Skip to main content

nr5 • 2021 • Om de wereld voor te dragen

35e jaargang nr. 5 (mei 2021)
thema: Waarom zou ik naar de kerk gaan?

P. Veerman
Om de wereld voor te dragen

Alleen en zonder anderen houdt een bidder het in de regel moeilijk vol. Om te volharden is een dragende gemeenschap van belang. Biddende handen lijken vaak op die van Mozes. Terwijl Jozua beneden de strijd tegen Amalek voert, is boven op de berg de wil om de hand op te heffen tot God. Alleen de kracht en het uithoudingsvermogen ontbreken. Wat is het voor de krachteloze handen van Mozes een uitkomst dat daar Aäron en Hur zijn. Zij ondersteunen Mozes. Zo blijven zijn handen naar de hemel gericht. De drie mannen op de berg vormen een kleine gemeenschap die de verbinding legt tussen wat beneden op het slagveld gebeurt en God in de hemel. Zo regeert God door het aanhoudende gebed van de drie mannen de strijd tussen Israël en Amalek.

Bidden is een persoonlijke activiteit. Niet voor niets spreekt Jezus in Zijn gebedsonderwijs over de binnenkamer. Dat is een plek van rust en stilte om tot God te naderen. Na een dag van preken en genezen zoekt Gods Zoon de rust bij Zijn hemelse Vader op een berg. Toch biedt de eenzaamheid ook haar eigen aanvechting. De veertig dagen in de woestijn zijn een periode van beproeving. De satan weet dat mensen alleen kwetsbaar zijn. Niet voor niets vraagt Christus in de hof van Getsemané aan Zijn discipelen om met Hem te waken en te bidden. De discipelen worden daar geroepen om ondersteuning te bieden. Wat valt deze hulp tegen. Hij die nu in de hemel bidt en pleit bij de Vader moest het in de hof zonder hulp doen.
Naast het persoonlijke heeft het gebed dus ook een gemeenschappelijke kant. Deze persoonlijke kant heeft het gezamenlijke nodig. En omgekeerd is het persoonlijk gebed gericht op anderen. Enkelvoud en meervoud zijn in het gebed nauw aan elkaar verbonden. Dat blijkt al uit het gebedsonderwijs dat Jezus geeft in het Onze Vader. In dit gebed leert Hij ons bidden in meervoud. Niet mijn maar onze Vader. We bidden ook niet om mijn dagelijks brood en de vergeving van mijn zonde. Wanneer ik naar de Onze Vader-uitleg in de catechismi van Luther en Heidelberg luister, reikt dit meervoud verder dan de gemeenschap van de gelovigen. In het onze ligt de wereld besloten. Bij de uitleg van de broodbede neemt Luther naast de persoonlijke nood het hele maatschappelijke leven mee in het gebed:

Wat wordt met dagelijks brood bedoeld? Antwoord: Alles wat tot voeding en onderhoud van ons leven dient, zoals eten, drinken, kleding, schoenen, huis, hof, akker, vee, geld, bezit, een goede echtgenoot, goede kinderen, een goed huishouden, goede en trouwe overheden, een goede samenleving, goed weer, vrede, gezondheid, orde en eer, goede vrienden, trouwe buren en dergelijke (Kleine Catechismus van Luther).

De gesloten ogen van een bidder sluiten zich niet af voor de omgeving. Met de woorden van Van Ruler ‘We zijn niet zo maar van de wereld af, wanneer we naar de kerk gaan. We nemen haar in al haar onderdelen en in haar volle omvang mee… (Waarom zou ik naar de kerkgaan?, 55)’. Tijdens de gebeden bepleiten wij de zaak van de wereld bij God. We wentelen de wereld op God en hoeven haar lasten niet zelf te dragen. Net als Mozes, Aäron en Hur de strijdende, zuchtende en gebroken wereld aan God opdragen. Opdragen is dan ook overdragen. Van Ruler wijst erop dat de mythische figuur Altas, die de wereld draagt, niet past in het christelijk geloof (56). Wij hoeven de wereld niet te dragen. Wij zijn niet verantwoordelijk voor de wereld, maar er wel mee bezig. Treffend komt dit naar voren in het gebedsonderwijs van de Heidelbergse catechismus. Op de vraag ‘Wat is de derde bede?’ volgt een antwoord waarin zowel de wereld een plaats krijgt als de verantwoordelijke gehoorzaamheid van een christen.

