Skip to main content

nr1 • 2020 • Beeldenstrijd

35e jaargang nr. 1 (september 2020)
thema: Sterven: een kunst apart?

Jos Wienen
Kroniek
Beeldenstrijd

Om de Black Lives Matter-beweging kon deze zomer niemand heen. Veel demonstranten gaven uiting aan hun afkeer van de manier waarop een Amerikaanse politieman een zwarte man door verstikking om het leven bracht. Velen voelden pijn en schaamte vanwege de vooroordelen en het geweld tegen zwarte mensen in heden en verleden, ver weg en dichtbij. Zwarte Piet lijkt versneld het veld te moeten ruimen. En ook de discussie over beelden van helden uit het verleden kreeg nieuwe impulsen.

Het bleef niet bij discussie. Er waren acties en tegenacties met politie die moest optreden. Drie jaar geleden schreef ik over de beeldenstrijd in dit blad. Veel is er niet veranderd. Toch wil ik erop terugkomen. Toen leek het nog te gaan om een paar beladen voorbeelden als Jan Pietersz Coen. Nu grijpt de beeldenkritiek veel breder om zich heen. Een beeld van de grote strijder voor geweldloosheid, Gandhi, werd ook besmeurd, omdat hij een racist was.

Afrekeningen
In Engeland lag het bekendste standbeeld van Churchill onder vuur. Hij zou ook een racist zijn en verantwoordelijk voor geweld en verdient geen standbeeld. Zijn grootse politieke carrière, zijn heroïsche leiding van Engeland in de strijd tegen Nazi-Duitsland, het rechtvaardigde geen eer voor een koloniale racist. Het gaat om enkelingen. Voor de meeste Engelsen blijft hij de grootste Engelsman aller tijden. Het gaat er waarschijnlijk ook om het oude Engeland te beledigen, om plaats op te eisen voor een nieuw, ander Engeland. In eigen land kreeg het beeld van Piet Hein de volle laag. De man van kleine naam, grote daden en de zilvervloot zou niet deugen. Zijn probleem schijnt te zijn dat hij werkte voor de West-Indische Compagnie, die na zijn dood in slaven heeft gehandeld. Daarmee is zijn naam en werk besmet. Je zou ook kunnen zeggen: wat deed een Nederlander in Amerikaanse wateren? Het is afrekenen met het oude Nederland. Hier worden maatschappelijke tegenstellingen verscherpt. De leiders en generaals van de Boerenrepublieken in hun vrijheidsstrijd tegen de koloniale macht bij uitstek, Engeland, liggen ook weer onder vuur. Talloze straten in Nederland zijn naar de helden van Zuid-Afrika genoemd, maar voor sommigen deugen zij niet, vanwege de latere apartheid in hun land, of omdat ze als witte mensen niets in Afrika te zoeken hadden of omdat ze racistische ideeën hadden of vast wel gehad zullen hebben. In alle gevallen valt op hoe eigentijdse opvattingen en benaderingen bepalen hoe er gekeken wordt naar historische figuren, waarbij kennis van de tijd en de situatie er eigenlijk niet toe doet en de argumentatie uiterst dun is.

Er ontstaan ook nieuwe historische beelden. Ik nam deel aan een slavernijwandeling door Haarlem, waarin op allerlei plekken wordt stilgestaan bij het slavernijverleden. Het is soms wat vergezocht, maar je kunt als je consequent verbanden zoekt toch aardig wat tegenkomen. Een huis van een lakenkoopman wordt gelinkt aan het slavernijverleden omdat Hollandse handelaren laken gebruikten als ruilmiddel voor slaven. Zo wordt slavernij wel tastbaarder en komt het dichterbij. Saillant detail was dat bij het geboortehuis van Nicolaas Beets, de bekende predikant en schrijver van de Camera Obscura, zijn rol als bestrijder van de slavernij naar voren kwam. Zo krijgt een oude held (met zijn eigen Hildebrandmonument) plotseling juist nieuwe glans.

