Skip to main content

nr4 • 2020 • ‘In de kerk staat alles in de preek’

34e jaargang nr. 4 (maart 2020)
thema: 75 jaar bevrijding

Niels den Hertog
Laatst geboekt
‘In de kerk staat alles in de preek’

De meeste mensen deugen – in de titel geeft Rutger Bregman meteen de beste samenvatting van zijn boek. En wie het motto van Tsjechov erbij leest: ‘De mens zal beter worden als je hem toont hoe hij is’ weet ook wat het doel is van deze gedreven schrijver: wanneer we het aandurven het nieuwe mensbeeld dat hij ons voorhoudt te omarmen, zullen we een totaal ander leven krijgen. Dat hij velen aanspreekt met zijn boodschap mag duidelijk zijn uit de aanhoudend hoge notering in de boeken top 10.

Ik noemde Bregman hierboven gedreven en dat is hij ook echt. Zijn boek is vuistdik en in die vijfhonderd pagina’s neemt hij zijn lezers mee langs een duizelingwekkende hoeveelheid voorbeelden die moeten aantonen dat de negatieve blik op onszelf op wetenschappelijke gronden terzijde gelegd mag worden. Hij noemt het een radicaal idee (23) dat heel ons leven en onze samenleving op een andere leest kan schoeien.

Filosofen en theologen
Nu weet hij ook dat zo’n standpunt vragen oproept. Immers: de Verlichting ging wel in veel opzichten een andere weg dan de kerk, maar juist op het punt van het mensbeeld bleef men in klassieke banen denken. Theologen en filosofen deelden een ‘duister mensbeeld’ (38). En los van de denkers, waren er toch ook de nodige psychologische experimenten die aantoonden dat gewone mensen – indien in bepaalde omstandigheden gebracht – tot de meest afschuwelijke dingen in staat zijn. Veel van de tegenwerpingen heeft Bregman zelf al bedacht en van een antwoord voorzien. De twee bekendste experimenten uit de psychologie die lang golden als bewijs voor egoïsme van de mens komen uitvoerig aan de orde en blijken niet zo eenduidig als iedereen altijd dacht.
Zo heeft de leider van het Stanford-prison-experiment – Philip Zimbardo – de deelnemers gemanipuleerd: de jongemannen die de cipiers moesten spelen werden via instructies gestimuleerd om zeer streng te handelen en grenzen op te zoeken. De data waren dus gemanipuleerd. En het fameuze Milgram-experiment, waarbij deelnemers werd verteld dat ze een schok toedienden door een knop in te drukken blijkt ook niet zo duidelijk als altijd is gedacht. Stuk voor stuk loopt hij zo de bezwaren tegen zijn these langs en ontkracht ze.
Maar hij doet meer: hij zoekt ook verhalen op die het gelijk van zijn these aantonen. Zo vertelt hij over een groep schooljongeren die strandde op een bewoond eiland en die – totaal anders dan in het fictieve, maar vaak als realistisch geprezen Lord of the flies – een harmonieuze samenleving met elkaar wisten op te bouwen. En over wat er werkelijk gebeurde in New Orleans tijdens Katrina. Helemaal geen moorden en plunderingen, zoals in de pers, maar vele blijken van altruïsme.

Zondeval
Hoe zijn we in deze situatie terecht gekomen van een duister, maar kennelijk onrealistisch mensbeeld? Bregman doet een enorme greep en vertelt uiteindelijk een heel klassieke verlossingsboodschap, compleet met een verloren paradijs, een zondeval inclusief vloek en een verlossing. Het is allemaal misgegaan toen we ons in steden gingen vestigen en de mythe van het privébezit uitdachten. Gedurende de grootste tijd van onze geschiedenis spaarden we geen bezittingen, maar vriendschappen (129). Oorspronkelijk was alles goed, maar toen we in grotere gemeenschappen gingen wonen, konden we elkaar niet meer allemaal kennen en konden we ook niet meer ons bezit tegen anderen beschermen. In die eerste stedelijke gemeenschappen zie je dan ook het godsbeeld veranderen. Waar de jagers en verzamelaars leefden met goden die betrekkelijk weinig bemoeienis hadden met de mens, kwam in de stedelijke samenlevingen behoefte aan goden die nauwgezet eenieder in de gaten hielden (139v). In dat verband noemt Bregman de woorden van Jezus uit Mattheüs 10 vers 30 over de haren die geteld zijn (283) – hij verzuimt dan te vermelden dat deze woorden van Jezus niet klinken als waarschuwing voor een God die alles nauwgezet en streng in de gaten houdt, maar als troost. Wie bij al deze dingen denkt aan Rousseau heeft gelijk: Bregman noemt hem herhaaldelijk met grote instemming.

