Skip to main content

nr5 • 2020 • Samen aan de tafel van Christus

34e jaargang nr. 5 (mei 2020)
thema: de Geest delen

Gerard den Hertog
Samen aan de tafel van Christus

Op 11 september 2019 verscheen een gemeenschappelijke verklaring van een studiegroep van protestantse en rooms-katholieke theologen over een brandend oecumenisch vraagstuk: deelname aan elkaars vieringen, avondmaal respectievelijk eucharistie. Voor hen die ‘gemengd gehuwd’ zijn is dit een wekelijks terugkerende pijn. Waarom hebben de kerken dit hete hangijzer niet eerder aangepakt? Dat is heel eenvoudig, omdat positieve beantwoording grote consequenties heeft. Het houdt hoe dan ook een forse stap richting eenheid in.

Wederzijdse dooperkenning, een gemeenschappelijke verklaring over de rechtvaardiging, ook dat zijn mijlpalen in het oecumenisch gesprek, maar op het ‘grondvlak’ merkt men er niet veel van, zolang deelname aan elkaars vieringen niet geoorloofd is. De ‘hobbels’ daarvoor zaten (en zitten) vooral aan rooms-katholieke kant. Het is dus een belangrijk signaal dat een groep theologen uit beide confessionele tradities tot een gemeenschappelijke verklaring heeft kunnen komen, waarin wordt gepleit voor wederzijdse uitnodiging van de kerken om deel te nemen aan avondmaal respectievelijk eucharistie, bij erkenning van elkaars liturgische vormen en ambtsopvattingen.
De verklaring heeft dan ook de nodige aandacht getrokken, ook in ons land. In Kontekstueel heeft ds. Van Meijeren er in zijn Kroniek in het januarinummer uitvoerig aandacht aan gegeven.

Status
De vraag waar het in dit artikel over moet gaan is, hoe zo’n verklaring tot stand komt. Hoe verhouden zich met name theologische discussie en geloofsontmoeting tot elkaar? Voordat ik daar het een en ander over schrijf is het goed dat ik eerst aanduid wat voor theologisch gezelschap deze verklaring heeft opgesteld. Het is een ‘Ökumenischer Arbeitskreis’, waarmee is aangegeven dat het niet een commissie is die benoemd is en een zekere kerkelijke status heeft, maar een studiegroep van rooms-katholieke en protestantse theologen. Het initiatief tot oprichting ervan werd in 1946, bijna 75 jaar geleden dus, genomen door een lutherse en een rooms-katholieke bisschop. Aan het gegeven dat twee bisschoppen aan de wieg ervan stonden laat zich aflezen dat men niet een vrijblijvende ontmoeting op het oog had. De eerste decennia namen aan protestantse kant alleen lutherse theologen deel, daarna werden ook gereformeerden uitgenodigd.
Die ontstaansachtergrond is belangrijk en stempelt deze studiegroep. Aan de jaarlijkse conferenties nemen van beide kanten bisschoppen deel en ze geven ook aan welke thema’s ze van belang vinden, maar de leden van de studiegroep bepalen zelf thema en agenda van de conferenties en ook wie er uitgenodigd worden om lid te worden van dit gezelschap. Omdat de voertaal op de conferenties Duits is, is het niet verwonderlijk dat vrijwel alle deelnemers uit het Duitse taalgebied afkomstig zijn, met uitzondering van onze landgenote prof. Myriam Wijlens, die o.a. in Münster heeft gestudeerd en gedoceerd en sinds 2005 hoogleraar kerkrecht aan de rooms-katholieke faculteit in Erfurt is, en mijzelf. Als er ‘vacatures’ ontstaan, zoekt men naar theologen uit zowel het vakgebied als de confessionele traditie van degene die heeft afgehaakt, zodat in elk geval Bijbelwetenschap, kerkgeschiedenis en systematische theologie goed vertegenwoordigd zijn, en ook evenredig verdeeld over de diverse confessionele ‘bloedgroepen’.
Het gegeven dat deze studiegroep niet officieel kerkelijk ingebed is, brengt met zich mee dat de teksten die men produceert niet als vanzelf enig oecumenisch en kerkelijk gezag hebben. In principe zouden de kerken er hun schouders over kunnen ophalen en ze stilzwijgend terzijde leggen. Maar zo ‘werkt’ het natuurlijk niet. De Duitse kerken financieren het werk van deze studiegroep niet voor de aardigheid en de bisschoppen die actief participeren hebben er uiteraard belang bij. Wat deze verklaring betreft, de protestantse kerk in Duitsland, de EKD, heeft op 28 februari j.l. de aanbevelingen van de studiegroep hartelijk begroet en ten volle voor haar rekening genomen.
Hoe is dat aan rooms-katholieke kant? Nu, de bisschoppen staan niet alleen in verbinding met de eigen bisschoppenconferentie, maar ook met het Vaticaan. Het is daarom niet goed denkbaar dat bisschoppen hun handtekening zetten onder een verklaring, waarvan ze weten dat het Vaticaan die ten stelligste afkeurt en zich ervan zal distantiëren. Het zegt mogelijk ook wel iets dat bisschop Georg Bätzing, die de twee jaar geleden overleden kardinaal Karl Lehmann in deze studiegroep is opgevolgd en de recente verklaring ook heeft onderschreven, in maart j.l. tot voorzitter van de Duitse bisschoppenconferentie is gekozen.