Plastic standbeelden
Het is goed om nog eens na te denken over achterliggende vragen. Waarom hebben we standbeelden van grote figuren uit de geschiedenis? Wie zijn degenen wier nagedachtenis we ons herinneren en die we eren? Je hoort weleens over iemand zeggen: die verdient een standbeeld. Dat is meestal figuurlijk bedoeld. Maar de vraag wie een standbeeld verdient, is eigenlijk best interessant. Veel standbeelden zijn opgericht voor grote strijders en generaals uit het verleden. In vele hoofdsteden kun je de strijdbare helden vinden, van lang geleden of van recenter datum. Veldheren scoren goed als het om beelden gaat. Ook keizers, koningen en koninginnen als verpersoonlijking van hun land en hun tijd zijn overal te vinden, maar evengoed schrijvers, schilders, componisten en filosofen. Hun beelden werden opgericht vanuit een romantisch, nationalistisch pathos of lokale trots op de eigen beroemdheden. Maar ook uit bewondering voor hun enorme talent. Het eerste standbeeld in de openbare ruimte in Nederland is het beeld van Erasmus in zijn geboortestad Rotterdam. In de negentiende eeuw kwamen er heel veel bij. Van Willem van Oranje tot Michiel de Ruyter, van Rembrandt tot Vondel. Nederland blies zijn partijtje mee. De beelden vormden een soort canon van onze nationale geschiedenis en van onze trots. En het gaat door, al wordt vorm en omvang bescheidener. Soms zijn de monumenten ook een vorm van eerherstel. Zo hebben Van Oldenbarnevelt en de gebroeders De Witt nu hun eigen standbeelden. Kerkelijke helden zijn in ons land niet zo ruim bedacht met beelden, maar dat van Willibrord te paard op het Janskerkhof te Utrecht is meteen wel een van de mooiste. De meeste beelden zijn er gekomen uit nationale of lokale trots. De beelden eren niet alleen de betrokkene, maar ook onszelf of degene die zich ingezet heeft voor de plaatsing. Als ze er staan worden ze deel van het straatbeeld, dat mensen herkennen en waar ze zich soms aan hechten. En ze worden deel van het collectieve geheugen, het beeld van onze geschiedenis. Daarom liggen discussies erover ook gevoelig. Het raakt het gevoel van trots (of juist schaamte), het straatbeeld en het beeld van de geschiedenis. Eerbetoon in brons en steen is ook bedoeld om de tijd te trotseren, al is het geen garantie. Jan Pietersz Coen, de grondlegger van een koloniaal rijk, staat nog overeind, maar heeft al heel wat stormen van kritiek moeten doorstaan.
Wanneer al die helden van weleer langs de hyperkritische, moderne meetlat worden gelegd, blijven er niet zoveel overeind. De een na de ander blijkt door de mand te vallen voor het tribunaal van onze eigentijdse normen en waarden. Dat kan ook niet anders. Ze leefden in een andere tijd. Wanneer we alleen standbeelden willen voor mensen die naar hedendaagse maatstaven volmaakt zijn, kunnen we ze misschien beter van plastic maken, want lang hoeven ze niet mee. De helden van nu vallen ook weer door de mand van de normen van morgen. Ook zij zijn gewoon mensen en kinderen van hun tijd.

