Skip to main content

nr2 • 2020 • De kerkgang herijkt

35e jaargang nr. 2 (november 2020)
thema: Huisgodsdienst in tijden van corona

Klaas-Willem de Jong
De kerkgang herijkt
Een kerkrechtelijke reflectie op de impact van corona op de kerkdiensten

‘Op de zondag als de dag des Heren en op de kerkelijke feest- en gedenkdagen komt de gemeente samen in de eredienst.’ Zo begint ordinantie 5 van de Protestantse kerkorde. Het was altijd al wat problematisch dat hier gesproken wordt over ‘de’ gemeente. Wat betekent dat? Er zijn gemeenten met een hoog kerkbezoek, maar zelfs dan wordt de 50 procent alleen bij bijzondere gelegenheden overschreden.

Deze vraag komt eens te meer op als een gemeente vooral online viert. Het is dan slechts een kleine groep die fysiek samenkomt. Kun je dan nog spreken van ‘de’ gemeente? Of anders, als je de online-kerkgangers meerekent, van samenkomen? Tal van kerkordelijke bepalingen zijn niet toegeschreven op de tijd waarin we in het afgelopen vroege voorjaar terecht zijn gekomen. ‘Nou en?’, zal menigeen vermoedelijk zeggen. Zolang we handelen in de geest van de kerkorde, dan is er toch niet zoveel aan de hand? Of: het kerkrecht volgt bij veranderingen veelal de praktijk, wacht dus eerst maar eens even af. Beide tegenwerpingen hebben een zeker recht. Toch komt het er soms op aan. Dat hebben we gemerkt bij de inmiddels al bijna weer vergeten doopstok, begin mei. We hebben alleen al in het kader van goede oecumenische verhoudingen afspraken nodig rond de vraag wat dopen is en wat daarvoor minimaal vereist is.

Ik zie op dit moment in de discussie twee benaderingen ten aanzien van de eredienst. Beide zijn niet nieuw, maar worden wel versterkt door de coronamaatregelen. De eerste is een pleidooi voor een sterker accent op online vieringen met een beperkt aantal op locatie aanwezigen. De tweede richt zich op bijeenkomsten en vieringen in kleine(re) kring buiten het kerkgebouw, al is dat in het kader van de coronamaatregelen van 29 september geen optie meer. De benaderingen sluiten elkaar niet uit. Het is immers mogelijk een online viering in een kleine groep te volgen, ook als die groep groter is dan die van het eigen gezin. Beide benaderingen roepen deels vergelijkbare, maar deels ook geheel eigen kerkrechtelijke vragen op. Ik begin met de eigen vragen om vervolgens de gezamenlijke te bespreken. Die betreffen in het bijzonder de sacramenten.