Wat is er in geding?
Als het gaat om de vraag wat er ter discussie staat en welke belemmeringen er zijn om samen aan de tafel van Christus aan te zitten, moeten we dus vooral naar de rooms-katholieke kerk kijken.
Allereerst gaat het om de visie op het ontstaan van de eucharistie. Verschillende lezers van Kontekstueel zullen de boeken van de vorige paus, Joseph Ratzinger, over de weg en het werk van Jezus met vrucht en instemming hebben gelezen. Deze boeken zijn vooral waardevol omdat ze de Schrift aan het woord laten en Bijbelse verbanden laten zien. Ratzinger – die trouwens zelf jarenlang actief aan deze studiegroep heeft deelgenomen – is ook niet eenkennig en geeft er blijk van goed geluisterd te hebben naar protestantse Bijbelwetenschappers met wie hij in Tübingen tegelijk hoogleraar is geweest. Opmerkelijk is echter dat hij aan het Evangelie naar Johannes meent te kunnen ontlenen dat Jezus niet aan de joodse Pesachmaaltijd het avondmaal heeft ingesteld, maar los daarvan, en dat het hier om iets heel nieuws ging: de instelling van de eucharistie. In de rooms-katholieke traditie heeft men het graag zo gezien dat het wezenlijke gehalte van de eigen theologische visie al gegeven is in het Nieuwe Testament, en dat andere confessionele tradities in hun avondmaalsleer dus afwijken van de zuivere (rooms-)katholieke lijn.
Een tweede struikelblok is de visie op het ambt. De gedachte aan rooms-katholieke kant is dat Christus zelf Petrus en de andere apostelen heeft ‘geordineerd’, en dat er sindsdien alleen sprake is van kerkelijk geordend en geldig ambt, waar die in een ononderbroken lijn teruggaat naar dit vroegste begin. Als in de protestantse kerken anders tegen de verkiezing tot en bevestiging in het ambt wordt aangekeken en in de praktijk mee wordt omgegaan roept dat voor rooms-katholieken de vraag op, of een viering onder leiding van een protestantse voorganger wel echt in Christus’ naam en onder zijn gezag plaatsvindt, en dus ook werkelijk viering van de maaltijd van de Heer mag heten.
Dat brengt ons bij het derde en laatste struikelblok dat ik wil noemen, namelijk de rol van de ambtsdrager in de viering en wat er met brood en wijn al dan niet gebeurt. Als gereformeerde protestanten kennen we vraag en antwoord 80 van de Heidelberger Catechismus, waarin de mis als ‘onbloedige herhaling van het offer van Christus’ ten scherpste wordt afgewezen en zelfs bestempeld als een ‘vervloekte afgoderij’. Hoe kun je, als het er zo voor staat, ooit samen aan de tafel van Christus aanzitten? Nu, met deze vragen moest de studiegroep zich dus bezig houden. Hoe pak je dat aan?

