Skip to main content

nr2 • 2020 • Ik geloof in de kerkdienst

35e jaargang nr. 2 (november 2020)
thema: Huisgodsdienst in tijden van corona

Ilonka Terlouw
Ik geloof in de kerkdienst
Over het gemis van God als je niet voor kunt gaan

Na weken gesloten te zijn, opende onze gemeente in juni 2020 op de zondagochtenden de deuren voor ‘Momenten van bezinning & ontmoeting’. Elk halfuur was er gelegenheid om een meditatief moment in de kerkzaal bij te wonen, om daarna in de hal een kopje koffie te drinken en elkaar op anderhalve meter afstand te ontmoeten. Van de gemeenteleden die van de gelegenheid gebruikmaakten, hoorde ik voornamelijk één ding: ‘De mensen; wat heb ik díe gemist!’
Ik heb ze ook gemist. Tegelijk merkte ik bij mijzelf dat die uitspraak niet de volledige lading dekte. Want ook God heb ik gemist. Toen de diensten wegvielen en ik niet meer kon voorgaan, heb ik dat ervaren als een groot gebrek. Ik miste de mensen, ja, maar ik miste God ook.

In deze bijdrage wil ik deze uitspraak en dit gemis toelichten. Daartoe zal ik als eerste iets vertellen over hoe ik als predikant de coronamaanden ervaren heb, de tijd waarin dit gemis van God voelbaar werd.[1] Vervolgens stel ik de vraag waar dit gemis vandaan komt en bespreek ik de unieke, toegevoegde waarde van de kerkdienst voor het geleefde geloof. Ik hanteer daarbij een praktisch-theologisch perspectief, waarbij ik het deelnemen aan (inclusief voorgaan in) de kerkdienst benader als een geloofspraktijk met vormende kracht. Ik zoom tenslotte in op de plek die deze geloofspraktijk inneemt in mijn dagelijks leven.

Predikant in coronatijd
De coronamaanden van voorjaar 2020 laten zich in mijn ervaring met drie kernwoorden karakteriseren: teleurstellend, ingrijpend en vereenzamend. Reeds voor de eerste maatregelen op 12 maart werden afgekondigd, begon de teleurstelling. De gemeentereis naar Israël die 29 maart zou plaatsvinden, moest net voor biddag geannuleerd worden. Enkele dagen later werden alle kerkdiensten geannuleerd. Het werd een ingrijpende tijd, eerst omdat mijn man en kinderen (een peuter en een kleuter) thuis kwamen te zitten, maar later vooral omdat mijn moeder, na enkele weken van intensieve mantelzorg, overleed. Ik voelde me eenzaam in alles wat over me heen kwam, zowel in persoonlijk opzicht als op professioneel vlak. Ik voelde me opgesloten in de twintig vierkante meters van mijn werkkamer thuis, die ik in coronatijd ook nog eens met drie anderen moest delen. Vanuit de kerkenraad kwam aanvankelijk niet veel actie of energie. De kerkenraadsleden hadden door de coronacrisis genoeg andere zaken aan hun hoofd die de aandacht opslokten. Binnen de gebaande paden loopt het in onze gemeente altijd soepel, maar nu die vaste structuren wegvielen voelde iedereen zich onthand. Niemand wist wat er precies van hem of haar werd verwacht. Bij veel gemeenteleden proefde ik een soort van gelatenheid, hoewel het moeilijk was om op afstand te peilen wat hen echt bezighield.

Geregeld lees ik dat deze coronamaanden voor velen ook een tijd voor gebed en bezinning vormden.[2] Persoonlijk heb ik daar niets van gemerkt. Geen ruimte voor bezinning, reflectie of gebed voor mij, maar aanpoten en overuren draaien met mama-roepende kinderen aan mijn bureau. Ik vond het een ware woestijntijd. Gelukkig waren er oases: de online vieringen bijvoorbeeld, die wij met een klein groepje gemeenteleden met tussenpozen van telkens enkele weken hebben gemaakt. Gelukkig ook zette de coronacrisis een beweging van digitalisering en modernisering in gang, in onze gemeente en in vele anderen. Het werd hoog tijd dat de kerk zich de moderne media eigen maakte. Maar ik miste de kerkdiensten, het voorgaan op de zondagmorgen en – zo realiseerde ik me later – ik miste daarin al meer God.

