Skip to main content

nr5 • 2019 • Kroniek

33e jaargang nr. 5 (mei 2019)
thema: Dordt verbindt?!

Bert de Leede
Kroniek
Besef van voorlopigheid

Hoelang zullen de Christelijk Gereformeerde Kerken nog bij elkaar blijven in één kerkverband? Die vraag hangt al jaren boven het reformatorische kerkplein. Decennia zelfs, als ik goed geïnformeerd ben. De rechtervleugel heeft meer affiniteit met de Hersteld Hervormde Kerk (HHK) dan met gemeenten ter andere zijde van het eigen kerkverband. Die zitten vaak in samenwerkingsverbanden met de Nederlands Gereformeerden (NGK) en/of vrijgemaakten (GKv). De dreiging dat het kerkverband uiteen zal vallen, lijkt nu echt serieus.
Niet voor niets hield professor Herman Selderhuis van de Theologische Universiteit te Apeldoorn onlangs een toespraak, die er niet om loog. Selderhuis is een rasverteller, met in causerieën op het juiste moment een grappig detail of een prachtig understatement. In zijn lezing over ‘de crisis in de CGK’ is daarvoor geen plaats. Selderhuis zet de zaak op scherp. Zijn boodschap aan kerkenraden van ‘progressieve’ samenwerkingsgemeenten is helder: wie de spelregels niet bevalt, moet overgaan naar een andere club op een ander speelveld. De CGK heeft een bepaalde bandbreedte en die is eindig. Dat is geen nieuws. Nieuws was echter dat Selderhuis in zijn lezing die bandbreedte vástlegt. Wanneer de synode heeft vastgesteld dat er geen ruimte is voor vrouwelijke ambtsdragers in het kerkverband, en dat er op Bijbelse gronden geen ruimte is voor relaties in liefde en trouw van mensen van hetzelfde geslacht, dan moeten de kerken van Arnhem of Nieuwegein zich daaraan houden, anders stellen zij zich buiten het kerkverband. We zijn nu eenmaal geen PKN, aldus Selderhuis.
Individueel kunnen gelovigen er verschillend over denken, maar de eenheid van het kerkverband moet hen iets waard zijn. Aldus Selderhuis. Dit najaar zal het blijken of zijn woord met gezag was. Zal het kerkverband de volgende vergadering van de synode overleven? En tegen welke prijs?

Wij zijn nu eenmaal geen PKN
Die zin bleef bij mij hangen. De Protestantse Kerk gaat op een manier om met verschillen die zich niet verdraagt met het kerkmodel van de CGK. Gedoogconstructies – synodaal niet moeilijk doen over samenwerkingsgemeenten waarin vrouwelijke ambtsdragers bevestigd worden – en ‘vage verhalen’ passen niet bij het kerkmodel van de CGK. De CGK is een gereformeerde kerk. Dat komt volgens Selderhuis tot uiting in helderheid en eenheid in visie op de belijdenis, het ambt en majeure morele keuzes en grenzen. Wat de kerken ter synode biddend besloten hebben op grond van de Schrift, dient kerk(-ord-)elijk aanvaard en gehoorzaamd te worden. Zo eenvoudig ligt dat! Ik hoor het hem zeggen.
Selderhuis is zich bewust dat hij daarmee dwars op de tijdgeest opereert. Daarin geldt immers het primaat van de individuele mening. Daar zegt hij neen tegen. Dat neen geldt ook de mening van een groep, casu quo een plaatselijke gemeente. En passant verwijst hij in zijn lezing naar de ‘complete chaos’ bij de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, als een voorbeeld van hoe het niet moet. Deze kerken zoeken de oplossing voor de toegenomen diversiteit binnen het kerkverband in de zelfstandigheid, de autonomie, van de kerken. Zo dus niet, aldus Selderhuis. Wij zijn geen gedogers zoals men in de PKN is. En wij zijn geen congregationalisten: de afslag die de GKv meer en meer nemen. Wij zijn gereformeerd.

