Skip to main content

nr4 • 2020 • Spreken omdat het niet anders kan

34e jaargang nr. 4 (maart 2020)
thema: 75 jaar bevrijding

Niels den Hertog
Spreken omdat het niet anders kan
Bijna te laat! van dr. J. Koopmans

‘Het euvel der vereenzelviging’. Je kunt rustig zeggen dat zeker de vroege verwerking van de dialectische theologie in Nederland zich vooral hiertegen keerde. Die vereenzelviging die voor een bepaalde – vaak conservatieverige – politiek het predicaat christelijk opeiste en andere opvattingen rustig in de krachtigste bewoordingen afwees. Alsof men een rechtstreekse kennis bezat van hoe de hemel oordeelde over onze werkelijkheid.

Men nam daarmee natuurlijk een wezenlijke lijn van Barth op. De beweging die begonnen was met zijn commentaar op de Romeinenbrief had niet voor niets de naam ‘dialectische theologie’ gekregen. Theologie kon niet een rustig kabbelend bedrijf zijn dat van tijd tot tijd op verzoek de status quo bevestigde of een legitimatie bood van nationalisme. Nee – wie gevonden wordt door de God van Israël is zichzelf voorgoed kwijt en weet dat God God is en hij niet. Of in ieder geval: hij zou dat moeten weten en wordt steeds teruggeroepen naar deze kritische kennis die hem mank doet gaan aan zijn heup. Er komt een enorme spanning in het leven, waarbij onze oordelen veel van hun waarde verliezen. God staat oordelend boven de wereld en zijn woorden alleen duiden de werkelijkheid. Het leidde tot de veelgehoorde en ook tamelijk hardnekkige karikatuur dat de dialectische theologie het leven leeg preekt en leidt tot verregaand relativisme.
Maar dat is dus niet zo. Het zijn tenslotte twee Nederlandse barthianen die in de stukken van hun hand die in dit nummer centraal staan precies dát doen: vereenzelvigen. Ze noemen man en paard en voltrekken een identificatie tussen de concrete politieke werkelijkheid en Gods oordeel. Hoe kan dit nu? Is hier sprake van theologische inconsequentie en claimen deze mannen dan een toegang tot Gods kennis die ze anderen zo fel ontzegd hadden? En als dat niet het geval is, wat valt er dan voor vandaag – in een tijd waarin concreet en profetisch preken zo in de belangstelling staan – van hen te leren? In dit stuk ga ik deze vragen na aan de hand van Koopmans’ pamflet Bijna te laat! dat in de herfst van 1940 in een oplage van 30.000 exemplaren in Nederland verspreid werd.
Ik teken daarvoor eerst de achtergrond en beschrijf kort de inhoud van dit pamflet van zestien pagina’s. Daarna vraag ik hoe Koopmans ertoe kwam om dit felle stuk de wereld in te sturen. Waarom toen en waarom rond de kwestie van de Ariërverklaring? Daarna ontkom ik er niet aan de vraag te beantwoorden naar de actualiteit: waar dient de kerk vandaag de stem te verheffen? Waarvoor is het nu bijna te laat?