De vormende kerkdienst
Er is iets onherleidbaars aan de samenkomst van de gemeente op zondagmorgen dat niet teruggebracht kan worden tot de mensen die op zondagochtend samenkomen. Bijbels-theologisch komt dat onder andere tot uitdrukking in de uitspraak van Jezus: ‘Waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden’ (Matteüs 18:20). Het valt niet mee om deze ontmoeting met Christus op zondagmorgen in praktisch-theologische inzichten te vatten of ontleden. F.G. Immink duidde het een aantal jaar geleden aan met de woorden van Gerrit Achterberg: ‘Het heilige gebeurt’.[3] Dat duidt op activiteit van Godswege, op de aanwezigheid van Christus die de mens in hart, ziel, verstand en kracht beroert. Het impliceert ook dat het ‘heilige gebeuren’ van de kerkdienst iets doet met hen die dat gebeuren vormgeven. Wat wij doen in de kerkdienst, doet iets met ons. Het doet iets met mij als predikant. In de kerkdienst ‘gebeurt het heilige’ ook aan mij als predikant.

Een auteur die vanuit een gecombineerd cultuurfilosofisch en praktisch-theologisch perspectief deze kracht van de kerkdienst inzichtelijk tracht te maken, is James K.A. Smith.[4] In zijn recente boek Je bent wat je lief is analyseert hij de kerkdienst als liturgie, een ‘term voor die rituelen die geladen zijn met een fundamenteel Verhaal over wie we zijn en waarom we hier zijn.’ (61) De kerkelijke liturgie vormt een ‘verbeeldingscentrale’ waar onze ‘liefde en verlangens worden gevoed’ met het evangelie en georiënteerd raken op God en zijn koninkrijk. (13, 39) Een belangrijk punt in zijn betoog is dat het deelnemen aan de kerkdienst (en evenzo het deelnemen aan concurrerende, seculiere liturgieën) bovenal ‘affectief en esthetisch’ werkt, niet louter cognitief. Liturgieën waarin we onszelf onderdompelen of waarin we worden ondergedompeld, krijgen op den duur vat op ons binnenste. (60) Vanuit deze benadering en het mensbeeld dat hieraan ten grondslag ligt, hoeft het niet te verbazen dat er een diepgaand gevoel van gemis van God ontstaat als deze vormende kracht ons binnenste niet langer kan raken. De mens is een verlangend wezen, niet enkel een denkend wezen. Aldus miste ik God, terwijl ik met mijn verstand heus wist dat Gods nabijheid in Christus een belofte is die over het uur van de kerkdienst heen reikt.

Het alternatief dat mij werd aangeboden, de concurrerende liturgie die mijn binnenste voor zich trachtte te winnen, was de coronaliturgie waarbij de anderhalve meterpraktijk bepalend was (en is). Het is een liturgie die geladen is met het evangelie van ieder mens zijn eigen eilandje van anderhalve meter lang en breed. Dagelijkse oefening en training werden mij van hogerhand opgelegd. Net als de kerkelijke liturgie deed en doet deze praktijk iets met mij en raakte het mijn hele wezen. (51) Het resulteerde in een sterk urgentiebesef betreffende het hervatten van de kerkdienst, een urgentiebesef waarin ik me vervolgens geregeld eenzaam voelde.

Het voorgaan als geloofspraktijk
Om de impact van het ontbreken van kerkdiensten op mij als voorganger beter te begrijpen, is het belangrijk om te beseffen dat dit gemeenschappelijke ritueel mijn persoonlijk geloofsleven in sterke mate bepaalt en tegelijk een belangrijke fysieke en zintuigelijke dynamiek kent. Het deelnemen aan de eredienst als voorganger is een geloofspraktijk die verder strekt dan het betreffende uur op de zondagochtend. Het bepaalt mijn week en neemt daarbij mijn hele wezen, ziel en lichaam, met huid en haar, in beslag. ‘De krachtigste liturgieën,’ zegt Smith terecht, ‘zijn afgestemd op onze lichamelijkheid; ze spreken onze zintuigen aan, ze kruipen onder onze huid. De weg naar ons hart loopt via het lichaam, zou je kunnen zeggen.’ (60) In het persoonlijke geloofsleven geldt dit evenzo.

