Skip to main content

nr3 • 2020 • Schepping als geheim en belofte

34e jaargang nr. 3 (jan. 2020)
thema: Gender en transgenders

Gerard den Hertog
Schepping als geheim en belofte

Dagblad Trouw publiceerde onlangs een artikel over een aantal jongeren die allemaal op zoek waren naar hun seksuele voorkeur en gender. COC-medewerker Margriet Oosterhuis begeleidde deze jongeren in hun zoektocht en gaf aan dat ‘jongeren van nu erg bezig zijn met wie ze zijn; bij het label non-binair voelen ze zich fijn, dat betekent dat je je zowel man als vrouw voelt. Of ze voelen zich gender-fluid, de ene dag ga je heel vrouwelijk naar school en de andere dag juist heel stoer. Je kunt non-binair zijn en bi, maar ook non-binair en pan of gay. Dat verschilt per persoon.’
De jongeren die aan het artikel hebben meegewerkt duidden en beleefden elk hun voorkeur vooral als keuze, en niet zozeer als aanleg. Volgens Misty van de Mortel die vrijwillig als coördinator werkt in het Jong&Out-café van het COC in Amsterdam zijn jongeren ‘niet alleen bezig met op wie ze vallen, maar ook met wie ze zijn. Ook daar komen steeds meer nieuwe termen voor, variërend van non-binair tot gender-fluïde. Jongeren geven zichzelf veel meer vrijheid dan wij deden. Ze kijken vaker minder absoluut naar zichzelf als puur jongen of meisje. Dat hoorde ik tien jaar geleden nooit.’ Het roept de vraag op wat er de laatste tien jaar met ons is gebeurd. De jongeren die in deze reportage aan het woord kwamen, maakten geen tobberige indruk. Niettemin ademde het geheel toch enige verlegenheid en onzekerheid. Je vrijheid is dat je mag kiezen, maar hoe bevrijdend en fijn is het helemaal om ‘gender-fluïde’ te zijn?

Over die laatste vraag zou ik graag iets lezen van mensen die er verstand van hebben, maar ik behoor daar zelf niet toe en zal me er dus ook niet aan wagen. En dat is met name ook omdat het mij hier niet gaat om de zoekende en experimenterende jongeren die in het Trouw-artikel aan de orde komen, maar om mensen die heel zeker weten dat ze in een verkeerd lichaam terecht zijn gekomen. Het beeld waarmee concertpianist(e) Sara Davis Buechner haar gevoelens vóór haar transitie tot vrouw weergaf, namelijk dat ze in haar lijf gevangen zat met de ribben als tralies, spreekt voor zichzelf. Zeker, er woedt vandaag een ideologische strijd om gender tot keuze en sociaal construct te verklaren. Maar wat Buechner verwoordt is er óók en het is zelfs van alle tijden: een gevoel van diepe vreemdheid tegenover je eigen lichaam. Het speelt vandaag meer, openlijker wellicht en in elk geval scherper en radicaler dan vroeger, maar het is er altijd geweest. Om die mensen in en buiten de christelijke gemeente gaat het me in dit artikel.
De vraag die de redactie mij voorlegde is wat het Bijbels spreken over ‘schepping’ in dit verband te zeggen heeft. Hebben we in principe het antwoord op alle vragen, als we in Genesis 1 vers 27 lezen dat God de mens ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ heeft geschapen? Weten we dan wat we moeten zeggen tegen mensen in onze omgeving die genderdysforie ervaren en het gevoel dat ze in het verkeerde lichaam terecht zijn gekomen niet langer kunnen ontkennen of negeren? Voor de goede orde, het gaat hier niet over mensen van wie het bij de geboorte nog maar de vraag is tot welk geslacht ze behoren. Nee, het gaat over diegenen van wie het lichaam heldere geslachtskenmerken laat zien, maar die hun gender van binnen niet kunnen aanvaarden en beamen, en er soms ook diep en intens onder lijden. Het zit dus helemaal van binnen, maar we kunnen ons er niet van afmaken door te zeggen dat het ‘tussen de oren zit’.