Ariërverklaring
In het najaar van 1940 begon de bezetter voorzichtig met het invoeren van anti-Joodse maatregelen. Ja, al in de zomer was de eerste stap gezet, toen Joden uitgesloten waren geworden van de luchtbeschermingsdienst, maar dat had niet zovelen geraakt. Dat werd nu anders: nadat eerst al gesteld was dat geen Joden meer in Rijksdienst aangenomen mochten worden en dat Joden die al in dienst waren geen promotie meer zouden kunnen krijgen, ontvingen vervolgens allen die in overheidsdienst waren de eenvoudige vraag voorgelegd of ze al dan niet Joods waren. Dus: agenten, leerkrachten, personeel op ministeries en gemeentehuizen en nog velen meer kregen een klein kaartje thuis met het verzoek te willen aangeven tot welk ras men behoorde. Het ging de geschiedenis in als de Ariërverklaring. Velen tekenden tamelijk gedachteloos. ‘Ik kan toch rustig melden dat ik niet-Joods ben?’, was dan het argument. Of: ‘Bij de volkstelling heb ik toch ook zonder mankeren mijn godsdienst genoemd?’
Wat deden de kerken? Om dat een beetje te begrijpen, is het goed om te beseffen dat de maatregelen die ik hierboven noemde betrekkelijk snel over elkaar heen buitelden en het niet eenvoudig was alle dingen bij te houden. Bovendien moest men zien dat men de kerken die samenwerkten in het convent van kerken op één lijn kon krijgen. Die twee zaken verklaren vermoedelijk waarom de gezamenlijke kerken (in dit geval: De Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Remonstrantse Broederschap, de Doopsgezinden, de Gereformeerde kerken in Hersteld Verband en de Christelijke Gereformeerde Kerk) bij de Rijkscommissaris hun beklag deden over de genomen maatregelen tegen de reeds in dienst zijnde Joden en het verbod om voortaan nog Joden aan te nemen. In hun bericht aan de rijkscommissaris lieten de zes kerken weten dat zij de genomen maatregelen in strijd achtten met de christelijke barmhartigheid. Zij verzochten daarom om de voorschriften in te trekken. Daarbij deden zij een beroep op de belofte die Seyss-Inquart bij het begin van de bezetting in de Ridderzaal in Den Haag had gedaan: in de toespraak bij zijn aantreden op 29 mei 1940 had hij verzekerd dat aan Nederland geen ideologie opgedrongen zou worden. Over de gevraagde Ariërverklaring spraken de kerken zich in hun protest niet uit. Of daar een keuze aan ten grondslag ligt, of dat dat te maken heeft met de onoverzichtelijke opeenvolging van de maatregelen is niet duidelijk. Dat de kerken bij de Rijkscommissaris protest hadden aangetekend lieten ze aan hun leden weten – wát zij aan hem gezegd hadden werd echter niet bekend gemaakt.
Koopmans was blij met deze stap van de kerken. Ondanks dat in de Hervormde Kerk nog altijd het Algemeen Reglement van 1816 gold dat het de kerk in kerkordelijk opzicht onmogelijk maakte zich getuigend tot overheid en samenleving te richten had zij nu samen met anderen het woord genomen! En hij was dankbaar dat aan de gemeenten bekend gemaakt was dat er een getuigenis was uitgegaan. Maar hij had ook een vraag. Want nu hadden de kerken wel aan de Rijkscommissaris laten weten wat ze vonden van de maatregelen, maar voor hun eigen leden hadden ze geen advies omtrent de vraag hoe te handelen met de gevraagde Ariërverklaring. Deze kritiek uitte hij al bedekt in zijn kroniek in Woord en Wereld (‘Kroniek’ in Woord en Wereld, 2 (1940), 315-317). Maar expliciet stelde hij dit punt aan de orde in het illegale pamflet waar het nu om gaat: Bijna te laat!