Heel de inrichting van onze samenleving is gestoeld op wederzijds wantrouwen. Daarom zijn er gezagsdragers, managers, enzovoort. En die machthebbers hebben er belang bij dat wij blijven geloven dat we diep vanbinnen niet deugen, want daarom vertrouwen we ons toe aan hun bescherming. De machthebbers zijn in Bregmans wereld de verpersoonlijking van het kwaad geworden. En het feit dat we hen geloven is onze traagheid – het is geruststellend: ‘Een zondige menselijke natuur biedt (…) een makkelijke verklaring voor het kwaad. (…) Wie daarentegen zegt dat de mens in essentie goed is, moet veel harder nadenken over waarom het kwaad toch bestaat. En die verplicht zichzelf in actie te komen, want dan hebben verzet en engagement wel degelijk zin.’ (218). Deze ‘vloek’ die over de mensheid ligt ‘kan worden opgeheven.’ (147) Hoe dat gaat? Wanneer we leren leven volgens onze diepste natuur – immers: de meeste mensen deugen.

In de theologie?
Wie het boek van Bregman uit heeft, zal ongetwijfeld anders kijken naar een heel aantal dingen. Zo verging het mij althans. De voorbeelden van kleinschalige democratie en van Buurtzorg die hij beschrijft maken indruk. En de Noorse gevangenissen waar een totaal andere omgang met de delinquenten gevolgd wordt dan in bijvoorbeeld Amerikaanse gevangenissen tonen met cijfers aan dat een andere aanpak wérkt.
Natuurlijk komen in de gesprekken rond het boek geregeld de bekendste en meest verguisde woorden uit de Catechismus weer voorbij: onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Overigens, het lijkt de meeste mensen te ontgaan dat deze woorden in een vraag van de Catechismus staan die meteen ook een weg wijst (‘ja, tenzij wij door de Geest van God wedergeboren worden’).
Me dunkt dat vooral op dit punt werk aan de winkel is voor de theologie: hoe kijken wij naar de mens? Het lijkt me vele malen urgenter dan bijvoorbeeld het debat over schepping en evolutie, waar zoveel tijd in gestoken wordt. Hier gaat het immers over de vraag wie wij zijn. Wanneer de antropologie aan de orde is, luistert het nauw. Bregman vindt weerklank – en wat betekent dat voor het kerkelijk spreken over zonde? Jaren geleden bezocht ik een lezing waar de spreker in een bijzin een voor mij onvergetelijke opmerking maakte. Hij zei over iets – wat doet hier niet ter zake – dat ‘we er een morele categorie als zonde opplakken.’ In dat bijzinnetje gaat ongeveer alles mis. Want als zonde inderdaad een begrip is uit de moraal, hebben we in de kerk een groot probleem als Bregman gelijk heeft. Velen zullen geneigd zijn dat ook inderdaad te denken: als Bregmans these klopt, valt het grootste gat dat God vullen kan weg. God is voor ons vaak nog veel meer Lückenbüßer (Bonhoeffer) dan we in de gaten hebben, juist op dit punt. Maar als dit gat ineens veel kleiner blijkt, of misschien wel nauwelijks aanwezig, kunnen we als kerk wel inpakken.
We komen uit een traditie waar de zonde inderdaad geregeld als moreel begrip is geduid. Vaak betekende zondekennis dan ook dat we bij onze zwakte gebracht werden. Kennis van je zonde kon je dan ook voor een groot deel buiten de kerk wel opdoen of in ieder geval een eerste vermoeden ervan – om dan naar de kerk te komen voor vergeving en nieuw begin. Maar de dingen waar we zelf tegenop lopen zijn meestal niet veel anders dan wat Von Staupitz tegenover Luther ‘poppenzonden’ noemde.

