Skip to main content

nr4 • 2020 • Een boodschap aan ons en alle Nederlanders

34e jaargang nr. 4 (maart 2020)
thema: 75 jaar bevrijding

John van Eck
Een boodschap aan ons en alle Nederlanders

Het was een indrukwekkende boodschap, die namens de Nederlandse kerken op 9 mei in de Nieuwe kerk in Amsterdam werd voorgelezen tijdens de ‘dankdienst bij de bevrijding van Nederland’. ‘Jaren van geweld en verschrikking’ zijn voorbij. ‘Tijden van meedogenloze vervolging, honger en ellende’ hebben een einde genomen. ‘Thans heeft God zijn “tot hiertoe en niet verder” gesproken.’ In een ‘gemeenschappelijke boodschap’ geven ‘de kerken van Nederland uiting aan wat de harten’ nu ‘allereerst moet vervullen.’ Het is de wens van de kerken dat hun boodschap doordringt tot ‘heel ons volk’.

Dan volgt in zeven punten wat de kerk tot het volk wil zeggen. (1) Dat men de rechtmatigheid van Gods oordelen heeft te erkennen maar ook ‘in diepe ootmoed’ Hem heeft te danken ‘die ons in Zijn lankmoedigheid nog heeft gespaard’. Men heeft Hem ook te danken voor het feit dat Hij door geweld en ellende heen ‘de weg heeft gebaand tot het sterker beleven van de nationale eenheid’. ‘In verbondenheid met alle onderdanen van het Koninkrijk in Oost en West’ gedenkt men ‘allen die in deze jaren onherstelbaar getroffen zijn’, militairen, ‘hen die in gevangenissen of concentratiekampen hun bitter lot droegen’. De ‘Joodse landgenoten en het hun aangedaan ten hemel schreiende onrecht’ worden met nadruk genoemd. Ook de ‘mannen en vrouwen die hun daadwerkelijk verzet tegen de onderdrukker en zijn levensbeschouwing met leed en leven hebben betaald’. Dit leed was de ‘prijs’ die betaald moest worden ‘opdat wij als vrij volk zouden kunnen leven’. ‘Deze prijs legt ons,’ zo betoogt men, ‘de dure plicht op, ons de bevrijding waardig te betonen.’ Dat betekent (2) God dienen door Christus, want ‘alleen om Hem te dienen maakt God vrij’. (3) Dat men zich niet heeft te ‘verlagen tot daden van persoonlijke wraakneming’ maar de rechtshandhaving aan de Overheid laat. Dat men (4) de geestelijke strijd tegen de ‘machten van het moderne heidendom’ en de ‘aanbidding van de aardse goden’ voortzet, (5) verantwoordelijkheid neemt voor elkanders geestelijk welzijn’, ‘sociale gerechtigheid’, en ‘een sterk gezinsleven naar de eis van Gods Woord’. Ook worden (6) de jongeren tot het nemen van hun verantwoordelijkheid opgeroepen.
Dan volgt (7) een gebed in de derde persoon – iets tussen bidden en een aansporing tot bidden in, een vorm die Calvijn voor het gebed na de preek gebruikte: ‘Buigen wij ons allen, zonder onderscheid van volk, ras, richting of partij in gebed voor de Almachtige Koning der Ere om Hem te danken voor Zijn onuitsprekelijke genade. Bidden wij, dat Hij ons trouw maakt bij elke taak waartoe Hij ieder onzer roept. Hij, Die ons roept, is getrouw, Die het ook doen zal.’

