Skip to main content

nr6 • 2020 • Woorden als toegangspoort

34e jaargang nr. 6 (juli2020)
thema: Zomernummer

Barbara Lamain
Woorden als toegangspoort
Ezechiël 37

Het is een schokkend en indringend beeld: het dal vol dode botten die eens hebben behoord tot levende mensen. In het jaar waarin we de bevrijding beleven denken we onwillekeurig terug aan beelden van massagraven uit de Tweede Wereldoorlog. Het is een beeld dat je de adem beneemt. God geeft opdracht aan Ezechiël om er aan alle kanten omheen te lopen. Bij één blik denk je misschien dat je genoeg gezien hebt. Daar denkt God anders over.
Het wordt beschreven in maximale omvang. Ezechiël moet er aan alle kanten omheen lopen. Hij zag dat er verspreid over het dal heel veel beenderen lagen. En ze waren helemaal uitgedroogd (Ez. 37:2). Oftewel: hier lag het bewijs van een tragedie van maximale omvang en zonder enig sprankje hoop. ‘De HEER vroeg mij: “Mensenkind, kunnen deze beenderen weer tot leven komen?” Ik antwoordde: “HEER, mijn God, dat weet U alleen”’ (Ez. 37: 3). God stelt hem een vraag over deze tragedie en of er toekomst is.

Dat weet U alleen
Aan ons als christenen wordt ook deze vraag gesteld. Een vraag die in onze tijd verschillende gestalten kent. Het is een vraag over de toekomst van de aarde in deze tijd van klimaatverandering en een groter wordende plastic soep. Het is een vraag over de coronacrisis, een vraag te midden van onrust over raciale achterstelling en verharding van standpunten en politieke polarisatie. Vaak voelen we de onweerstaanbare neiging om ons te mengen in het gekrioel van stemmen met een verhaal dat de huidige crisis duidt: hoe het komt, wat hiermee te maken heeft en wat het perspectief is. Ezechiël weerstaat deze drang; hij weet zich te bedwingen. Beseffend dat hij een mensenkind is, een sterveling. Hij antwoordt: ‘HEER, mijn God, dat weet U alleen’ (Ez. 37:3).
Als christen en als predikant of ouderling hoeven we geen indruk te maken door precies te kunnen vertellen hoe het zit. En er daarbij en passant geregeld naast te kleunen. Laten we te midden van al die vragen liever wijzen op God en het overlaten aan Hem. Hij weet het.

Een nieuwe wereld
God geeft aan Ezechiël de woorden om te gaan verkondigen. Woorden die een toegangspoort openen naar een nieuwe wereld. Als predikers zijn we wel geroepen om te verkondigen, ook als een wereldwijde tragedie zich ontvouwt voor onze ogen. Een tragedie die nieuw is voor ons. En tegelijk hebben we dit eerder meegemaakt. Door de eeuwen heen hebben predikers verkondigd in tijden van aardbevingen, honger, oorlogen en onderdrukking.
De Indiase auteur en activist Arundhati Roy schreef een artikel in de Financial Times van 3 april, getiteld: ‘De pandemie is een toegangspoort’. Ze schrijft: ‘The tragedy is immediate, real, epic and unfolding before our eyes. But it isn’t new. It is the wreckage of a train that has been careening down the track for years.’ Wij proberen terug te keren naar ‘normaal’ en proberen ons verleden en onze toekomst aan elkaar te hechten zonder dat we erkennen dat er sprake is van een breuk. Maar de breuk is er. ‘And in the midst of this terrible despair, it offers us a chance to rethink the doomsday machine we have built for ourselves. Nothing could be worse than a return to normality. Historically, pandemics have forced humans to break with the past and imagine their world anew. This one is no different. It is a portal, a gateway between one world and the next. We can choose to walk through it, dragging the carcasses of our prejudice and hatred, our avarice, our data banks and dead ideas, our dead rivers and smoky skies behind us. Or we can walk through lightly, with little luggage, ready to imagine another world. And ready to fight for it.’
Anna Carter Florence, Peter Marshall Professor of Preaching van Columbia Theological Seminary in Atlanta, Georgia, past dit toe op onze verkondiging. Onze prediking moet ons allen helpen om door een toegangspoort te gaan; we verlaten ons leven van voor de pandemie en we gaan naar het leven aan de andere kant. We moeten een nieuwe hemel en een nieuwe aarde prediken. En dus ook Ezechiël 37.