Hoe werkt zo’n studiegroep?
Voordat ik schets hoe men dit vraagstuk heeft aangepakt, eerst iets over de werkwijze van de studiegroep in het algemeen. Als de studiegroep een nieuw thema bij de kop neemt, begint men met een aantal lezingen vanuit de diverse vakgebieden van de deelnemende theologen en nodigt men ook wel mensen van buiten uit, als die door hun studie en deskundigheid bij uitstek gekwalificeerd zijn om een inhoudelijke bijdrage te leveren. De conferenties zijn dus echt wetenschappelijke conferenties, boeiend omdat de verschillende vakgebieden er met elkaar in gesprek zijn.
Toch is daarmee niet alles gezegd. De leden van deze studiegroep zijn niet slechts ‘vakmatig’ geïnteresseerd, maar wie gehoor geeft aan de uitnodiging om tot dit gezelschap toe te treden zal dat doen omdat hij of zij van harte wil bijdragen aan toenadering tussen de kerken. Tijdens deze conferenties is er ook meer dan de wetenschappelijke gedachtenuitwisseling, er zijn ook de gesprekken tijdens de maaltijden, tijdens wandelingen in de middagpauze en ’s avonds voor het slapen gaan. En ook tijdens de discussies valt te merken dat het om meer gaat dan intellectueel denkwerk.
En last but not least hebben de conferenties hun liturgische momenten. De dag wordt gezamenlijk begonnen en ook afgesloten met een avondgebed; ’s morgens is er op twee van de vier dagen van de conferentie zelfs een viering. De ene dag is er een korte protestantse dienst met avondmaalsviering, de andere dag een eucharistieviering. Dat waren wat mij betreft pijnlijke momenten. Ik heb me erover verbaasd dat de rooms-katholieke deelnemers geen gehoor gaven aan de nodiging tot het avondmaal en dat de protestantse deelnemers moesten blijven zitten bij de eucharistieviering, omdat ze niet geacht werden aan te gaan. Als er dus één thema was dat de studiegroep zelf zeer direct aanging, dan was dit het wel!

Hoe is de verklaring tot stand gekomen?
Hoe heeft de studiegroep de vraag van de deelname aan elkaars vieringen aangepakt? Als we de ‘pijnpunten’ in gedachten nog weer even de revue laten passeren, dan is duidelijk dat verschillende theologische subdisciplines allemaal hun steentje hebben moeten bijdragen.
Aan de nieuwtestamentici en kenners van de Vroege Kerk werd gevraagd hun licht te laten schijnen over avondmaal of eucharistie in die eerste tijd. Is er inderdaad een sacramentele visie op de eucharistie aan het Nieuwe Testament te ontlenen, die men van afwijkingen kan onderscheiden en ononderbroken is overgedragen, en die de oervorm behelst van de rooms-katholieke visie hierop? Het antwoord dat men gaf was niet onduidelijk: die is er niet. Het Nieuwe Testament laat al een zekere diversiteit zien, en wie onbevangen naar de Vroege Kerk kijkt, ziet niet een gedeelde sacramentele visie en liturgie, maar een grote verscheidenheid, met één gemeenschappelijke noemer: het is de opgestane Heer zelf die tegenwoordig is en zijn heilsgaven uitdeelt.
De kerkhistorici mochten hun tanden zetten in de vraag hoe het precies zat met het ambt. Hoe wezenlijk is de apostolische successie, hoe dwingend zijn de eigen tradities in dit opzicht? Zonder dat er in de verklaring breed op wordt ingegaan, was ook hier het antwoord helder en unaniem: de gedachte van een ononderbroken apostolische successie is niet zo ‘hard’ en fundamenteel dat men de ambtsdragers in de andere kerken niet zou kunnen erkennen. Dat impliceert dan weer, dat de viering van avondmaal/eucharistie in die andere kerkgemeenschap niet op grond van het ontbreken van een door Christus zelf verleend kerkelijk ambt als onwerkelijk of gebrekkig bestempeld kan worden.
Maar – en hier mochten naast kerkhistorici ook systematische theologen hun zegje doen – is niet de door de Rooms-Katholieke Kerk in de Middeleeuwen geformuleerde leer van de transsubstantiatie een onoverkomelijk struikelblok voor protestanten, met name voor de gereformeerden?! Wat helpt het als rooms-katholieke theologen hier vandaag afstand van nemen, als dit nog altijd de geldende kerkelijke leer is?! Moet die leer dan niet eerst herroepen worden, voordat je als rooms-katholieken en protestanten samen aan de tafel van Christus kunt aanzitten? Het maakt toch beslissend verschil of je gelooft dat Christus de Gastheer is die zichzelf tegenwoordig stelt, óf dat je meent dat de priester brood en wijn in de consecratie reëel doet overgaan in lichaam en bloed van Christus. Stelt Christus zichzelf present en is Hij de Gastheer, of heeft de kerk dat als plaatsbekleder van Christus op aarde in handen? Het antwoord op deze vraag wordt in de verklaring impliciet gegeven. Op de conferentie waren de kenners het erover eens dat de leer van de transsubstantiatie weliswaar eeuwenlang als vanzelfsprekende leer heeft gegolden, maar nimmer op een concilie of door een paus is vastgelegd. Er hoeft dus ook niet ‘officieel’ afscheid van worden genomen.