‘Mannelijk’ en ‘vrouwelijk’
Laat me maar meteen een paar ‘piketpaaltjes’ slaan. Ja, dat God de mens ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ heeft geschapen zegt iets heel wezenlijks over de mens. Als in Genesis 1 vers 27 met nadruk staat dat God de mens ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ heeft geschapen, houdt dat in dat wat er in de loop van de geschiedenis en in andere culturen ook aan verschillen zijn wat de invulling van de ‘rollen’ van man en vrouw betreft, we ons vergissen als we denken dat we enkel te maken hebben met sociale constructen die voor rekening van mensen komen.
En nee, daar is niet alles mee gezegd. Want na Genesis 1 en 2 komt Genesis 3. Als we in Genesis 2 vers 24 lezen dat een man zijn vader en moeder zal verlaten en zich aan zijn vrouw zal hechten, en dat zij samen één lichaam worden, spreekt dat van een onverbrekelijke levenseenheid. Maar als in Genesis 3 de zonde de mens in zijn greep krijgt zien we dat die eenheid scheuren gaat vertonen. Het elkaar verwijten maken doet zijn intrede, Adam en Eva vervreemden niet alleen van God, maar ook van elkaar. Dat gaat door, en het gaat ook hard. In Genesis 4 vers 1 lezen we dat Adam gemeenschap heeft met Eva, zijn vrouw, maar daarna verdwijnt hij voor geruime tijd buiten beeld. Eva zegt dan iets heel opmerkelijks. ‘Samen met de HEER heb ik een mán op de wereld gezet.’ Nergens in de Bijbel lezen we dat een vrouw zegt dat ze een man ter wereld heeft gebracht, het is altijd een zoon of een kind. Het werkwoord dat gebruikt wordt duidt op een delen in Gods scheppermacht. Het is een heel aparte manier van spreken die we verder in de Bijbel niet tegenkomen. Het ontbreekt er nog maar aan dat Eva triomfantelijk haar gebalde vuist de lucht in steekt. Adam komt in het stuk niet voor, hij geeft zelfs niet zoals gebruikelijk zijn zoon diens naam. Eva lijkt wel een vroege feministe die in de man-vrouwrivaliteit Adam het nakijken geeft. Toch heeft ze – dat is de andere kant – ook iets tragisch. Als Eva roept dat ze een mán heeft gebaard, klinkt het als een triomfkreet. ‘Wat een kerel!’ Maar ze vergist zich, ze moet er nog achter komen wat er gebeurt als je zo alles op de kaart van de macho zet. Als we Lamech horen brallen tegen zijn vrouwen is wel duidelijk wat voor wereld daaruit voortkomt. Het duurt lang voordat Eva dat onderkent en een andere taal gaat spreken (Gen. 4:25v).[1]

Zonder dat ik er hier dieper op in kan gaan, is wel duidelijk dat ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ hier tegenover elkaar staan. De tijd van het één lichaam vormen, een onverbrekelijke levenseenheid, is voorbij. De gender-critici kunnen hier hun hart al ophalen. Ze hebben in elk geval een stuk van het gelijk: berg je maar als de strijd tussen de geslachten losbarst. Maar hun oplossing is zich sterk te maken voor het recht van ieder mens op autonomie en zelfontplooiing, en ze gruwen van de gedachte van het één lichaam vormen.
Als we vandaag, na Genesis 3, alleen maar zeggen dat God de mens ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ heeft geschapen, zeggen we dus te weinig. Of misschien verraden we onszelf wel, namelijk dat we denken dat we een heel eind komen met een bepaalde structuur, een scheppingsorde of hoe men het ook noemen wil. De geschiedenis laat echter zien dat wie krachtig pleit voor de ‘ordeningen’ van God niet zelden daarmee ook en vooral eigen belangen bedoelt. Van mannen tegenover vrouwen, van witten tegenover zwarten. Dat hoeft ons niet te verbazen. Zonde is immers niet het afwijzen van bepaalde structuren, maar het opzeggen van vertrouwen in Gods goedheid. De Heidelbergse Catechismus ziet de kern van de zonde in haat, tegenover God en de naaste.
Nog iets: wie het van een structuur verwacht, kijkt naar mensen. Zij moeten in kerk en samenleving een bepaalde samenlevingsvorm als wet handhaven. We weten wat er dan gebeurt, namelijk dat mensen op basis daarvan scheiding gaan maken tussen degenen die het ‘goed’ doen en de anderen. Het leven wordt er onherroepelijk onbarmhartig van.