Bijna te laat!
In die herfst van 1940 dook ineens op allerlei plekken een illegaal vlugschrift op onder de titel Bijna te laat! De manier waarop het vanuit alle hoeken van het land tegelijk opdook is een verhaal op zich, net als de voorgeschiedenis van het drukken. Ik verwijs daarvoor naar Hebe Kohlbrugge en ga er hier verder aan voorbij (Hebe Kohlbrugge, Twee maal twee is vijf. Getuige in Oost en West, Kampen 2002, 32v). Het stuk trok breed de aandacht: zowel van diegenen die met het toegezonden formulier voor de vraag naar hun afkomst gesteld waren als van de bezetter. In de officiële communicatie van de bezettingsautoriteiten met Berlijn werd op 3 december 1940 melding gemaakt van dit ‘Hetzschrift’. En in 1941 deden Nederlandse kranten verslag van het proces in Deventer tegen twee mannen die bij de verspreiding van het pamflet betrapt waren en die daarvoor respectievelijk 18 en 12 maanden gevangenisstraf opgelegd kregen (Het Vaderland, 3 april 1941). Als dat de straf was die stond op verspreiding, zou de straf voor de auteur van het stuk ongetwijfeld zwaarder zijn uitgevallen. Maar het is de bezetter pas na Koopmans’ overlijden duidelijk geworden dat hij de schrijver was.
Wat had Koopmans te zeggen tegen het Nederlandse volk? Hij begon bij het protest van de kerken dat hierboven al genoemd werd. Hij herhaalde dat het mooi was dat de kerken zich gezamenlijk tot de Rijkscommissaris gewend hadden, maar had ook een vraag: ‘Wat is de boodschap, die onze Heere u voor mij gegeven heeft? Moet ik teekenen of mag ik “uit beweegredenen van barmhartigheid en op gronden aan de Heilige Schrift ontleend” de onderteekening alleen maar weigeren?’ Nu de kerken nagelaten hadden om werkelijk leiding te geven aan het Nederlandse volk nam Koopmans die taak op zich en zijn advies was onomwonden: deze verklaring mág niemand ondertekenen. Wie christen is niet, want je zegt dan feitelijk (en Koopmans citeert uit een kerkblad): ‘Gij, Heere Jezus, zijt wel van Joodschen bloede geweest, maar ik gelukkig niet, en daarom kan ik mijn betrekking houden’. Maar ook wie zichzelf niet tot de kerk rekent, mág op de vraag die de bezetter met dit formulier stelde niet antwoorden. Want het was voor Koopmans geen vraag wat er met de Joden zou gaan gebeuren: ‘Zij gaan eruit — daaromtrent moeten wij ons niet de flauwste illusies maken. Zij gaan eruit en zij gaan eraan.’
Ondertussen hadden velen al getekend – zo besefte Koopmans terdege. En daarom rekende hij aan zijn lezers voor wat nu gedaan moest worden. Deze eerste slag was verloren en daarom was het zaak nu alvast vooruit te denken over wat te doen zou staan bij de volgende maatregelen. Aan verschillende gremia hield hij precies deze vraag voor: wat gaan jullie doen als de Joodse werknemers straks ontslagen moeten worden? Welke lijn trekken we dan met elkaar? Laten we dat gebeuren? Ook wie het vandaag leest, komt onder beslag van de scherpe vragen.
Koopmans sprak met een grote vastberadenheid, omdat de zaak van de kerk zelf hier op het spel stond. Maar hoe kon Koopmans nu zo nadrukkelijk de identificatie voltrekken? Een terugblik kan helpen om op die vraag antwoord te krijgen. In het najaar van 1939 had hij in verband met de toen pas begonnen oorlog gezegd dat de kerk niet partij kiest in het conflict, maar tot partij gemaakt is. Hij wees erop dat in Duitsland de kerk die het Evangelie zuiver wilde vertolken en het leven inrichten vanuit Gods goede geboden door de overheid vervolgd werd. Samen met anderen probeerde Koopmans de kerken in Nederland al voor de bezetting tot een uitspraak hierover te bewegen – vergeefs. Maar het maakt duidelijk hoe de zaak voor hem lag: de vereenzelviging was niet door Koopmans voltrokken. Nee – door zich openlijk tegen de kerk te richten, had de Duitse overheid zich een vijand van God betoond. En datzelfde gold nu in Nederland: nu de bezetter het op het Joodse volk had voorzien, had de bezetter zélf de identificatie voltrokken. Met het schrijven van zijn pamflet kóós Koopmans geen partij – de kerk was tot partij gemaakt, want de zaak van het Joodse volk ís de zaak van de God en Vader van Jezus Christus. En nu de officiële kerkelijke instanties verzuimden daar consequenties aan te verbinden, deed Koopmans het in hun plaats.

