleefden 11 september 2001. Toen ik na die gebeurtenis thuis kwam van mijn werk had ik een voicemail van een gemeentelid: misschien ben je alleen, misschien ben je bang, kom je bij mij? Een van de weinige voicemails uit mijn leven die ik me ben blijven herinneren. Toen ik weer verhuisde namen ze afscheid van mij tijdens de dienst. Ik stond voor in de kerk, naast een gemeentelid die mij als dochter en als vriendin had opgenomen. Zij brak een brood. De helft legde ze neer op de liturgische tafel. De andere helft gaf ze aan mij terwijl ze mij omhelsde. Ik nam het snikkend in ontvangst. Het gebroken brood: de gemeenschap aan het lichaam van Christus; de gemeenschap aan elkaar. Verwijderd van elkaar door afstand, maar toch verbonden. Ik ervaarde daar dat je geen gemeente bent omdat je bloedbanden deelt, of gemeenschappelijke achtergrond. Je bent geen gemeente omdat je huidskleur hetzelfde is en je wieg op dezelfde plek stond. Je bent zelfs geen gemeente omdat je qua geloofsopvattingen allemaal zo overeen komt. Je bent gemeente omdat je geroepen bent. Door Christus. Op Hem richten we ons. In Hem zijn we één. Je zoekt elkaar niet uit. Je valt elkaar toe. Hij geeft ons aan elkaar.

In 1 Korinthe 12 gaat het over de gaven van de Geest. ‘Er zijn verschillende gaven maar er is één Geest’ (vers 4). We hebben niet zelf alle gaven van de Geest ontvangen; zij zijn verdeeld over de gemeente. We hebben elkaar nodig om de volheid van de Geest te ervaren. Juist in mensen zo anders dan ik. ‘In iedereen is de Geest zichtbaar aan het werk, ten bate van de gemeente’ (vers 7). Alleen heb je wel de ander nodig om dat bij jou aan te wijzen; voor jezelf is het vaak niet zo zichtbaar hoe de Geest in en door je heen werkt. Daar heb je de ander in de gemeente voor nodig om dat bij je aan te wijzen. Om zo elkaar te bemoedigen, en elkaar te wijzen op Jezus. Samen zingend en samen biddend. En wanneer iemand het niet kan opbrengen om te zingen en te bidden, dan houden de anderen de lofzang en het gebed gaande. Net zoals ze dat voor mij doen als ik het niet kan. En zo zijn we samen deel van die grote stoet van mensen voor de eeuwen heen, uit alle talen en volken. Op weg naar Zijn Koninkrijk.

Ds. Barbara Lamain is predikant van de Protestantse gemeente ’t Woudt – Den Hoorn en redactielid van Kontekstueel.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

  • Hits: 1050