Schepping en wet
In het voorgaande ging het al over schepping en over wet, maar dat was over een bepaalde manier van duiding ervan en omgaan ermee. Je verwijst naar Gods orde en wet, als voorgeschreven structuur, en de boodschap lijkt helder: houd je eraan. Maar als de Bijbel de ellende niet allereerst in de overtreding van ordeningen zoekt, maar in wat er in ons hart leeft en van daaruit het leven ingaat, dan is het zaak eerst nog eens goed te kijken welk verband de Bijbel legt tussen schepping en gebod.
Ik ga daarvoor te rade bij Psalm 19. De schepping verkondigt zijn lof, staat daar. De dichter voegt eraan toe dat er ‘sprake’ van uitgaat voor wie horen kan en wil. Hij gaat er niet op door en vertelt niet wat er allemaal te vernemen valt, maar hij rept zich naar Gods wet. Van die wet zegt hij dat die volmaakt is en onze ziel een andere kant uit buigt, naar God toe. Het getuigenis van Gods wet is betrouwbaar en geeft wijsheid; zijn bevelen zijn recht en verheugen het hart, zijn gebod is zuiver en verlicht de ogen. Als de dichter zo de goedheid en grootheid van Gods wet heeft bezongen, smeekt de dichter er ootmoedig om hem te bewaren voor ‘verborgen afdwalingen’ en voor hoogmoed. En hij eindigt met het gebed tot de HEER, zijn ‘rots en verlosser’, dat de woorden van zijn mond en de overdenking van zijn hart welgevallig zullen zijn voor Gods aangezicht.

De dichter van Psalm 19 geeft er blijk van te weten dat luisteren naar de schepping niet inhoudt dat je enkele handzame ‘scheppingsordeningen’ verneemt, als een soort vuistregels met behulp waarvan je kunt onderscheiden tussen goed en kwaad. Hij zou er ook niet mee geholpen zijn, want hij leeft niet bij wat hij er zelf van maakt, maar van de HEER die in zijn wet ons opzoekt en aanspreekt, van voor onszelf verborgen dwaalwegen weghaalt en nieuwe wegen van leven opent. Gods wet zet dus niet een onveranderlijke scheppingsstructuur op formule en is echt iets anders dan een starre norm. De HEER komt er zelf in mee. Hij is immers de God die – zo belijdt artikel 17 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis – toen Hij zag dat de mens zich door te zondigen in de lichamelijke en geestelijke dood gestort had en zich volkomen rampzalig gemaakt had, hem in zijn wonderbare wijsheid en goedheid zelf is gaan zoeken, toen hij bevend voor Hem vluchtte, en hem getroost heeft met de belofte hem zijn Zoon te geven. Dat is Gods weg na Genesis 3. Hij heeft ons het niet zelf laten uitzoeken met behulp van enige als evident bestempelde scheppingsordeningen, maar Hij is met ons meegetrokken. Het is onvoorstelbaar wat het Oude Testament op verschillende plaatsen laat zien op het punt van de verhouding van de geslachten, ook bij hen die de HEER vrezen en dienen. We verbazen ons er misschien over dat we niet meer ontzetting en veroordeling in de teksten lezen. De verklaring kan alleen maar zijn dat de focus van Gods heil op Christus is gericht.