Het ‘voorgaan in de eredienst’ vormt voor mij een wekelijkse routine die doordrongen is van dergelijke ‘lichamelijkheid.’ Het omvat de pijn in mijn rug en schouderbladen na een dag stevig kauwen op de exegese van een Bijbeltekst. Het omvat de nachtrust die verstoord wordt door malende gedachtes die zoeken naar orde en een preekstructuur. Zaterdagavond leg ik mij anders te ruste dan de overige avonden. Ook het opstaan op zondagmorgen is anders. Mijn geest is gericht op de dienst die ik leiden moet. Aldus stap ik onder de douche met net iets meer alertheid in mijn lijf en leden dan gewoonlijk. Ik föhn mijn haar daarna zorgvuldiger dan anders. Ik besteed tijd aan mijn make-up, iets waar ik doordeweeks de moeite niet voor neem. Als ik mijn panty voorzichtig aantrek en vervolgens het mantelpakje dat de hele week in de kast heeft gewacht tot de zondag weer aanbrak, dan is de kerkgang voor mij al volop aan de gang. Het voorgaan in de eredienst neemt mijn lijf letterlijk in beslag.

Als ik vervolgens in de auto stap, controleer ik nogmaals of ik mijn mapje met preek wel bij me heb. De stemming in de hal van de kerk is hartelijk maar ook nog ingetogen, verwachtingsvol. Alle zintuigen doen mee bij het betreden van de kerkzaal. Ik voel een lichte spanning in me als ik de ruimte met zijn eigen geluiden en geroezemoes over me heen laat komen. Het verstommen van het geroezemoes en het geluid van mijn hakken die over de grond tikken zijn eigen aan het moment dat ik naar voren loop. Dan volgt de stilte die over mij en de gemeente komt als ik achter de tafel ga staan. Het is één van de weinige momenten in de week dat ik me bewust ben van mijn eigen ademen, als tenslotte die woorden weerklinken: ‘Onze hulp…’.

Al deze concrete acties en ervaringen maken onderdeel uit van het eigenlijke voorgaan in de zondagse eredienst. Ze maken dat dit voorgaan is verweven met mijn leven van week tot week, bijna van dag tot dag. Voor veel gelovigen is de zondagse kerkgang een goede gewoonte. Zo is voor mij het voorgaan op zondagochtend een goede, krachtige gewoonte waarin ik het geloof beoefen en afgestemd raak op het Verhaal van het evangelie, van God, van zijn sjalom. Bewust en onbewust word ik bepaald bij wat ertoe doet en wie ik mag zijn: geroepen om God te dienen en zijn mensen. Zo treedt God mij tegemoet, van week tot week, en neem ik deel aan dat ‘heilige gebeuren’ waarin God mij tenslotte ontmoet. Als de gewoonte van het voorgaan wegvalt, valt het geloof niet direct weg. Het verliest wel aan kracht.

Zijn er alternatieven?
De afgelopen maanden heeft de kerk haar best gedaan om het gat dat ontstond door het wegvallen van de kerkdiensten te vullen. Ook in mijn gemeente organiseerde ik ‘online diensten’, telkens met tussenpozen van enkele weken. Het waren, zoals gezegd, oases voor mij en voor veel gemeenteleden. Kan deze online gestalte zich echter meten aan de fysieke? Kan zij haar vervangen? Dat zou een miskenning zijn van het karakter van de eredienst, van het geloof dat erdoor gevormd wordt en van wie wij als mensen zijn. In online vieringen mag ik de boodschap weliswaar uitdragen, maar van gemeenschappelijk participeren in een tastbaar, liturgisch gebeuren is nauwelijks sprake. Het ‘heilige gebeuren’ dat ons aller harten en zielen grijpt, boet in aan kracht of blijft zelfs geheel achterwege. Evenzo is het mij veel te veilig om ieder voor zich in z’n eigen huiskamertje brood en wijn tot zich te laten nemen in plaats van met die ander aan tafel te schuiven. Gods genade voor ieder mens en de naastenliefde waartoe wij geroepen zijn, verworden eenvoudig tot mentale concepten in plaats van geleefde realiteiten.