Vandaag
En zo kom ik dan bij de lastigste vraag: wat zegt dit ons vandaag? Op welk punt moeten wij vandaag de stem verheffen en zeggen dat het bijna te laat is? Een lastige vraag, zei ik. Om twee redenen: kerkelijk verdubbelen van wat iedereen al vindt, lijkt me niet zo nodig. Als in Koopmans’ dagen het verzet tegen de Ariërverklaring breed geleefd had, weet ik niet of hij zijn pamflet geschreven zou hebben. Hij zei iets dat weinig klonk en waarvoor hij zelfs binnen de kerk de handen niet zomaar op elkaar kreeg. Anders gezegd: profeten oogsten vaak weinig applaus, omdat ze met hun kritiek een punt verwoorden dat niet door velen gedeeld wordt. Ten tweede: ik ben onder de indruk van Koopmans’ argument dat de kerk niet partij kiest, maar partij gemaakt is. Waar dat punt vergeten wordt, is het euvel der vereenzelviging weer een levensgroot gevaar. En dan kan vandaag de oriëntatie misschien eerder linksaf gaan – feit blijft dat mensen een identificatie voltrekken. En waar mensen dat doen, is een vorm van geestelijke hoogmoed vaak niet ver weg.
Een paar dingen: ik heb een zeer onbehaaglijk gevoel bij onze omgang met vluchtelingen. We hebben verschillende afspraken met Turkije en Noord-Afrikaanse landen – maar wordt daarmee werkelijk recht gedaan? Op de dag dat ik dit schrijf, is in het nieuws dat op Antarctica voor het eerst temperaturen boven de 20 graden zijn gemeten – het klimaat dus. Ik heb een knoop in mijn maag als ik mails ontvang van Warchild, waar verteld wordt over kindsoldaten – alleen dat woord al. En als ik daarbij denk aan het gegeven dat verschillende wapenfabrikanten ook automatische wapens maken die geschikt zijn voor kinderen – voor Amerikaanse kinderen natuurlijk die op hun 10e verjaardag hun ‘first gun’ krijgen. Maar iedereen snapt dat er een grotere afzetmarkt is en dat diezelfde wapens in de jungle van Afrika niet gebruikt worden voor de wekelijkse schietles op woensdagmiddag.
Maar is dit kwaad dat verder niet gezien wordt? Kan ik hiervan zeggen – zoals Koopmans kon – dat de identificatie van de andere kant voltrokken is? Laat ik het daarom bescheidener formuleren. Ik stel voor dat we in de kerk nauwgezet het spreken in onze samenleving over de mens volgen – daar hangen uiteindelijk al die thema’s die ik hierboven aanroer uiteindelijk mee samen. Naar mijn idee zou daar een belangrijke bijdrage van de kerk in onze maatschappij kunnen liggen. Veel van de boeken die als broodjes over de toonbank gaan, gaan toch over ons: Dirk de Wachter, Rutger Bregman. Maar raken ze aan het geheim van ons leven? We spreken vandaag in economische termen over onszelf: hoeveel mag een jaar kosten als het gaat om medische behandeling? We spreken over maakbaarheid en keuzes en dus ook over voltooiing van ons leven. Maar de diepste vraag wie wij zijn blijft buiten de orde. Juist echter op dat punt heeft Koopmans tijdens de oorlog herhaaldelijk de aandacht gevestigd in meditaties en preken. Prediker 6 vers 10 was een tekst die je om de haverklap bij hem vindt: ‘Wat ook iemand zij, alreede is zijn naam genoemd, en het is bekend, dat hij een mensch is, en dat hij niet kan rechten met dien die sterker is dan hij.’ En over Psalm 9 vers 21 schrijft hij slechts enkele jaren voor de bezetting een indrukwekkende schets voor een zendingszondag: de heidenen moeten weten dat zij mensen zijn – een bijzondere tekst voor een dienst in het teken van zending. Moeten heidenen niet horen over God? Over Christus? Zeker, maar echt weten wat een mens is, betekent als vanzelf dat over God gesproken gaat worden. Want wie weet dat hij mens is, weet dat hij onder Gods oordeel ligt én voorwerp is van zijn barmhartigheid.
Het geheim van de echte humaniteit dus – dat zie ik vandaag bedreigd worden. En soms komt de grens in zicht waar de identificatie van de andere kant voltrokken wordt. Als dat nu nog niet zover is, moet de kerk bidden, gerechtigheid doen en nauwgezet volgen wat zich om haar heen voltrekt. Zodat de schuren gevuld zijn als er magere jaren komen en er gesproken moet worden.

Dr. C.C. den Hertog is predikant van de samenwerkingsgemeente van de GKv en de CGK te Nijmegen, docent systematische theologie/ dogmatiek aan de TUA (Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.). 

  • Hits: 1381