Online
Kerkdiensten zijn openbaar. De kerkdeuren staan voor iedereen open. Als geen inlogcode nodig is maken online kerkdiensten de drempel een stuk lager. Helemaal nieuw is dat ook weer niet. In de afgelopen twee decennia is een toenemend aantal kerkdiensten op internet voor iedereen toegankelijk geworden. Meestal alleen audio. Inmiddels is daar binnen een halfjaar tijd in een substantieel deel van de gevallen beeld aan toegevoegd, ook in gereformeerde kringen waar vanouds het kunnen luisteren principieel voldoende werd geacht. Deze ontwikkelingen versterken het openbare karakter van de kerkdiensten en daarmee hun missionaire potentie. Iedereen die dat wil kan ongemerkt voor kortere of langere tijd als het ware binnenlopen. Met het oog op deze belangstellenden worden opzet en inhoud soms ook aangepast.
De vragen die dit stelt zijn allerminst nieuw. In 1974 publiceerde G.N. Lammens met zijn Kamper inaugurele Liturgie en massamedia, een grondige studie naar de plaats en functie van de radio- en televisiediensten waar hij als omroepdirecteur nauw bij betrokken was.[1] De gewisselde tegenargumenten lijken sterk op de aarzelingen die nu geuit worden bij internetdiensten. Het voert te ver ze hier alle te bespreken. Ik noem alleen de tegenargumenten die ontleend zijn aan de liturgie.[2] De eerste is de eigen taal van de kerkdienst die de communicatie met degenen die daar niet mee bekend zijn sterk bemoeilijkt. Vervolgens beperkt de kerkdienst op radio of tv de deelname. In de derde plaats, zo signaleert Lammens, acht een aantal theologen de kerkdienst in zijn aard niet-missionair. Lammens pleit er uiteindelijk voor uitzendingen te beperken tot leerdiensten (radio) en getijdediensten (radio en tv).[3] Terzijde merk ik op dat voor Lammens kerkdiensten een onderdeel vormen van het programma-aanbod van de kerken. Als ik deze lijn doortrek levert dat een vraag op: zouden ook gemeenten niet meer kunnen en zelfs moeten aanbieden dan kerkdiensten alleen? De tegenargumenten die Lammens noemt, zijn deels nog altijd geldig, al meen ik wel dat de eerste en de derde twee kanten van een en dezelfde medaille zijn: liturgie kent een eigen taal en vorm die voor buitenstaanders niet zonder meer te verstaan is. Het tweede argument heeft enigszins aan waarde ingeboet. Internetdiensten bieden immers mogelijkheden interactief te zijn, misschien nog wel meer dan gewone kerkdiensten. Ik zag als voorganger bijvoorbeeld al eens de voorbedesuggesties via de app langskomen. Waar het echter gaat om het doopwater of de tekenen van brood en wijn is het scherm een onneembare horde voor zover het gaat om delen in hetzélfde doopwater en dezélfde brood en wijn als anderen die in de viering participeren. Bij dit alles is er wel een nadrukkelijk verschil met vijftig jaar geleden: de vertrouwdheid. Toen ging het in de geselecteerde gemeente om een enkele of een beperkte reeks kerkdiensten die voor het publieke voetlicht kwamen. Online gaat het in beginsel om élke kerkdienst. Incidentele aanpassingen krijgen de facto een structureel karakter.

Bij online kerkdiensten lijkt me de kernvraag of die vanwege de missionaire potentie anders moeten worden ingericht dan de gebruikelijke. Daarbij zal dan wel bedacht moeten worden dat ook gemeenteleden deze diensten anders lijken te beleven dan wanneer ze in de kerk zitten. Als de missionaire potentie wordt benut, is de vervolgvraag in hoeverre dat inbreuk mag maken op het eigene van de liturgie. Dat hoeft overigens geen harde tegenstelling te zijn. In de PKN functioneert een Evensong als pioniersplek: deze hoog-liturgische vorm heeft missionaire kanten. Aan de andere kant van het spectrum lopen in een evangelicaal vormgegeven eredienst het liturgische en missionaire naadloos in elkaar over.
Het kan niet anders of de nadruk op het missionaire zet bepaalde kerkordelijke bepalingen onder druk. Nu al wordt vrij omgegaan met synodaal vastgestelde Bijbelvertalingen, psalm- en gezangboek en dienstboek (ord. 5-1-4, 5-9). Dat zal alleen maar sterker worden, het gaat hier immers om primair op binnenkerkelijk gebruik gerichte uitgaven. Als elke dienst ‘bijzonder’ wordt, is de uitzondering van de ‘bijzondere kerkdienst’ voor het gebruik van het dienstboek (ord. 5-2-4) een papieren regel.

Ook bij andere bepalingen kunnen vragen worden gesteld. We respecteren nu expliciet de expertise van predikant en kerkmusicus (ord. 5-1-4). Bij online kerkdiensten komt een nieuwe expertise op, die van techniek en opname en registratie. In feite komt er een ‘regisseur’ bij. Diens inbreng raakt ook de inhoud. Moet ook dat niet ergens worden vastgelegd? Een bepaling verderop handelt over ‘de ambtelijke aanwezigheid van leden van de kerkenraad’ (ord. 5-1-5). Is dat beperkt tot aanwezigheid op de plaats waarvandaan de dienst uitgezonden wordt? En, om nog een stapje verder te gaan: is er bij sterk interactieve vormen waarin vanuit verschillende ruimten actief geparticipeerd wordt, nog wel sprake van een plaats (vgl. ord. 5-1-3)? Wat betekent dat vervolgens voor de bijzondere zorg waarmee het kerkgebouw in de kerkorde omgeven is?
Een kanttekening nog van juridische aard bij het functioneren van het recht op godsdienstvrijheid en het daarmee verwante vrijheid van meningsuiting. Ooit stelde de advocaat-generaal in een cassatiezaak aangaande beledigende uitlatingen van de familie Goeree: ‘Binnen de muren van het eigen kerkgebouw is er, zo lijkt mij, wat meer vrijheid om te keer te gaan tegen het slechte in de toehoorders’.[4] Hij sprak zo op grond van onderscheid tussen de bevestigende en de wervende belijdenis van de geloofsovertuiging. Ook in latere rechtspraak is het middel van de uiting van belang gebleken. Binnen de eigen gemeenschap is bijvoorbeeld meer mogelijk dan in een interview op tv. Met de toename van online diensten vermindert het toch al beperkte verschil tussen binnen en buiten de muren van het kerkgebouw. Het kan zijn dat kerkenraden en voorgangers juist door de reikwijdte van hetgeen gecommuniceerd wordt, wat terughoudender moeten zijn.