Preek tegen de adem
Ezechiël schreef ten tijden van een de grootste tragedie van de joodse geschiedenis: de Babylonische ballingschap. Een tijd waarin ze konden meepraten over het verliezen van je werk, van je huis, van je ‘normale’ leven. En een tijd waarin ze ook niet meer konden samenkomen in de tempel zoals ze gewend waren. In de ballingschap is niets meer normaal. En terugkeer naar normaal is geen reëel perspectief. Ezechiël wordt geroepen om te profeteren en te verkondigen zodat mensen weer zouden opstaan en zich zouden bewegen richting de toegangspoort naar de nieuwe wereld.
God geeft Ezechiël woorden; woorden die hij nooit bedacht zou hebben. ‘Profeteer… Dit zegt God de HEER: Beenderen, Ik ga jullie adem geven zodat jullie tot leven komen. Ik zal jullie pezen geven, vlees op jullie laten groeien en jullie met huid overtrekken. Ik zal jullie adem geven zodat jullie tot leven komen, en jullie zullen beseffen dat Ik de HEER ben’ (Ez. 37:4-6). En dan gebeurt het ongelofelijke. De botten bewegen zich naar elkaar toe en voegen zich aaneen, pezen worden aangehecht, vlees groeit en huid wordt eroverheen getrokken. Ongelofelijk. Adembenemend. Alleen ademen deden ze niet. Dus hoe geweldig het wonder wel niet is, de situatie is nog steeds kansloos.
Er zijn van die teksten die je denkt te kennen. Maar wanneer je ze hoort in een nieuwe situatie, krijgen ze een heel nieuwe lading en zeggingskracht. Vooral wanneer we het Hebreeuwse woord ‘ruach’ (wind / geest / adem) hier vooral vertalen met ‘ adem’. Het verschil tussen adem en geen adem is het verschil tussen leven en dood. Voor mensen die besmet zijn met het coronavirus is elke ademteug een worsteling. En opeens zijn beademingsmachines een schaars goed waar om geworsteld wordt. Te midden van die situatie klinken ineens de indringende woorden van één man in doodsnood: ‘I can’t breathe’. Zes jaar geleden waren het de laatste woorden van Eric Garner die in New York door politiegeweld gedood werd. Dezelfde woorden klonken op 25 mei van dit jaar uit de mond van George Floyd, net als Garner gedood door een nekklem van de politie.

In het visioen dat Ezechiël zag, kwamen de botten wel bij elkaar maar kunnen ze nog niet ademen. Dat is niet een verdrietig lot van iemand ver van ons bed. Dat is bij Ezechiël een gemeenschappelijke situatie van het hele volk. We kunnen geen van allen ademen. Adem is datgene wat Ezechiël – of welke profeet of prediker dan ook – niet kan regelen. Adem komt van de andere kant. Van God zelf. We zijn allemaal evenzeer afhankelijk van de adem die alleen God ons kan geven. ‘Profeteer tegen de adem en zeg tegen de adem: “blaas in deze doden, zodat ze weer gaan leven.” En de lichamen werden met adem gevuld. Ze kwamen tot leven en gingen op hun voeten staan: een onafzienbare menigte’ (Ez. 37: 9-10).
Dit is het perspectief waar we naar uitzien. God die ons adem zal geven en ons zal leiden door de toegangspoort naar de nieuwe wereld. En ondertussen worden wij elke dag voor de keuze gesteld: wordt door mijn toedoen mensen de adem benomen of juist adem gegeven?

B.E. Lamain is predikant van de Protestantse gemeente ‘t Woudt – Den Hoorn en redactielid van Kontekstueel.

Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

  

  • Hits: 1056