Wat mij betreft vormt dat geen pleidooi tegen online vieringen. Eerder een oproep om bewuste keuzes te maken in de opzet van online vieringen. Hoe maken we er – zoveel mogelijk en zolang nodig – een materiële en gemeenschappelijke praktijk van? Een volwaardige vervanging zal het echter nooit worden. Het samenkomen in kleine groepen om de online vieringen te volgen, vind ik theologisch gezien een prachtig alternatief. De praktijk is helaas vaak weerbarstiger: Hoe vaak zijn het niet vriendengroepjes, die samenkomen voor een gezellig koffie-uurtje of fungeren als persoonlijk supportgroepje? Dat zijn allemaal waardevolle dimensies van samen kerk-zijn, maar geen vervanging van de eredienst.

Het gemis van de kerkdienst is niet eenvoudig te ondervangen, alle mooie initiatieven ten spijt. We zullen het met het gemis moeten uithouden. Ik betwijfel echter of dat het grootste probleem is. Het teloorgaan van het verlangen naar de levendige gemeenschap met onze Heer en elkaar is dat des te meer. Dat roept bij mij de vraag op welke praktijken dat verlangen zouden kunnen cultiveren en activeren. De gebrekkigheid van online vieringen deed bij mij in ieder geval precies dat: het verlangen in mij brandend houden naar de echte samenkomst. Zou het, met oog op het koesteren van dat verlangen, ook niet lonen om te investeren in gezamenlijke gewoontes met het gezin of huishouden waartoe je behoort? Als gemeenschappelijke praktijken zo krachtig en vormend zijn voor het geloof als Smith uiteenzet, dan liggen hier kansen. Het voorkomt enerzijds dat het geleefde geloof aan het zijden draadje van persoonlijke discipline en individuele toewijding hangt. Anderzijds kan het gezin de christelijke gemeente niet vervangen maar als afgeleide daarvan ons verlangen wel richten op die gemeenschap in en met de Heer.

Conclusie: geloven in de kerkdienst
Hoewel de insteek van dit artikel persoonlijk is, roept de theorievorming van Smith de vraag op naar de bredere geldigheid hiervan. Zouden we als kerk er niet meer oog voor moeten hebben hoe niet enkel de verbondenheid met elkaar lijdt onder de coronacrisis, maar ook de verbondenheid met God? Te vaak heb ik de afgelopen weken gehoord: ‘Ja, maar kerk-zijn is toch méér dan de viering op zondag?’ Of: ‘Jammer dat we niet meer naar de kerk kunnen, maar mijn geloof valt niet samen met de kerkgang op zondagmorgen.’ Daar ben ik het allemaal mee eens. Echter, wat ik ook maar al te vaak hoor of daarin proef is: ‘Eigenlijk heb ik de kerk ook helemaal niet nodig om te kunnen geloven.’ Daar kan ik daar geen ‘amen’ op zeggen. Laten we alsjeblieft de kracht van ons individuele geestelijke leven niet overschatten en de waarde van de kerkdienst niet onderschatten. Coronatijd heeft me dus toch nog iets opgeleverd: ik geloof in de kerkdienst.

Dr. I. Terlouw is predikant van Prot. Gem. Tollebeek. Ze promoveerde in 2015 op een praktisch-theologisch onderzoek naar de ‘persoonlijke relatie met Jezus’ van evangelisch-protestanten. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

[1] Zie: www.pkn-tollebeek.nl; www.ilonkaterlouw.com.
[2] E.g. Herman van Rompuy, Hilde Kieboom, Gerard de Korte e.v.a., De kerk in tijden van corona. Diagnose-dilemma-duurzame toekomst, Baarn 2020, pp. 17, 42.
[3]F.G. (Gerrit) Immink, Het heilige gebeurt. Praktijk, theologie en traditie van de protestantse kerkdienst, Zoetermeer 2011.
[4] James K.A. Smith, Je bent wat je lief is. De spirituele kracht van gewoontes, vert. Kees de Wildt, Utrecht 2019.

Voor het bestellen van dit nummer, klik hier
Voor een abonnement op Kontekstueel, klik hier

 

  • Hits: 1835