Heen en weer tussen volk en gemeente
Je moet maar durven, dacht ik toen ik deze woorden 75 jaar na dato las, als kerken een heel volk aanspreken. K.H. Miskotte, die in de dienst voorging, spreekt van een ‘boodschap, die (…) tot ons en het ganse nederlandse volk wordt gebracht’. ‘Ons’ kan hier zowel de gemeente van Christus aanduiden als de gemengde groep aanwezigen die zich in de Nieuwe Kerk verzameld had. Hoe dat ook zij, in de aanwezigen van dat moment wordt het hele Nederlandse volk aangesproken.
Ook in de boodschap zelf wordt de verhouding tussen ‘Nederland’ en ‘de kerken’ enigszins in het vage gelaten. Soms lijkt er onderscheid tussen ‘wij’ en ‘ons volk’ gemaakt te worden, maar met woorden als: ‘Wij zijn vrij’ wil men de gevoelens van alle Nederlanders vertolken, in ieder geval de gevoelens die de harten zouden móéten vervullen.
Ook de preek die Miskotte in de dienst uitspreekt gaat tussen volk en gemeente heen en weer. Hij begint met: ‘Gemeente, broeders en zusters in de Heer, landgenoten, mensenkinderen,…’ – zo, met komma en punten, in de gedrukte tekst. Kennelijk was het de bedoeling dat de hoorders over het woord ‘mensenkinderen’ zouden nadenken en zich zouden realiseren dat de preek niet enkel gericht is tot degenen die zich in Christus ‘broeders en zusters’ noemen maar tot alle mensen. In het vervolg spreekt Miskotte hen nadrukkelijk als ‘deel’ van de ‘mensheid’ aan: als ‘deel van de mensheid die zou worden gedrild en omgewrongen tot een àndere mensheid’. Het komt erop aan, zegt hij, ‘dat wij opnieuw komen te staan in de positie van de mensheid, die weet dat haar genade geschied is van Godswege’, de mensheid ‘waarvoor Christus gestorven is’ en ‘waarvan Hij de waarachtige Koning is. Laat ons samen beseffen, dat het Derde Rijk vergáán is, omdat het Rijk van Christus geen einde hebben zal.’ Wat men samen tijdens de bezetting geleden had zal ook tot een gezamenlijke erkenning van het koningschap van Christus moeten leiden.

In de voorhof der heidenen
De wereld is meer seculier geworden. We zijn – in ieder geval in Nederland – niet meer gewend dat kerken voor een volk of voor ‘de wereld’ spreken. Wat niet wil zeggen dat zij dat niet zouden móéten doen bij gebeurtenissen die een hele samenleving raken.
Als ik me als medehoorder tussen de bezoekers van de dankdienst plaats voel ik me meer als deel van het ‘volk’ dan als behorend tot de ‘gemeente’ aangesproken. Mogelijk speelt ook mijn persoonlijke geloofsgeschiedenis daarbij een rol: toen bij mij de vonk van het geloof oversprong – om het nu maar even zo te noemen –, beschouwde ik mijzelf al niet meer als kerkganger maar meer als een belangstellende buitenstaander, en al heb ik mij met mijn geloof weer bij de kerk gemeld en leef ik trouw met haar mee, voor mijn gevoel ben ik nooit helemaal buitenstaander-af geworden. Er hangt een wereldse lucht in mijn kleren en het zal ook niet toevallig zijn dat ik als legerpredikant niet een gemeente maar een stuk van de samenleving diende. Ook als ik op de preekstoel sta is de wereld nooit ver weg. ‘Ook al zitten er maar een paar mensen in de kerk, je preekt voor alle creaturen!’ drukte H. Jonker, hoogleraar praktische theologie, ons op het hart. Ook een niet-gelovige moet zich in de preek kunnen herkennen.
In het Jeruzalem van Jezus’ dagen bestond er voor belangstellende buitenstaanders een aparte plek: de ‘voorhof der heidenen’. Dat was dat deel van het tempelcomplex dat ook door niet-Joden mocht worden betreden. Daar konden belangstellenden een indruk van de Joodse religie opdoen zonder tot het Jodendom toe te hoeven treden. Zo’n buitenstaander ben ik lang geweest. Tussen zulke buitenstaanders heb ik als legerpredikant mijn werk gedaan en ik ben me altijd een van hen blijven voelen. Maar wel een buitenstaander die wat gehóórd had en die dat met mijn medebuitenstaanders wilde delen.