De kerk van Velema en Douma
Nadenkend over het betoog van Selderhuis, nam ik kennis van het overlijden van professor W. H. Velema (1929 – 2019, dertig jaar lang hoogleraar aan de TUA) en van de verschijning van de memoires van professor J. Douma (1931, vele jaren hoogleraar christelijke ethiek aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt te Kampen). Beide mannen waren voor een paar generaties orthodox-gereformeerd kerkvolk beeldbepalend. Beiden stonden voor de belijdeniskerk. Maar beide voormannen staan in mijn herinnering vooral voor een heldere christelijke ethiek. Hun vele publicaties over relevante morele vraagstukken – abortus, euthanasie, homoseksualiteit – gaven de richting aan voor velen in de reformatorische zuil en de achterban van de Evangelische Omroep.
Het kan niemand ontgaan, dat die morele helderheid van Douma en Velema bij velen, ook in hun kerken, niet meer zo werkt. En het kan niemand ontgaan dat de kerken die Velema en Douma voor ogen hadden, er zo niet meer zijn. Zij veranderen in rap tempo, staan onder spanning en hebben te maken met uitstroom naar radicaal evangelische gemeenten. Kortom, deze kerken zijn in crisis, aldus Selderhuis.
Het een heeft natuurlijk met het ander te maken. De morele helderheid van Velema en Douma was vooral overtuigend voor hen die hoorden bij orthodox-gereformeerde kerken. Het omgekeerde geldt minstens zozeer: het kerkmodel van de CGK en de GKv kan niet functioneren wanneer er geen duidelijke en overtuigende ethiek functioneert. Leer, leven en kerk – belijdenis, ethiek en sociaal verband – hingen samen. Is die samenhang er niet meer, dan werkt het niet meer. Daar loopt Selderhuis dus tegenaan.

Speelt Selderhuis een verloren wedstrijd…
Verzet Selderhuis zich tegen niets meer dan het staartje van het al zo vaak beschreven proces van ontzuiling? Natuurlijk heeft het daar trekken van: wat eens de emancipatoire kracht was voor een zelfbewuste groep wordt meer en meer ervaren als een knellend korset. Wat voor de gaande generatie geleefd geloof was, blijkt voor een komende generatie een geloofsinhoud, die geen relatie meer heeft met geleefd leven. Zo gaan die dingen. Die constatering is mij te dun.

…of moeten wij het spel anders spelen?
De lezing van Selderhuis afdoen als een achterhoedegevecht binnen CGK en GKv in hun nadagen van de ontzuiling, is niet vruchtbaar, niet solidair en onterecht. Zijn verhaal raakt aan de vraag hoe anno nu een protestantse kerk eruit ziet die een goede bedding is voor gelovig leven en geleefd geloof. Een kerk waar de fundamentele ontdekkingen van de Reformatie, de drie sola’s bewaard en doorgegeven worden: Christus, de Schrift, geloof (-s-toe-eigening).
Gelovigen van nu zoeken en vinden die bedding in de gemeente waar zij bij wíllen horen, ’s zondags en door de week. We zien in protestants kerkelijk Nederland al jaren een beweging richting ‘congregationalisme’. Het is met de handen te tasten. Binnen de PKN is de geografische wijkgemeente in de praktijk passé. Mensen kiézen een gemeente. Aan de dertigers van nu is niet uit te leggen wat de meerwaarde is voor hun geloof van de bovenplaatselijke kerk met beeldbepalende leidinggevenden. Als zij zich al voor lange tijd verbinden, verbinden zich aan de gemeente waar zij in veel gevallen na een zoektocht voor kozen. Dat is de voedingsbodem voor de stichting en de groei van zelfstandige evangelische (mega-)kerken en voor de uitstroom van talloze gezinnen uit traditionele kerken naar deze kerken met een ‘sterke identiteit’, zoals dat heet. De samenwerkingsgemeenten waar Selderhuis het over heeft, zijn daar voorbeelden van. Daar zit ook zijn zorg. Zelfstandige kerken gaan hun identiteit immers verschillend inkleuren: op het punt van de leer (interpretatie van het belijden), het kerkmodel (de organisatie van het sociaal verband) en de ethiek (de christelijke levenswandel). Bij het laatste beginnen meestal de problemen. Een vrouw in de kerkenraadsbank of een homoseksueel vriendenpaar aan het avondmaal zijn immers tamelijk zichtbaar.
Hier kan een kerk anno 2019 op breken met alle groot en klein verdriet. Dat wil Selderhuis voorkomen. Daartoe doet hij twee dingen. Hij slaat op het derde veld, de ethiek, een paar piketpalen. Hij doet een beroep op de loyaliteit van de progressieve flank, onderstreept met een machtswoord richting een paar gemeenten. Zo probeert hij de kerk van Velema en van Douma te behouden. De kosten zijn hoog. Het overtuigt noch hen die de regels gehoorzamen en blijven, noch hen die zijn appèl negeren en eventueel het veld verlaten. Dat kan niet de bedoeling zijn. Het is dan ook geen goed antwoord op wat er echt op het spel staat in de beweging richting congregationalisme, die gaande is.