De Gastheer nodigt zelf aan zijn tafel
Tijdens de conferentie waarop het document werd vastgesteld heb ik moeten denken aan een anekdote van Eberhard Busch, de theologische secretaris van Karl Barth in diens laatste levensjaren. Barth had wel contact met de latere paus Ratzinger, die ook wel alleen of met studenten bij hem op bezoek kwam. Tijdens één van die ontmoetingen gaf Ratzinger een goed rooms-katholiek betoog ten beste over de kerk als lichaam van Christus op aarde. Barth luisterde aandachtig, maar stelde daarna Ratzinger de vraag of de rooms-katholieke leer aangaande de kerk niet een vlucht was voor de Heilige Geest. Hij bedoelde: als je de kerk zo dogmatisch, ambtelijk en sacramenteel verankert, zou dat ook kunnen voortkomen uit gebrek aan vertrouwen dat de Geest naar Christus’ belofte de kerk in de waarheid zal leiden? Nu, dit is waar het in de verklaring in de kern om gaat: Christus stelt zichzelf tegenwoordig, door de Geest, en Hij deelt zijn heilsgaven zelf uit.
Het zó te zien houdt ook in dat de leer een ander gewicht krijgt. In de diverse kerken van gereformeerd belijden in ons land is de benadering niet ongebruikelijk (geweest), dat men eerst op het punt van de leer tot in de finesses moet overeenstemmen, wil er sprake kunnen zijn van eenheid. Onuitgesproken – maar soms ook wel met zoveel woorden! – is de gedachte dat Christus alleen daar verwacht mag worden, waar de leer zuiver en helder is vastgelegd. En als er vragen rijzen, dan smeert men naden en kieren dicht met een nadere verklaring. Is het antwoord van de Heidelberger Catechismus op de vraag wat we geloven aangaande de kerk niet bevrijdend, als het ons namelijk verwijst naar de enige Goede Herder die zijn gemeente zelf ‘door zijn Geest en Woord in de eenheid van het ware geloof vergadert’?! Gereformeerde reformatoren als Bucer en Calvijn hebben zich tot het uiterste ingespannen om de breuk met de rooms-katholieke kerk te helen. Nee, niet ten koste van alles, maar wel als men elkaar zou kunnen vinden in Christus alleen, in genade alleen. Als deze verklaring naar Christus verwijst, die zelf zijn genade uitdeelt, zullen we dan niet biddend onze verwachting op Hem stellen, dat Hij als Goede Herder de zijnen door de Heilige Geest samenbrengt? Of – zijn wij soms zelf bang voor de Heilige Geest?
Ten slotte. Op de conferentie van 2019 werd niet alleen de verklaring vastgesteld, maar werden de protestantse deelnemers ook uitgenodigd voor de eucharistieviering en namen er rooms-katholieke studiegroep-leden deel aan het avondmaal. Dat was een doorbraak, en het liet zien dat theologie en geloofsontmoeting samengingen. De Gastheer nodigt, en Hij is het die mensen samenbrengt aan zijn tafel.

Dr. G.C. den Hertog is emeritus hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

 

 

 

  • Hits: 1366