Kringen
Kleine groepen zijn niets nieuws. We kennen ze al van eeuwen her, in conventikels en gezelschappen. Ze bestaan nog steeds in mannen-, vrouwen- en jeugdverenigingen. Daarnaast kennen we nu kringen in allerlei soorten en maten. Vrijwel altijd is er een zekere spanning in relatie tot het georganiseerde kerkelijk leven. In hoeverre is de kleine groep in zichzelf kerk? De evangelical Pete Ward lost in Liquid Church de tegenstelling op. Ook de conferentie, het zangkoor, de bijbelstudiegroep, al die plekken waar Christus gecommuniceerd wordt, zijn in zichzelf kerk.[5] De vraag naar de aard van de sacramenten – en achterliggend die naar het ambt – blijft onbeantwoord.[6] Ik ga daar in de laatste paragraaf nog kort op in.
Omdat een kring als zelfstandige entiteit kerkordelijk op tal van organisatorische grenzen stuit, ga ik verder uit van kringen in het kader van een gemeente. Wel lijkt me dat op termijn toch nog eens gekeken moet worden naar de mogelijkheden hoe kringen desgewenst een bepaalde zelfstandigheid kunnen verkrijgen.[7] De kerkorde en het Dienstboek bieden een kerkenraad de mogelijkheid gebruik te maken van de mogelijkheid van getijdediensten (ord. 5-1-7. ‘Alle leden van de gemeente kunnen worden uitgenodigd in deze dienst voor te gaan.’ (ord. 5-2-1) Het is echter niet denkbeeldig dat een paar toelichtende woorden na verloop van tijd overgaan in een kleine toespraak, om uiteindelijk uit te lopen op een echte preek. Dat geldt overigens ook voor de Bijbelkring waar een of enkelen in toenemende mate het woord nemen en ook krijgen. Voor een kerkdienst gelden echter andere vereisten, zoals de aanwezigheid van ambtsdragers, maar in het bijzonder de bevoegde voorganger (ord. 5-5). Voor dat laatste kan de ontsnappingsclausule van de ‘bijzondere kerkdienst’ (ord. 5-2-4) goede diensten bewijzen, maar alleen zolang ‘bijzonder’ ook de betekenis heeft van niet elke keer. Zolang echter een kring functioneert in het kader van het grotere geheel van een gemeente en de relatie met dat grotere geheel actief onderhoudt, zal het niet veel moeite hoeven te kosten binnen de hoofdlijnen van de kerkorde te blijven.