Gedenken voor Gods aangezicht
In mijn ‘functie’ (zo heet dat bij de overheid) heb ik geregeld bij dodenherdenkingen gesproken. Niet alleen op 4 mei maar ook bij bijeenkomsten waarop militairen werden herdacht die gesneuveld waren tijdens de politionele acties in wat ooit Nederlands-Indië heette. (Ineens valt het me op hoe onbekommerd in de ‘boodschap’ over de ‘onderdanen van het Koninkrijk in Oost en West’ wordt gesproken. Met die onbekommerdheid zou het spoedig gedaan zijn.) Gevallenen in een strijd waar in de politiek met gêne op teruggekeken wordt. En nu moet ik wat zeggen tegen de mannen die daar ooit als dienstplichtigen heen zijn gestuurd, en tegen de partners, kinderen en kleinkinderen die naar de herdenking zijn meegekomen. Ik wil naast ze staan maar kan dat toch niet helemaal. Omdat ik een woord over recht en onrecht in de wereldgeschiedenis heb gehoord en over het oordeel dat God daarover zal vellen.
Ik lees nog eens terug wat ik heb gezegd en in gedachten hoor ik mezelf spreken: ‘De trein van de wereldgeschiedenis rijdt door en de soldaat heeft het nakijken. Als men een dictator heeft verjaagd en een werelddeel bevrijd van een groot kwaad, dan krijgt men complimenten. Maar als men zich ingezet heeft voor een strijd die later wereldwijd als achterhaald wordt beschouwd, wat dan? De trein van de dekolonisatie is doorgereden. Wat blijft is het zwijgen van de politici die niet willen toegeven dat ze de tekenen der tijden niet hebben herkend. Ze zwijgen, hoezeer degenen die zij de strijd in hebben gestuurd ook om een woord van hen verlegen zitten.
God zal oordelen over de wereldgeschiedenis. Intussen staan wij hier als mensen die elkaar in de storm een beetje warm moeten houden. Onze behoeften zijn eenvoudig: wat meegevoel met de kwetsuren die je als mens kunt oplopen als je er door een regering op uit wordt gestuurd, een beetje erkenning voor wat je als kleine mensen hebt geprobeerd te doen in het verwarrende wereldgebeuren.
Daarom gedenken we vandaag hen die in Nederlands-Indië zijn gevallen. We gedenken ook hen die zich daar hebben ingezet en in Nederland verder moesten leven omringd door het zwijgen van de verlegenheid. Wij gedenken hen omdat zij het als mensen waard zijn om te gedenken. Wij gedenken hen omdat – dat is mijn overtuiging – God aan hen denkt. Hij zal recht doen. Hij zal zorgen – zo doet het evangelie ons verwachten – dat zelfs de doden weer op hun voeten zullen staan in een wereld waarin alle onrecht rechtgezet zal zijn. Ondertussen steunen we elkaar door aan elkaar te denken.’
Een moment van stilte. Daarna plechtige blaasmuziek. Even hadden we samen – in de voorhof – voor Gods aangezicht gestaan.

Miskotte in de voorhof
Waar ga je staan als je je namens de kerk tot het volk wil richten? Op de kansel met de blik naar buiten gericht of in de voorhof met het oog gericht naar de tempel? Beide posities zijn mogelijk. Miskotte wandelt midden in zijn preek even van de ene positie naar de andere.
‘Een uitdrukking,’ zegt hij, ‘waarvan ik veel ben gaan houden, en die mij weer dichter tot de ziel van het volk heeft gebracht, is deze: dominee, het bestaat eenvoudig niet, dat “ze” winnen…’ Zo spreekt de man of vrouw in de straat. Miskotte hoort er gelóóf in. Want, zo vervolgt hij, ‘het kon heel goed bestaan,… indien deze God, de God Israëls, de Vader van onze Heere Jezus Christus géén God zou zijn. En als zij dan op straat en in de winkels toch zeiden, dat het niet kòn, dan hebben deze simpele harten onbewust geloofd wat hier in de tekst[1] staat!! “Het bestaat niet!” – want zie Uwe vijanden, o Heere, want zie Uwe vijanden zullen vergaan.’
De uitroeptekens laten zien hoezeer Miskotte verrast was. De mensen in de straat herinnerden hem eraan dat de mens ten slotte met de duivel niet kan leven. Niet omdat de mens daar niet toe in staat zou zijn, maar omdat Gód het niet gedoogt.[2] Dat ‘er niet mee kunnen leven’ getuigt van een geloof dat door God zelf levend wordt gehouden. Geen schroom dus om God ter sprake te brengen in de voorhof der heidenen. Hij is er geen onbekende.

Dr. J. van Eck is oud-legerpredikant, woonachtig in Lexmond. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

[1] Psalm 92:10.
[2] Zo S. van der Linde in Opgang en voortgang van de reformatie, Amsterdam 1976, pag. 19, n.a.v. Calvijns leer van de sensus divinitatis (pag. 17). Ook Genesis 3:15 kan men zo lezen.

  

  • Hits: 1326