Bijbelse beeldvorming
Een paar jaar geleden was ik bij een lezing van de bekende entertainer Maarten van Rossum, die van huis uit historicus is, met specialisatie de Verenigde Staten van Amerika. Hij hield een verhaal over Amerikaanse presidenten en het refrein is me bijgebleven: van iedere door hem behandelde president was zijn commentaar: zwáár overschat. Van Washington tot gisteren. Alleen Lincoln kwam in het verhaal niet voor. Misschien is zijn standbeeld in Washington zo buitencategorie groot, dat zelfs Maarten van Rossem zich er niet aan wilde vertillen. Wie met zo’n blik naar mensen kijkt, kan beter geen standbeelden oprichten. Maar het is menselijk om bijzondere prestaties, of de symbolische betekenis van mensen te eren. En als de waardering of symbolische waarde omslaat kunnen beelden ook verdwijnen.
Ik las een stukje over het bekende beeld van David door Michelangelo. Over de bijna volmaakte schoonheid van het beeld. Verdient David eigenlijk wel een standbeeld als we onze beelden voor ons hedendaagse tribunaal brengen? Onmiskenbaar dapper held, groot koning en ook nog eens een groot dichter en musicus. Maar ook moordenaar en echtbeker. Het laatste zal voor het hedendaagse tribunaal misschien geen probleem opleveren, maar het eerste wel. En ook de term massamoordenaar kan vallen. Wat ik altijd bijzonder gevonden heb, is dat het Bijbelse beeld van David zo levensecht is. Het is een verhaal van grootheid en kleinheid, van een mens tussen zonde en genade. Een mens met talenten en menselijke warmte, maar ook met gebreken. Een mens met berouw, een mens die niet zonder vergeving verder kon. De canon van onze geschiedenis, de beelden op onze pleinen maken mensen met talenten en grootheid meestal (nog) groter dan ze waren. Historische beeldvorming verkleurt vaak ook een beetje. De held wordt nog edeler, de schurk wordt nog slechter. De Bijbelse beeldvorming is realistischer, eerlijker. Dat helpt om mensen niet te snel af te schrijven, op grond van verschuivingen in onze ideeën. Maak de sokkel niet te hoog: het zijn mensen. Maar breek ze ook niet te snel weer af: het zijn mensen.
Het is goed dat de toegenomen veelkleurigheid van onze samenleving ook in de publieke ruimte zichtbaar wordt. Dat proces is al begonnen. Er staan beelden van Anton de Kom, van Georg Maduro, van Mandela, van Martin Luther King en ook van Mahatma Gandhi in Nederland. Dat van Gandhi is zelfs al besmeurd. Ze horen bij de veelkleurige werkelijkheid van het hedendaagse Nederland. Dat lijkt me een betere weg dan de poging om oude beelden geforceerd te laten verdwijnen. Black Lives Matter, alle mensen tellen mee. Het is goed dat we ons dat meer realiseren. Niet door de symbolen van het oude Nederland omver te halen. Dat wakkert tegenstellingen aan. Maar door te laten zien, dat je erbij hoort.

Krankjorum boek
Ook teksten kunnen uit de tijd raken. Bovengenoemde Maarten van Rossem is jurylid in het programma De slimste mens. Bij de vraag wat het tweede Bijbelboek was, die de kandidaten niet wisten te beantwoorden, wilde hij als alwetend jurylid even wat informatie delen: het gaat hier om het Oude Testament, een totaal krankjorum, gewelddadig en idioot boek. Het argeloze publiek werd door de deskundige gewaarschuwd. Merkwaardig. Je hoeft niet gelovig te zijn om de grootsheid van dit boek te herkennen. Volgens ds. Jan Offringa is dat overigens niet de goede reactie. In Trouw betoogde hij dat de reactie moet zijn dat we duidelijk afstand nemen van verhalen die God in verband brengen met moordzucht en andere verwerpelijke zaken. Daarom moeten theologen Van Rossem gelijk geven, zonder zijn kwalificaties over te nemen. De predikanten Klootwijk en Rouwhorst wezen in een reactie op de inspirerende kant van de Bijbel. Dat is fout, volgens Offringa. Is Exodus een boek met aandacht voor zwakkeren en kwetsbaren in de samenleving? Nee, een moordzuchtig verhaal over het doden van onschuldige kinderen in Egypte! Eerlijk gezegd vind ik dit onbegrijpelijk. Niet omdat deze verhalen in de Bijbel geen vragen en tegenspraak oproepen, maar vanwege de kennelijke behoefte om het grote verhaal van de bevrijding van slaven uit de slavernij te verstoppen achter een keurige afkeuring van de wijze waarop deze bevrijding in dit verhaal door God wordt voltrokken. Het lijkt erop dat Offringa’s reactie op Van Rossem is: u hebt gelijk, maar als je goed zoekt staan er ook verhalen in die ermee door kunnen. Het lijkt me logischer om of met Van Rossem in te stemmen en op zoek te gaan naar een meer inspirerend boek of tegen Van Rossem te zeggen: Ik geloof dat u de essentie van het Oude Testament hebt gemist.