Wat op het spel staat
Wat staat er nu echt op het spel in die beweging naar congregationalisme en zelfs independentisme? Waar zou het gesprek over moeten gaan? Dat voor gelovigen van nu het hart van de kerk klopt in de gemeente of kerk waar zij zich mee verbinden? Dat lijkt mij niet het punt; dat is ecclesiologisch voluit legitiem. Het is natuurlijk niet fijn voor grote, vanouds hervormde, volkskerken als in Veenendaal, waar honderden kerkgangers met hun puberkinderen hun kerkelijk thuis vinden in Mozaiek 0318, de gemeente van voorganger Kees Kraayenoord. Het is een hard gelag voor de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in de regio Amersfoort dat velen hun geestelijk onderkomen zoeken en vinden bij vergelijkbaar type gemeenten. Zo gaat het op vele plaatsen. Duizenden mannen, vrouwen, kinderen, pubers uit Zwolle en ommelanden komen op zaterdagavond of zondag naar een van de vier massale bijeenkomsten van de Vrije Evangelisatie Zwolle (VEZ). ‘Een bruisende kerk’, zegt de eerste hit op Google. Verdrietig voor traditionele gemeenten die leeglopen, maar op zich legitiem: het hart van de kerk klopt in de plaatselijke gemeente.
Waar het wél over moet gaan in de traditionele kerken die de genoemde beweging meemaken, is het risico te spelen met Vuur (met een hoofdletter). In één statement samengevat: de achilleshiel van de ‘kerken met een sterke identiteit’ is het verlies van het besef van voorlopigheid. Waar voorgangers en kerken dat besef verliezen, ligt het risico dichtbij te spelen met Vuur.

Spelen met Vuur
De kerk is het lichaam van Christus. Haar Hoofd is in de hemel. De triomferende kerk is boven. De gestalte van de gemeente op deze aarde is die van het kruis: bijeenvergadering van zondaars rond het kruis, in een wereld vol kruisen en mensen met een kruis op hun rug. De kerk op aarde leeft van wat kómt, wat van Godswege op ons toekomt. Zij leeft niet uit wat zij zelf is. Zij verwacht het Rijk dat komt en verlangt ernaar. In één woord samengevat: kenmerk van de kerk is haar besef van voorlopigheid. Het geloof leeft van wat komt. Dat geeft de kerk de kracht om te leven met wat er ís: nood van mensen, ziekte, zonde, uitzichtloosheid, onrecht; kwetsbare mensen die altijd weer de zwaarste klappen krijgen; goede en sterke mensen die ineens zo blijken tegen te vallen; beelden op tv die niet om uit te houden zijn. Dat uit te moeten en te kunnen houden, is kerk-zijn. Lichaam van Christus: body of broken bones.
Is dat besef van voorlopigheid weg, dan speelt de kerk met Vuur. Wanneer een kerk niet meer leeft van wat kómt, maar van wat zij hééft, of is, of doet, speelt zij met Vuur. Wanneer zij bij de dienst der genezing vergeet dat de tekenen van Jezus glimpen zijn van wat komt, om het verlangen te wekken en de hoop te versterken, dreigt spelen met Vuur. Dan wordt gebedspastoraat dwingend. Wanneer de charismatische voorganger vergeet dat macht corrumpeert, dat de z/Zaak niet op hem drijft, en er daarom voor hem – en zijn vrouw – een tijd van komen is en van gaan, dan dreigt spelen met Vuur. Wanneer de gemeente het besef kwijt is waarom wij bij het avondmaal het moeten doen met kleine, schamele brokken, en een slok wijn van matige kwaliteit, om zo het verlangen gaande te houden naar de eschatologische maaltijd van het Koninkrijk, dan dreigt spelen met Vuur.
De kracht van gemeenten die goed lopen is vaak de begaafde voorganger, de heldere visie en missie, de geoliede organisatie van de gemeente, de disciplinering van de navolging en een duidelijke ‘Bijbelse’, christelijke ethiek, en de ervaring tijdens de perfect georkestreerde vieringen dat ‘in deze gemeente de Heer echt aanwezig is’. Daar staan de valkuilen wagenwijd open. En liggen menselijke teleurstellingen, pastorale drama’s, intellectuele desillusies voor de hand. Het is een ongemakkelijke waarheid dat het bij de achterdeur van ‘succesvolle gemeenten’ drukker is dan we zouden willen. Omdat voorganger en gemeente niet meer weten van ‘wachten’, het uithouden bij menselijk tekort, en dan spelen met Vuur.