Sacramenten
Beide geschetste ontwikkelingen raken vooral aan bestaande grenzen als het gaat om de sacramenten. Voor de kleine kring kent de PKN in beginsel een oplossing. Ze heeft uitgesproken dat in bepaalde situaties anderen dan een predikant de sacramenten mogen bedienen, maar zij dienen dan wel diaken of ouderling te zijn (ord. 2-6). Wat in 2004 een hoge uitzondering was, is inmiddels gemeengoed geworden. Binnen afzienbare tijd zal duidelijk worden of de synode deze situatie wenst te continueren of tezamen met een aantal andere maatregelen terug wil naar de uitzonderingssituatie.
Het moderamen van de synode van de PKN heeft ten aanzien van de sacramenten twee mijns inziens met elkaar schurende standpunten ingenomen. Enerzijds heeft het vrijwel direct na het ingaan van de maatregelen besloten bedienaar en element van elkaar los te koppelen, al laat het het aan de eventuele communicant over om te beoordelen of dit terecht is. ‘Het is goed om ook thuis van tevoren brood en wijn als zichtbare tekens van het lichaam en bloed van Christus klaar te zetten. U kunt brood en wijn ook daadwerkelijk nuttigen, wanneer de verbondenheid met Christus daardoor voor u reëler wordt.’ Anderzijds heeft het moderamen bij het dopen met het voorstel van de doopstok bij de toen nog absoluut noodzakelijke anderhalve meter dienaar en water op mechanische wijze bij elkaar willen houden. Vanwege de oecumenische implicaties gaat het hier dan ook om meer dan een individuele beoordeling of het heilzaam is.
In het later verschenen Kerk in tijden van corona schrijft de rooms-katholieke Anton ten Klooster over het uitvoeren van de doophandeling door anderen dan de voorganger: ‘het scheiden van de begieting en de doopformule [is] een onmogelijke splitsing van dat sacramentele ik waarin Jezus zelf handelt.’[8] Waarom het hier gaat om een splitsing, laat staan om een onmogelijke splitsing, laat hij na overtuigend te onderbouwen. Of er sprake is van splitsing zal afhangen van theologische uitgangspunten en definities. Ik zie vooralsnog niet waarom de PKN ten aanzien van de doop niet een vergelijkbare keuze zou kunnen maken als ten aanzien van het avondmaal. Oecumenisch hoeft dat geen bezwaar te zijn, zolang, met de woorden van de oecumenische doopovereenkomst uit 2012, de doop maar voltrokken is ‘volgens de aldaar [in casu in de PKN] geldende regels’.
Ten Klooster signaleert een verschil in theologische visie. Moeten we dat maar niet gewoon toegeven in plaats van krampachtig zo dicht mogelijk bij elkaar proberen te komen? Wat bij de verdere meningsvorming in ieder geval niet helpt zijn akelige frames als zou het online avondmaal iets zijn als met een ‘cracker op de bank’. Niettemin, de aard van het avondmaal verzet zich naar mijn idee tegen een al te sterke individualisering, zoals die door het moderamen mogelijk lijkt te zijn gemaakt: ook een enkeling kan zo deelnemen. Tegelijk geeft het Dienstboek ook nu al de mogelijkheid ‘in bijzondere omstandigheden’ in aansluiting op een viering in de kerk brood en wijn door een ander dan de voorganger te laten uitdelen.[9] Het avondmaal is kennelijk nooit los verkrijgbaar, zonder de verbinding met het grotere geheel van gemeente en kerk. In het delen buiten de kerkzaal is twee het minimum.
Ik stel vast dat we ten aanzien van de sacramenten theologisch nog voor het nodige huiswerk staan. Vooralsnog zou ik willen vertrouwen op de werking van het Woord, ook in de sacramentsbediening, juist in deze tijd waarin we zoeken naar nieuwe wegen.

Afgesloten 6 oktober 2020

Dr.mr. K.W. de Jong studeerde theologie en Nederlands Recht, promoveerde in 1996 aan de VU op een liturgie-historisch proefschrift. Hij is werkzaam aan de PThU, onder meer als docent kerkrecht.
Mailadres:
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Noten:
[1] G.N. Lammens, Liturgie en massamedia (Kamper Cahiers 24), Kampen 1974.
[2] Lammens 1974, 7v.
[3] Lammens 1974, 38-41.
[4] HR 5 juni 1987, AB Rechtspraak Bestuursrecht 1988, 276 (concl. A/G Leijten, r.o. 19-21).
[5] Pete Ward, Liquid Church, Carisle 2002, 2.
[6] Ook in later (verzamel)werk is dit thema onderbelicht (vgl. bv. Liquid Ecclesiology. The Gospel and the Church, Leiden 2017).
[7] Ord. 2-5-10 t/m 13 biedt hiervoor een handvat, maar heeft op dit moment uitsluitend betrekking op huisgemeenten na opheffing van een gemeente (ord. 2-9-5). De synode gaf in het najaar van 2017 te kennen geen ruimte te zien voor een ruimere toepassing.
[8] Anton ten Klooster, ‘Sacrament op afstand?’, in Herman van Rompuy e.a., Kerk in tijden van corona. Diagnose – dilemma – duurzame toekomst, Baarn 2020, 73-81, 77.
[9] Dienstboek. Een Proeve. Deel II. Leven-zegen-gemeenschap (Zoetermeer: Boekencentrum, 2004), 189, 192, 197v.

 

 

  • Hits: 1305