Onopgeefbare verbondenheid
Nadenkend over de achtergrond van de reactie van Offringa, bedacht ik plotseling dat het dezelfde is als de predikant die een pleidooi voerde om als PKN af te stappen van een speciale plek voor Israël en het jodendom. De kerkorde spreekt van een onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël. Dat vindt hij onnodig en dubieus, want ook met andere religieuze tradities moet de kerk zich verbonden weten. Wel wil hij het woord onopgeefbaar weer gebruiken. Na vijftien jaar moeten we de onopgeefbare verbondenheid met Israël opgeven en een nieuwe onopgeefbare verbondenheid aangaan met strijd tegen antisemitisme en elke vorm van discriminatie op grond van ras en geloof. Een paar dingen staan me in zo’n pleidooi heel erg tegen. In de eerste plaats dat de werkelijkheid ontkend wordt. De kerk stamt historisch gezien uit Israël. Jammer misschien voor sommigen en ook best mogelijk om het te ontkennen, maar het blijft gewoon een gegeven. De discussie kan erover gaan wat voor betekenis we eraan toekennen, maar geen macht ter wereld kan deze historische werkelijkheid veranderen. In de tweede plaats staat het pathetische gebruik van het woord onopgeefbaar me tegen. Als je na vijftien jaar iets wilt opgeven wat we onopgeefbaar hebben genoemd, zou je uit schaamte voor het ijdele gebruik van dit woord moeten afspreken het nooit meer te gebruiken. Mijn tekstverwerker kent het niet. En iemand die na vijftien jaar iets onopgeefbaars schrapt, weet ook niet wat het betekent. De onopgeefbare strijd tegen antisemitisme klinkt trouwens ook pijnlijk voor de kerk, die geen vijftien jaar, maar eeuwen antisemitisme heeft gekend. Uit zijn toelichting begrijp ik dat Offringa eigenlijk wil zeggen: ik heb grote bezwaren tegen de politiek van de staat Israël. Zeg dát dan.

Willem Barnard
De Black Lives Matter-beweging ging ook de kerk niet voorbij. Willem Barnards lied over het Nieuwe Jeruzalem was de kerkelijke steen des aanstoots. De negers met hun loftrompet in dat gezang roepen weerstand op. Predikant Tom Mikkers vindt het niet meer kunnen. Het woord negers is racistisch. Kinderen van Barnard vonden het pijnlijk: het was toch niet racistisch bedoeld. Dat lijkt me evident. Trefzeker worden zwarte mensen in dit lied in het nieuwe Jeruzalem naar voren gehaald. Met hun trompet blazen ze vrolijk mee met David met zijn harp en Mirjam en Hanna met trommel en tamboerijn. Wat een feest! De bedoeling was onmiskenbaar positief. Maar het gebruikte woord is het probleem. Het betekent zwarte mensen, maar het is beladen geraakt. En dus moet deze kleur volgens de critici uit het lied. En schrap dan ook meteen de Joden met hun ster, in de volgende regel. Is dat geen onsmakelijke verwijzing naar de Joden die met een ster werden gemerkt en weggevoerd? Voor Barnard horen de gediscrimineerde en vervolgde Joden erbij en doen ze mee. Met hun Davidsster.
Ik las dat nakomelingen en geestverwanten hebben geoordeeld dat herschrijving Barnards zegen zou hebben. Dat zou heel goed kunnen. Maar ik weet het niet helemaal zeker. Ik hoorde in mijn Utrechtse tijd van een medestudent die als buurman geregeld met Barnard van gedachten wisselde, dat hij zich helemaal niet kon vinden in de gewoonte van sommige voorgangers om in gezang 477 (Geest van hierboven) in de laatste regel van het eerste couplet het woord zonen te vervangen door kind’ren. Hij mopperde dat ze niet begrepen dat in het begrip zonen zoveel meer meekomt dan in het woord kind. Veranderingen in (vertalingen van) liederen zijn van alle tijden, maar een beetje tegendraadsheid in een tekst kan geen kwaad.

Drs. J. Wienen is burgemeester van Haarlem, theoloog en redacteur van Kontekstueel.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

          

  • Hits: 1190