De basisregels kennen
Kerk, gelovigen en voorgangers veranderen. Een stromende rivier moet je niet afdammen, maar leiden. Dat is de uitdaging waar de trend richting ‘sterke, succesvolle kerken’ ons voor stelt.
Om die uitdaging aan te gaan, moeten we wel de basisregels kennen om het heilig spel der kerk op het veranderend veld goed te spelen.

1. De gemeente rond Woord en de sacramenten is voluit kerk. Met de keuze-kerk is ecclesiologisch niets mis;
2. Heil is niet een ander woord voor succes. De verkondiging van Christus’ overwinning over zonde, dood en kwaad is iets anders dan overwinningsgeloof. De verwarring van beide is geestelijke en kerkelijke perversie;
3. Christus is meer dan de Bijbel. De kracht van de ‘sterke, succesvolle’ gemeente is de toewijding van haar leden aan de navolging van Christus. De verleiding is die navolging vast te leggen in een aantal Bijbelse morele codes. Dan is de kerk niet meer in staat om goed om te gaan met de tegenstem, het andere, om het vreemde te erkennen en te aanvaarden. De onmacht van veel sterke, succesvolle gemeenten om een veilig thuis te zijn voor homoseksuele broeders en zusters, die zowel met of zonder seksuele onthouding leven, heeft hiermee te maken.

Goede spelleiders
4. Besef van katholiciteit. Het hart van de kerk klopt in de plaatselijke gemeente. Niets mis mee. Maar dat hart heeft zuurstof nodig. Daarom moet de gemeente ademen in de ruimte van de ene, heilige, katholieke kerk. Anders verstikt ze. De kerk ter plaatse kan niet zonder spelleiders die het heilig spel op hoger niveau brengen. Die de katholiciteit vertegenwoordigen, het bredere perspectief inbrengen en in staat zijn samen te brengen wat divers is maar wel van Christus. Juist ‘sterke gemeenten’ en ‘charismatische voorgangers’ kunnen niet zonder.
Samengevat in één statement tot slot: hoe meer de kerk vraagt om concentratie op de gemeente ter plaatse als huis voor de ziel van de gelovigen, des te meer heeft zij nodig katholiek te zijn. Anders gezegd: om bij alle concentratie op de plaatselijke gemeente geen congregationalist te worden, moet de kerk episcopaalser worden.
De PKN maakte een stap in die richting in de figuur van de classispredikant, een ambt op bovenplaatselijk niveau, bekleed door mannen en vrouwen die in staat zijn om spelleider op hoger niveau te zijn. De eerste signalen zijn hoopvol.
‘Wij zijn niet de PKN’, zei Selderhuis. Misschien is deze kleine stap van de PKN in een episcopale richting toch een uitnodiging om anders naar de PKN te kijken. Volgens mij is deze richting beloftevoller dan behoud van de kerk van de verzuiling. Het episcopale is immers het gereformeerde niet vreemd.

Dr. H. de Leede is emeritus predikant te Amersfoort, en was tot 2015 betrokken bij opleiding en nascholing van predikanten. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

       

 

 

 

 


  • Hits: 1829