Antwoord: Uw wil geschiede op de aarde zoals in de hemel.
Dat wil zeggen: geef dat wij en alle mensen onze eigen wil prijsgeven en uw wil, die alleen goed is, zonder enig tegenspreken gehoorzamen (HC antwoord 124).

Het is een blijvende aanvechting om niet te verslappen in dit gebed. Tot voorkort meende ik dat vooral het gejaagde ritme van onze tijd de grootste bedreiging vormt voor een geregeld gebedsleven. De constante stroom van informatie en de volle agenda’s bieden weinig ruimte aan het geloof van de binnenkamer. Een lockdown, weinig visite, geen sport en andere activiteiten dat lijken de ideale omstandigheden om het persoonlijk gebed nieuw leven in te blazen. Minder mensen om je heen en meer tijd zijn over het algemeen stimulerende randvoorwaarden bij de omgang met God. Je zou zeggen dat het bidden een vlucht neemt in deze tijd. Er is immers meer binnenkamer dan ooit. Toch kwijnt het gebedsleven van velen juist nu. Voor dit artikel heb ik geen gewogen onderzoek gedaan naar de invloed van de crisis op het gebedsleven van christenen. Ik doe het met de stemmen die ik om mij heen hoor. Geregeld bidden en het lezen van de bijbel schieten er juist nu bij in. De omgang met God verflauwt. Het wordt mat, droog en komt op een bijzonder laag pitje te staan.
Om de persoonlijke omgang met God levend te houden hebben wij de gemeenschap met Christus en Zijn lichaam de kerk nodig. Van Ruler peilt de achtergrond van de biddeloosheid confronterend diep. Het zijn niet enkel de prikkels van buiten. Het is geen probleem die wij enkel op de huidige cultuur kunnen afschuiven. Hij schrijft er het volgende over:

Zou de biddeloosheid dan soms ook aan iets anders kunnen liggen? Zit er een diepgaande geslotenheid in, een radikale verharding van het hart (…) Daarom: is het echt een probleem van de moderne tijd? Is het ooit anders geweest? Heeft de mens niet in alle eeuwen getobd met deze bekommernis over zijn biddeloosheid? Tot in de kloosters toe? Was en is de kloosterziekte bij uitnemendheid niet de acedia, de gevoelloosheid en de lusteloosheid, de dorheid en de dodigheid van het hart? (59).

En dan is daar de kerkdienst. Het is de plaats waar gebeden wordt. Het bidden dat in de binnenkamer moeizaam opgang komt, is ingebed in een liturgie. In de gang van de kerkdienst heeft het gebed een vanzelfsprekende plaats. Daar wordt het dorre en droge hart meegenomen in de gebeden. We hebben de kerkdienst met daarin de gebeden nodig om ook persoonlijk te blijven bidden. Daar worden we gedragen door de gemeenschappelijkheid van het gebed. Kerkdienst is gelijk ook godsdienstoefening. Tijdens de kerkdienst voeden we het persoonlijk gebed en leggen we heel de wereld in Gods hand. De nood van de wereld en de eigen biddeloosheid. Ik sluit mij volledig aan bij de woorden van Van Ruler: ‘De vraag was en is: waarom zou ik naar de kerk gaan? Het antwoord luidt nu: om de wereld voor te dragen aan God. Mij dunkt: na al het gezegde is dit een enorm sterk, zelfs een doorslaggevend antwoord’ (61).

Dr. Pieter Veerman is predikant (PKN) te Katwijk aan Zee en redacteur van dit blad.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

  • Hits: 1089