Noordmans en Iwand
Daarom las ik na Bregman opnieuw twee theologen die me juist op dit punt verder brengen. Ik bedoel Noordmans en Iwand. Eerst Noordmans: 'In de kerk leren wij de schepping en de geschiedenis niet eerst op natuurlijke wijze kennen, om er dan een preekje bij te doen. Dat is heidense religie. In de kerk staat alles in de preek.’ (VW 2, 271) Die gedachte ligt ook onder een citaat van Kierkegaard dat Noordmans herhaaldelijk aanhaalt: ‘Eigenlijk hoort de zonde in geen enkele wetenschap thuis. Zij is het onderwerp van de preek...’ (VW 2, 84, 98 (vgl. ook 218) en VW 4, 113). Anders gezegd: zonde is in de kerk een radicaal begrip, maar ook een hoopvol begrip. Het is een oordeel van God dat wij niet zelf al zo’n beetje bedacht hadden, maar we horen het uit zijn mond. Hoopvol inderdaad, want zodra het klinkt, betekent het dat God ons onder schot neemt met zijn evangelie. God brengt de zonde aan het licht en dan, maar ook pas dan, zien we dat zij even ver gaat als de schepping. Wij kunnen er niet van een afstandje op reflecteren, maar vallen met huid en haar onder dit oordeel. Niet alleen in onze zwakten, maar heel ons bestaan valt onder dit oordeel, want de zonde gaat even ver als de schepping. Maar de Geest doet het ons zien, omdat Hij de Geest van de herschepping is. Zonde is wat God van ons zegt – maar het is niet het enige en het is niet het laatste.

Iwand heeft veel gereflecteerd op de vraag wie wij zijn. Ik las onlangs zijn artikel “Sed originale per hominum unum” uit 1943 opnieuw. In een Duitsland dat overduidelijk bezig is de oorlog te verliezen, denkt Iwand na over wat kerkelijk schuld belijden na de oorlog zou moeten inhouden. Anderen waren met diezelfde vraag bezig, maar staken de spa niet zo diep als Iwand. Zij zochten de oorsprong van alle ellende in de autonomie die sinds de Verlichting gemeengoed geworden was. Als de mens maar terug zou keren naar God, zou alles goed komen. Terug naar hoe het was is dan de oplossing. De zonde ligt dan inderdaad in de moraal.
Iwand leest Luther en laat zien dat diens spreken over zonde iets anders is dan spreken over wat defecten in de moraal. Bewust ziet hij af van het zoeken naar analogieën van de erfzonde, omdat het diepste wezen van de zonde dan buiten de orde blijft. Zonde vinden we niet waar wij met onze zwakte geconfronteerd worden, maar waar wij ons sterk wanen. Het punt is namelijk dat wij zelf goden willen zijn. Dát is wat er gebeurt bij de val in Genesis 3. Sindsdien zijn wij ‘ongelukkige en hoogmoedige goden’. Maar het evangelie vertelt ons dat God ons daar niet laat. Hij maakt ons van die goden tot wat wij werkelijk zijn, ware mensen – namelijk zondaren. De boodschap van zonde en genade sluit dus niet aan bij iets dat we zelf ook al zo’n beetje hadden vastgesteld. God doet het ons zien – om ons bij Christus te brengen. Want dat klinkt óók in de preek. En me dunkt dat we ondanks Bregman zulke preken nog steeds hard nodig hebben.

Naar aanleiding van:
Rutger Bregman, De meeste mensen deugen. Een nieuwe geschiedenis van de mens, z.p. 2019;
O. Noordmans, Verzamelde werken 2, Kampen 1979;
H.J. Iwand, Glaubensgerechtigkeit. Gesammelte Aufsätze Band II, München 1980.

Dr. C.C. den Hertog is predikant van de samenwerkingsgemeente van de GKv en de CGK te Nijmegen, docent systematische theologie/ dogmatiek aan de TUA. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken..

  

  • Hits: 1418