Dankbare erkenning van Gods Schepper zijn
Maar nu dan toch de vraag, wat Gods Schepper zijn voor ons bestaan met al zijn vragen en vreugden inhoudt. Allereerst: de lof van Psalm 19 kan alleen maar klinken omdat God zijn schepping niet heeft overgegeven aan de totale chaos van de zonde. En niet alleen dat, in het houden van Gods geboden ligt grote beloning (Psalm 19:12). Wat moeten we ons daarbij denken? In het Oude Testament komt op verschillende plaatsen een samenhang naar voren tussen hoe je leeft en hoe het je vergaat. We hoeven alleen maar het vijfde gebod te lezen om te zien hoe het ‘werkt’. Je oude ouders verzorgen bergt de belofte in zich dat het je goed zal gaan en dat je lang zult leven in het land dat de HEER, je God, je geeft. Zo zit de schepping dus in elkaar, ze is op gerechtigheid gebouwd en aangelegd. De HEER zegent het gaan in zijn wegen. Maar dat we dat in deze wereld van na Genesis 3 mogen ervaren is enkel te danken aan zijn genade en zegen. De keerzijde is er ook. Wie op eigen inzichten en belangen koersen – eventueel zelfs met een beroep op ‘scheppingsordeningen! – zullen ondervinden dat de miskenning van Gods daadwerkelijke en actieve betrokkenheid als Schepper niet zonder gevolgen blijft.

Geldt dat óók de ontkenning van Gods goedheid en wijsheid in zijn schepping van de mens als ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’, inclusief de onverbrekelijke levenseenheid zoals God die als belofte in zijn schepping heeft gelegd? Het lijkt me dat daar niet veel twijfel over kan bestaan. Wanneer Jezus de vraag krijgt of een gemakkelijke echtscheidingspraktijk geoorloofd is, grijpt Hij terug op het ‘in den beginne’ (Matteüs 19:3-5). Maar we moeten wel goed zien hóe Hij het doet. Hij keert zich tegen een praktijk die zondige, mannelijke belangen moet rechtvaardigen. Hoe ver Gods scheppingsdoel uit beeld was geraakt laat de reactie van de leerlingen van Jezus wel zien. ‘Als het zo moet, kun je maar beter ongetrouwd blijven.’ (19:10)
Wie echter als christen van harte Gods goedheid en wijsheid in zijn schepping van de mens als ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ erkent en beaamt, maar tegelijk zelf in eigen bestaan diep lijdt onder de ervaring van genderdysforie, mag zich toevertrouwen aan Hem die in al onze benauwdheden zélf benauwd is geweest (Jesaja 63:9) – en nog altijd is. Het komt van de kant van de kerk op veel empathie en fijngevoeligheid aan. Er mogen vragen worden gesteld: weet je het zeker? Er dient eerlijke nuchterheid betracht te worden: geslachtsverandering is slechts ten dele en loopt soms ook uit op een teleurstelling – maar dan is er geen weg terug meer. Maar wie zelf leeft van die God die ons in de verwarring van het bestaan draagt en leidt zal zelf ook bovenal deze mensen in hun moeite en pijn nabij zijn en niet alleen laten. Dat de HEER de Schepper is, behelst immers ook en vooral een belofte. Wie in oprechtheid voor Hem leven, zal Hij het goede niet onthouden. En die jongeren in het Trouw-artikel? Die wens ik mensen in hun omgeving toe die hen niet aan zichzelf overlaten in de woestijn van de moderne zoektocht naar identiteit.

Dr. G.C. den Hertog is emeritus hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

 

[1] Ik heb voor het bovenstaande veel geleerd van: Brigitte Kahl, ‘And She Called His Name Seth... (Gen 4:25). The Birth of Critical Knowledge and the Unread End of Eve’s Story’, Union Seminary Quarterly 53 (1999) 19-28; Brigitte Kahl, ‘Fratricide and Ecocide. Rereading Genesis 2-4’, in: Dieter T. Hessel & Larry L. Rasmussen (eds.), Earth Habitat. Eco-Injustice and the Church’s Response, Minneapolis 2001, 53-68.

   

 

  • Hits: 2701